De oorspronkelijke gedaante van de geschilderde kamer in het Martenahuis te Franeker

Auteurs

  • Ige Verslype Rijksmuseum Amsterdam & TU Delft
  • Margriet Van Eikema Hommes Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed & TU Delft
  • Annemieke Heuft

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.3.1848

##submission.downloads##

Samenvatting

The Martenahuis in Franeker contains a special room whose walls and ceiling are decorated with vast paintings on canvas. Such fully painted rooms were very popular in the northern Dutch provinces from the last quarter of the seventeenth century and were called ‘painted rooms’ or ‘rooms in the round’. Owing to later additions and alterations, the painted room in the Martenahuis presents a disjointed picture today. The room’s original appearance has been reconstructed with the help of material-technical, art-historical and archival research. It transpires that all the elements of the room were meticulously coordinated with one another, which provides insight into the intentions of the client and the artists involved.The now white-painted flat wooden architectural elements were originally painted with a reddish-brown trompe l’oeil representation which, together with the paintings inserted into them, created the illusion of a richly decorated classical pavilion overlooking Arcadian landscapes. Technical research revealed – in contrast to what the literature had previously suggested – that all the landscape hangings, as well as the central ceiling piece and the eight original wainscot paintings, were part of a single series made especially for this room. Archival research has shown that the room came into being in or shortly after 1701, following the departure in August 1701 of the young Frisian stadholder Johan Willem Friso (1687-1711), who had stayed there while studying at Franeker University. The construction of the room was part of a large-scale renovation commissioned by the wealthy regent Suffridus Westerhuis (1668-1731), who had acquired the building in 1694. Various prints by the French architect Daniel Marot (1661-1752) served as inspiration for the room’s design. Those designs were all published before 1703. There are no elements dating back to Marot’s inventions from or after 1703, such as those included in his collected edition of 1712, whereas this is regularly the case in Frisian buildings built after 1703. As such, the painted room in the Martenahuis is one of the earliest examples of the Marot style in an upper middle-class mansion. The ambitious Suffridus Westerhuis presented himself as a modern and wealthy man of standing by having his house renovated in line with the latest architectural and interior design ideas. What’s more, the painted room he created directly mirrored Marot’s designs for Willem III (1650-1702) and his inner circle.

One of the artists Westerhuis chose to do the landscape paintings in his reception room was the painter Jan van Bunnik (1654-1733), who created decorations for the palaces of the stadholder-king and for the country houses of his entourage. In seeking to align himself with the Republic’s highest echelons, Westerhuis was presenting himself as an administrator of high standing. Westerhuis took a keen interest in gardening and the study of nature, a highly appropriate pastime for a prominent figure at that time. As such, his choice of landscape hangings as wall decoration was quite apt. The contemplation of such landscapes was viewed at the time as a form of relaxation after onerous administrative duties. Architecture, paintings and client turn out to be inextricably linked in the Martenahuis room – a connection which, after having been concealed for centuries, has been brought to light by this recent research project.

Referenties

M. van Eikema Hommes, Art and Allegiance in the Dutch Golden Age. The Ambitions

of a Wealthy Widow in a Painted Chamber by Ferdinand Bol, Amsterdam 2012, 15.

Tijdens de verbouwing van het Martenahuis tot museum (2005-2006), vond archief-

en bouwhistorisch onderzoek plaats, evenals verkennend kleuronderzoek. Dit bood echter geen uitsluitsel over de oorspronkelijke verschijning van het vertrek: J.A. van der Hoeve/Bureau bouwhistorisch onderzoek Bouwhistorische opname Franeker, Voorstraat 35 (Martenahuis), ongepubliceerd verslag, Utrecht, april 2006; E. Verweij/ Office for Architectural Paint Research & Conservation, Rapportage kleurverkenning Martenahuis Franeker, Amsterdam, juni 2005.

Over Hessel van Martena: M. Gerrits, ‘Hessel van Martena. Verrader van de Friese vrijheid of voorvechter van een nieuwe orde?’, in: M. Gerrits en R. Mulder- Radetzky (red.), Schieringer Fortuin. Hessel van Martena en het Martenahuis in Franeker, Leeuwarden 2009, 6-43. De partij van de Schieringers voerde in Friesland en Groningen in de veertiende en vijftiende eeuw een felle strijd met die van de Vetkopers.

Van der Hoeve 2006 (noot 2), 43-46.

Van der Hoeve 2006 (noot 2), 44, dateert de twee smalle doeken op de westwand rond 1780 en de overige doeken rond 1700. Het bovendeurstuk noemt Van der Hoeve ‘enigszins afwijkend’ van de landschappen. Het project Inventarisatie Decoratieve Interieurschilderingen in Nederland

-1940 dateert de brede landschappen in het eerste kwart van de achttiende eeuw, het bovendeurstuk in de eerste helft van de achttiende eeuw en de smalle landschappen in de achttiende eeuw (https://rkd.nl/explore/images/49132, geraadpleegd januari 2016). Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Deel IX. De provincie Friesland, Utrecht

, 88, dateert alle schilderingen in het eerste kwart van de achttiende eeuw.

De veranderingen die het vertrek naderhand heeft ondergaan, worden door de auteurs uitgebreid besproken in ‘De geschilderde kamer in het Martenahuis te Franeker. Ontstaansgeschiedenis, oorspronkelijke gedaante en latere aanpassingen’, te verschijnen in De Vrije Fries

(2017).

De doeken zijn bestudeerd met het blote oog en de handmicroscoop, onder normaallicht en strijklicht. Onderzoek met uv-licht vond plaats om oude vernislagen, retouches en overschilderingen beter te kunnen onderscheiden. Infraroodonderzoek werd uitgevoerd om na te gaan of er een ondertekening aanwezig is en om eventuele veranderingen tijdens het schilderproces zichtbaar te maken. Infraroodfotografie werd uitgevoerd met een Sony DS C-F828-camera voorzien van een Schneider Kreuznach B+W-filter. Deze camera heeft een bereik in het infrarood tot ongeveer 1100 nm. Infraroodreflectografie (IRR ) is gedaan met een Osiris scanning InGaAs-camera voorzien van een 16 × 16 tile systeem van 512 × 512 focal plane array, met een bereik rond 1700 nm. Zichtbaar licht is gefilterd door een 875 nm-infraroodfilter. Van alle objecten zijn monsters genomen om de verflaagopbouw te bestuderen en de pigmenten te analyseren. Verfdwarsdoorsneden zijn onderzocht met de lichtmicroscoop en scannende elektronenmicroscopie met energie dispersieve röntgenanalyse (SE M-ED X). Bij het hout- en stucwerk is stratigrafisch kleuronderzoek uitgevoerd en werden kleurvensters aanvullend op het onderzoek van 2005-2006 (zie noot 2) gemaakt. Zie ook de noot * onder dit artikel.

J.W. de Crane, ‘Herinneringen van Martena-huis te Franeker’, De Vrije Fries 1 (1839), 93-163, in het bijzonder 148-150.

Westerhuis was burgemeester in 1693, 1694, 1695, 1697, 1698, 1699, 1703, 1707, 1711, 1715, 1720, 1724 en 1728. Zie de internetbewerking van de naamlijst van burgemeesters van Franeker 1657-1700 door M.H.H. Engels, april 2008, en de naamlijst van burgemeesters van Franeker 1701-1795 door M.H.H. Engels, januari 2011, naar M. Reinalda, Naamen der edele agtbare heeren welke zedert den jaare 1657 tot den jaare 1757 regeerende burgemeesters der stad Franeker ’s jaarlijks geweest zijn, Leeuwarden, Tresoar, Hs 537 (http://home.online.nl/mpaginae/ FrnkrReinalda/burgemeesters.htm en http://mpaginae.atspace.com/Frnkr17011795. htm geraadpleegd april 2016).

Verder was Westerhuis rentmeester-generaal der Domeinen in Friesland (september 1698-februari 1717), gecommitteerde namens de (Friese) Steden in de Raad van de Admiraliteit van Friesland te Harlingen (1701-1703); gecommitteerde namens de (Friese) Steden in de Provinciale Rekenkamer van Friesland (1719-1721). Zie voor de functies van Westerhuis Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861 (http:// resources.huygens.knaw.nl/repertoriumambtsdragersambtenaren1428- 1861/ app/personen/4417 geraadpleegd april 2016). Het naar aanleiding van Westerhuis’ overlijden gepubliceerde troostgedicht van B. Ydema, Troost-digt aan de wel edele vrou [...] Titia Bogarda, ter oorsaake dat op den 22ste October 1731 ... was ontslapen haar ... egtgenoot [...] Suffridus Westerhuis [...] oudt burgemeester der steede Franeker, Franeker 1731, Leeuwarden, Tresoar, Pl 711/28, leverde geen nieuwe biografische gegevens op over Westerhuis en zijn vrouw.

Zie voor de lijsten van hoogst aangeslagenen van Friesland 1697 en 1701 de internetbewerking door M.H.H. Engels, september 2015 www.mpaginae.atspace. com/1697hoogst.htm (Staat van personen die voor kapitalen van £ 10.000 en hoger zijn aangeslagen in de (personele) 100ste penning), Leeuwarden, Tresoar, toegang 344 Verzameling Fries Genootschap, inv.nr. 244, en www.mpaginae.atspace. com/1701hoogstJdJ.htm (Uittreksels uit de kohieren van de 100ste penning van de grietenijen en steden, van personen met een aanslag in vermogen van boven 4000 gulden, 1701), Leeuwarden, Tresoar, toegang 323, familiearchief van Eysinga- Vegelin van Claerbergen, inv.nr. 4196 (geraadpleegd april 2016). In het register van 1701 staat achter de aanvankelijke taxatie van 170.000 een gepurgeerd bedrag van 125.000. Blijkbaar was Westerhuis het niet met de eerste schatting eens. Maar zelfs met dit lagere bedrag was Westerhuis met afstand nog de rijkste inwoner van Franeker.

Van der Hoeve 2006 (noot 2), 5.

Hierop wijzen onder andere de saillante verschillen tussen de sleutelstukken in de huidige linker- en rechtervoorkamer: Van der Hoeve 2006 (noot 2),11, 40.

Voor deze architectuur- en interieuropvattingen: J. Pijzel-Dommisse, ‘1700- 1750’, in: C.W. Fock (red.), Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001, 180-259, in het bijzonder 183-185.

De huidige dubbele trap werd aangebracht bij de renovatie van 1969-1972.

In Amsterdam dateren de eerste gewelfde stucgangen van omstreeks 1670. Vanaf 1725 werden deze alleen nog incidenteel toegepast: P. Vlaardingerbroek, ‘Gewelfde stucgangen. De vroegste voorbeelden van stucplafonds in Amsterdam’, in: E. Koldeweij (red.), Stuc. Kunst en techniek, Zwolle 2010, 260-269.

R. Harmanni, ‘Interieurschilderingen op stuc, ca. 1600-ca. 1850. Een wijdverspreide en gerespecteerde vorm van interieurdecoratie, ook in niet-kerkelijke gebouwen’, in: Koldeweij 2010 (noot 16), 316-329.

Het stucplafond is indertijd verwijderd om het originele moer- en kinderbalken plafond zichtbaar te maken. Voorafgaand aan deze verwijdering bleek alleen in een hoek boven een kast nog de oude beschildering aanwezig: Van der Hoeve 2006 (noot 2), 40, en H. Kurvers, Onderzoek van de plafondschildering in het Martenahuis te Franeker, getypt verslag van bezoek d.d. 14 april 1970, Archief RCE Amersfoort, map Werkcollectie 442735. Kurvers vermeldt dat er foto’s van de schildering zijn gemaakt, maar deze zijn niet teruggevonden.

De schuiframen zullen qua formaat gelijk zijn geweest aan de middeleeuwse kruisvensters. Schuiframen werden omstreeks 1685 voor het eerst in Nederland toegepast in de paleizen van stadhouder Willem III en de aristocratie die hem omringde. Vanaf ca. 1700 komen schuifvensters ook in burgerwoningen voor. C.W. Fock, ‘1650-1700’, in: Fock 2001 (noot 14), 80-179, in het bijzonder 97; H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad, Amsterdam 2007, 212-214.

De Crane 1839 (noot 8), 151.

E. de Jong, Natuur en Kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650- 1740, Haarlem 1995, in het bijzonder 35-56. Ook onder de bestuurlijke elite van Friesland leefde deze interesse: Y. Kuiper en A. Zijlstra, ‘“Een yeder hadt te doen mit poten, planten en andere dingen.” Het buitenleven van rijke en voorname Friezen in de Gouden Eeuw’, in: Y. Kuiper en B. Olde Meierinck (red.), Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw. De Rijkdom van het Buitenleven in de Republiek, Hilversum 2015, 96-127, in het bijzonder 118-122.

W. van Ranouw, Kabinet der Natuurlyke Historien, Wetenschappen, Konsten en Handwerken, Geopent met de Maanden January en february 1719. Verciert en opgeheldert met Kopere Plaaten, Amsterdam 1719, [II].

De haaks op de gevel staande moerbalken en de raveling van de schouw tegen de buitenmuur vormden de basis voor de cassetteverdeling. Van der Hoeve 2006 (noot 2), 43.

De bodemplaat van de door Westerhuis ingebrachte schouw mat 97 × 263 centimeter. Van der Hoeve 2006 (noot 2), 45.

De doeken hebben een draaddichtheid van ca. 13-15 horizontale (ketting) draden en ca. 10-11 verticale (inslag) draden per cm. De draden zijn geteld op plekken waar de verf sleets is en de doekstructuur zich duidelijk aftekent. De telling is op meerdere plekken per doekbaan uitgevoerd. Het was niet mogelijk een betrouwbare dradentelling uit te voeren voor het bovendeurstuk, het plafondstuk en de lambriseringsdoeken door het meer gesloten karakter van het verfoppervlak van deze schilderingen.

De witte krijtlaag is minstens 100 μm dik en de lichte oranjebruine grondlaag 8-10 μm. De laatste bevat fijne felrode aarde met een kleine hoeveelheid fijn zwart, loodwit en krijt.

Wel is bij de lambriseringsdoeken de bovenste, oranjebruine preparatielaag dikker aangebracht en sterker gepigmenteerd dan bij de landschappen en het bovendeurstuk, waardoor een donkerder basiskleur is verkregen. Deze variatie zal bewust zijn gekozen. Bij de landschapsvoorstellingen en het bovendeurstuk vormde een lichte oranjebruine preparatie een geschikte basiskleur. Deze schemert plaatselijk door de verflagen heen en is langs contouren soms in het zicht gelaten. Voor de lambriseringsdoeken kwam juist een donkerder oranjebruin van pas: hierop kon met slechts één dunne roodbruine verflaag de gewenste roodbruine achtergrondkleur worden bewerkstelligd. Bij het plafondstuk bevat de bovenste preparatielaag extra veel loodwit, waardoor deze juist heel licht van kleur is. Dit vormde een ideale basis voor de lichte koepel die een groot deel van de voorstelling beslaat. Zie voor de exacte samenstelling van de grondlagen en afbeeldingen van de verfdwarsdoorsneden het artikel in De Vrije Fries (noot 6).

Dat we spanguirlandes niet bij de lambriseringsdoeken en het centrale 44 Zo vonden grootscheepse verbouwingen in het pand Rapenburg 65 in Leiden in plafondstuk kunnen onderscheiden, kan komen doordat deze zich door de dikke verflagen onvoldoende aftekenen. Maar het is ook denkbaar dat een groot geprepareerd doek in meerdere stukken is gesneden. Zie over deze praktijk: E. van de Wetering, Rembrandt. The Painter at Work, Amsterdam 2000, 111-123.

Over de zeventiende-eeuwse conventies voor de weergave van lichtrichting in schilderijen: M. van Eikema Hommes, ‘Een triomfstoet belicht. De werkelijke en geschilderde lichtval in de Oranjezaal’, in: M. van Eikema Hommes en E. Kolfin, De Oranjezaal in Huis ten Bosch. Een zaal uit loutere liefde, Zwolle 2013, 179-253, in het bijzonder 183-190 en 196-198.

In het landschap links komt het geschilderde licht van links en in het rechter landschap van rechts. Deze lichtrichting was minder gangbaar bij schilderingen tegenover de ramen. Het was gebruikelijker om steeds een licht van links aan te houden, of een lichtval die zich in het midden van die wand als het ware splitst zodat bij de stukken aan de linkerzijde het licht van rechts invalt en bij die aan de rechterzijde het licht van links: Van Eikema Hommes 2013 (noot 29), 185, 197. Bij de ornamenten op de vier lambriseringsdoeken op de zuidwand is afwisselend een geschilderd licht van links en van rechts te zien. De licht- en schaduwaanduiding van het randhout op de lambriseringsdoeken betreft een overschildering.

De okergele preparatielaag bestaat uit loodwit, krijt, gele oker, fijn rood ijzeroxide en fijn zwart en is ca. 25 μm. De roodbruine verf is gemengd uit een fel oranjerode aarde, krijt, een donkerbruin organisch pigment, hematiet en loodwit en is 20-30 μm dik. Omdat een illusionistische schildering is weergegeven, variëren de kleur en de samenstelling van de verf in de verfdwarsdoorsneden per locatie. Zie voor afbeeldingen van de verfdwarsdoorsneden het artikel in De Vrije Fries (noot 6).

De vensterwand is voorzien van negentiende- eeuwse vensternissen, luikenkasten en luiken. Het voorvlak van de wandbetimmering is voorzien van modern plaatwerk dat bij de renovatie in 1969- 1972 zal zijn aangebracht. Zie ook Van der Hoeve 2006 (noot 2), 43-44.

Zie voor een afbeelding van een vrijgelegd deel van een oorspronkelijk trompel’oeil kader van de lambriseringsdoeken het artikel in De Vrije Fries (noot 6).

Th.H. Lunsingh Scheurleer, ‘Het Huis de Voorst in zijn glorietijd’, Bulletin KNOB 16 (1963) 6, 193-220.

C.W. Fock, ‘1650-1700’, in: Fock 2001 (noot 14), 80-179, in het bijzonder 81-82. Over de datering en de volgorde van uitgaven van Marots prentseries: A. Bowett, ‘The Engravings of Daniel Marot’, Furniture History, 43 (2007), 85-100. Zie ook P. Fuhring, Ornament prints in the Rijksmuseum II: the seventeenth century, 3 delen, Amsterdam/ Rotterdam 2004, passim.

De prent is uitgegeven in de serie: Nouveaux livre de Placfond, en opgenomen in de gebundelde uitgave van 1703: Daniel Marot, OEuvres du Sr. D. Marot, architecte de Guilliaume III, Roy de la Grande Bretagne: contenant plusieurs, pensées utilles aux architectes, peintres, sculpteurs, orfeures, jardiniers & autres; le tout en faveur de ceux qui s’appliquent aux beaux arts, Den Haag 1703.

A.W. Vliegenthart, Het Loo, een paleis als museum. Journaal van een restauratie, Emmerich 1999, 78 en 210 (noot 105).

Dat de door Westerhuis ingebrachte schouw vlakker was en minder ver de kamer instak dan het huidige negentiende- eeuwse exemplaar, blijkt ook uit het feit dat het plafondvak boven de huidige schouwboezem doorloopt. Zie hierover het artikel in De Vrije Fries (noot 6).

M. van Eikema Hommes en P. Bakker, ‘A Triumph With No Battle. The Significance of a Painted Wall Hanging (1778) in the Hofkeshuis in Almelo. With an appendix on the life and works of Andries Warmoes (1748-1793)’, Oud Holland 129 (2016) 2/3, 47-117, in het bijzonder 73.

In het Martenahuis hebben de in nissen geplaatste doeken op de wanden smalle vergulde lijstjes die de randen afdekken. Deze dateren van de restauratie uit 1956 ter vervanging van oudere lijstjes, waarvan niet bekend is wanneer deze zijn geplaatst. Of de doeken ook oorspronkelijk al lijstjes hadden, weten we niet. De door Johannes Glauber (1646-1726) geschilderde landschappen in de nissen van de goed behouden Audiëntiezaal (ca. 1692-1693) van Paleis Het Loo hebben ook vergulde lijstjes. Enkele interieurstukken van Pieter de Hooch (1629- 1684/94) uit de jaren 1670 tonen evenwel dat zulke landschapsschilderingen indertijd ook ‘koud’ in nissen werden geplaatst, zonder dat de randen werden afgedekt: Pieter de Hooch, Een man en een dienstmeid achter een kamerscherm met kaartspelers, ca. 1675-1680, doek, 88 × 81 cm, privécollectie Bazel, en Musicerend gezelschap in een interieur, ca. 1674-1677, doek, 92 × 105,5 cm, Statens Museum for Kunst, Kopenhagen, inv.nr. Sp. 613.

P. Verhoek, Poëzy, nevens zijn Treurspel van Karel den stouten, Hertogh van Bourgondie, Amsterdam 1726, 149. Het postuum uitgegeven gedicht werd eerder gedeeltelijk en in iets andere bewoordingen opgenomen in Houbrakens biografie van Adam Pijnacker: A. Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, 3 delen, Den Haag 1753 (eerste druk Amsterdam 1719-1721), deel 2, 98-99. De behangsels waren gemaakt voor het huis Herengracht 548 in Amsterdam, dat Backer in 1665 had laten bouwen.

Van Ranouw 1719 (noot 22), [II].

Van der Hoeve 2006 (noot 2), 12-13.

Zo vonden grootscheepse verbouwingen in het pand Rapenburg 65 in Leiden in opdracht van de lakenhandelaar Pieter de la Court van der Voort (1664-1739) direct na aankoop in 1700 plaats, maar ook in de daaropvolgende decennia, de laatste nog in 1723. Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg: geschiedenis van een Leidse gracht, 6 delen, Leiden 1986-1992, deel IVa (1989), in het bijzonder 329-340. Voor andere voorbeelden van eigenaren van woonhuizen die verbouwingen en decoratieprojecten in meerdere fasen lieten uitvoeren: C.W. Fock, Het stempel van de bewoner, Leiden 2007, 7-16.

Den Haag, Koninklijk Huis Archief, (toegang 7-09) Stadhouderlijk archief: Henriette Amalia, inv.nr. 118, Brief van Epeus Wielinga aan Henriette Amalia, Leeuwarden 27 augustus 1701.

Epeus’ zoon Johannes Iepes Wielinga (1675-1709) trad in 1697 in het huwelijk met Dieuwke Sjoerds Westerhuis (1677- 1762). Epeus Wielinga was vijfmaal burgemeester van Leeuwarden en met kleine onderbrekingen gedeputeerde van de Staten van Friesland van 1688 tot 1716, zie O. Vries e.a., De Heeren van den Raede: biografieën en groepsportret van de raadsheren van het Hof van Friesland, 1499- 1811, Hilversum 1999, 171. Zie ook Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861: http://resources.huygens. knaw.nl/repertoriumambtsdragersambtenaren1428- 1861/app/personen/ 9796 (geraadpleegd april 2016).

Zie voor de contacten van Wielinga met Henriette Amalia: M. Bruggeman, Nassau en de macht van Oranje: de strijd van de Friese Nassaus voor hun rechten, 1702-1747, Hilversum 2007, 86, 101, 207-208, 236-237, 242-245.

I. Lamigue, Histoire du Prince d’Orange et de Nassau etc., 2 delen, Leeuwarden 1711, deel 1, 11-12.

Volgens de bewaard gebleven rekening vond het ophalen van de meubels plaats op 18 augustus 1701: Den Haag, Koninklijk Huis Archief, (toegang 7-09) Stadhouderlijk archief: Henriette Amalia, inv.nr. 160, Rekeningen, 1701: ‘[…] Item als booven weegen het affhaelen van Meubelen van Franiker den 18 Aug: 1701 bij Reek[enin]ge en ordre No. 22 [betaald] 24-3 [gld.]’. Met dit huis moet het Martenahuis zijn bedoeld. Westerhuis was, als gezegd, ook eigenaar van het kleinere buurpand (Voorstraat 37-39) maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat de jonge vorst hier was ondergebracht.

De volledige passage luidt: ‘De Heere Westerhuijs kompt mij seggen, dat alle mobilia van de Heere Stadtholder tot Franeker uijt sijn huijs waeren wech gehaelt, en aen hem den sluetel [sic] gesonden, soo was nu van genegentheijt om het huijs te verbouwen, soo wanneer H: Ht. daer van geen meer gebruijck requireerde, doch soo bij aldien H: Ht. t’selve liever eenige tijdt noch begeerde leedich te holden, dan soude gaerne met het bouwen tot voorsegde tijdt toe willen supercederen als [h]ij maer de eere mochten hebben van H: Hts. intentie geinformeert te weesen.’ Deze passage doet veronderstellen dat de stadhouder al vóór het eind van de overeengekomen periode uit het Franeker pand was getrokken, hetgeen Westerhuis in staat stelde iets eerder te beginnen met zijn verbouwing. Het ophalen van de meubels uit het Martenahuis valt samen met het vertrek van de prins uit Franeker en het voortzetten van zijn studie in Utrecht. Ten tijde van zijn verblijf in Franeker correspondeerde Johan Willem Friso met zijn moeder. In deze correspondentie, die bewaard wordt in het Koninklijk Huis Archief, is geen verwijzing naar het verblijf in het Martenahuis teruggevonden.

Zie over de vormentaal van de Osinga State: H.M. van den Berg, ‘Osinga State te Langweer en de Leeuwarder decorateurs van het eerste kwart van de achttiende eeuw’, in: Leids Kunsthistorisch Jaarboek 31 (1980), 328-338. Over het Coulonhuis: J. de Haan, ‘Bouwheer en Bouwmeester. Het huis van Anthony Coulon in Leeuwarden’, Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis 39 (2016), 1-22.

Het betreft een conceptbrief van 5 september 1701 van Henriette Amalia aan Marot, waarin zij hem verzoekt zijn ontwerpen voor een nieuw te bouwen zomerpaleis bij Oranjewoud uit te werken. Zij verwijst naar een eerder contact, waaruit blijkt dat Marot al eerder bezig was met een ontwerp voor Oranjewoud. Henriette Amalia zelf hield zich vanaf 1698 met Oranjewoud bezig. In 1703 werd begonnen met de bouw van het zomerpaleis, waarvan uiteindelijk alleen twee vleugels verrezen. R. Mulder-Radetzky en B. de Vries, Geschiedenis van Oranjewoud: van vorstelijk lustslot tot voorname buitenplaatsen, Alphen a/d Rijn 1996, 14.

Cornelis van Nassau, Heer van Cortgene (1669-1707), oudste zoon van Willem Adriaan van Nassau (1632-1705), was gecommitteerde namens Zeeland in de Admiraliteit van Amsterdam van 24 maart 1694 tot 19 april 1697. Zie Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861: http://resources.huygens. knaw.nl/repertoriumambtsdragersambtenaren1428- 1861/app/personen/8597 (geraadpleegd februari 2016).

R. Harmanni, ‘Kunst of kopieerwerk. Landschapsbehangsels en prentvoorbeelden’, in: C. Dumas e.a. (red.), Liber Amicorum Marijke de Kinkelder. Collegiale bijdragen over landschappen, marines en architectuur, Den Haag 2013, 175-190.

Harmanni 2013 (noot 54), 177-178. Abraham Genoels, Landschap met rivier, 33,6 × 49,2 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. RP-P-OB-52.579; Adriaen van der Kabel, Landschap met twee personen op de voorgrond, 23,2 × 33,9 cm, Amsterdam, Rijksmuseum inv. nr. RP-P- 1885-A-9549.

Voor het doek op de oostwand werd het landschap bijvoorbeeld links iets ingekort, waardoor de wandelende figuur van Genoels’ prent verdween, terwijl achter de twee zittende figuren juist een wandelende figuur is toegevoegd. Bij het doek op de zuidwand zijn onder andere de luchtpartij en de boom links verhoogd, om zo de bredere compositie van Van der Kabels prent aan te passen aan het bijna vierkante formaat van de schildering.

Harmanni 2013 (noot 54), 178.

Hendrick Goltzius, Jupiter verleidt Callisto in de gedaante van Diana, 1590, 17,7 × 25,3 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv. nr. RP-P-1882-A-6368.

Houbraken 1753 (noot 41), deel 3, 218-219.

Bekende voorbeelden zijn de werkplaatsen van Peter Paul Rubens (1577-1640) en Gerard van Honthorst (1592-1656): Over Rubens’ werkplaats: A. Balis, ‘“Fatto da un mio discepolo”. Rubens’s studio practices reviewed’, in: T. Nakamura (red.), Rubens and His Eorkshop. The Flight of Lot and His Family from Sodom, Tokio 1994, 97-127. Zie over Van Honthorsts werkplaatspraktijk: RKD Monographs. De Oranjezaal: catalogus en documentatie: http://oranjezaal.rkdmonographs.nl (geraadpleegd maart 2016), paragraaf 2.2 verflaag door M. van Eikema Hommes en L. Speleers in de cat.nrs. 26-28, 33, 35, 42.

Zo zou Johannes Glauber, aldus Houbraken, bij zijn landschappen in de eetzaal van Willem III in het jachtslot Soestdijk zijn geholpen door de landschapsschilder Albert Meyeringh ‘alzoo er haast mee gemaakt wierd’, Houbraken 1753 (noot 41), deel 3, 218.

Een voorbeeld zijn de landschapsdoeken met de geschiedenis van koningin Dido door Gerard Hoet (1648-1733) voor kasteel Slangenburg (1680-1700) bij Doetinchem. De doeken vormen een sterke stilistische eenheid, terwijl Hoet bij deze grote opdracht vermoedelijk toch hulp zal hebben gehad.

L.B. Wevers, Heemstede. Architectonisch onderzoek van een zeventiende-eeuwse buitenplaats in de provincie Utrecht, Delft 1991.

Ter Hoeve wees er dan ook al op dat vanwege Westerhuis’ werkzaamheden in Amsterdam de schilderingen mogelijk uit het gewest Holland komen. S. ter Hoeve, ‘Jan Buiteveld (1717-1812), een Sneker decoratieschilder’, in: De Vrije Fries 89 (2009), 117-164, in het bijzonder 118-119.

Houbraken 1753 (noot 41), deel 3, respectievelijk 210, 339-342.

Houbraken 1753 (noot 41), deel 3, 210.

Houbraken 1753 (noot 41), deel 3, 342. De landschappen die Van Bunnik voor Het Loo vervaardigde, betreffen volgens de in 1713 opgestelde inventaris drie bovendeurstukken in de antichambre van Willem III en nog eens drie in het slaapvertrek van zijn vertrouweling Hans Willem Bentinck (1649-1709), zie: S.W.A. Drossaers en Th.H. Lunsingh Scheurleer, Inventarissen van de inboedels in de verblijven van de Oranjes en daarmee gelijk te stellen stukken 1567- 1795, 3 delen, Den Haag 1974-1976, deel 1 (1974), 649 (nr. 25) en 656 (nr. 226). In de inventarissen van 1757 en 1763 worden alleen de stukken in de antichambre nog genoemd: Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976, deel 2 (1974), 603 (nrs. 25-27). De huidige verblijfplaats van de stukken is onbekend. Om welke stukken het gaat in Slot Zeist en Huis De Voorst is evenmin bekend. De volledige inboedel van De Voorst werd kort na het overlijden van Albemarles weduwe in 1744 door haar erfgenamen geveild: Een voortreffelyke heerlyke en magnifique meubilaire goederen en huys-cieradien ... verder een cabinetje uytmuntende schilderyen ... gekomen uyt het adelyke huys de Voorst by Zutphen en nagelaten by wylen de Hoog Wel-Gebooren Vrouwe Gravinne Douariere Van Albemarle, Veiling Hendrick Verheyden, Den Haag, 26 oktober 1744. In deze veilingcatalogus wordt geen werk van Van Bunnik vermeld.

Het laatste cijfer van de datum is beschadigd, maar lijkt onder vergroting een zes. Het landschap toont in de achtergrond kasteel Middachten en werd waarschijnlijk gemaakt in opdracht van de toenmalige eigenaren, Godard van Reede (1644-1703) en Ursula van Raesfelt (1643-1721). Van Reede, die diverse hoge militaire functies vervulde, onderhield nauwe banden met Willem III. Twee op identieke wijze gesigneerde werken werden geveild bij Sotheby’s (Londen): 25 maart 1936, lotnr. 61, Boslandschap, doek, 36 × 28 cm; 16 december 1981, lotnr. 11, Zuidelijk landschap met antieke ruïne en wasvrouwen, doek zonder opgave van afmetingen. Een van oudsher aan Jan van Bunnik toegeschreven klein landschap (Rotslandschap, gemonogrammeerd en gedateerd: J.V.B:Fe // 1712, doek, 24,2 × 32,2 cm, Utrecht, Centraal Museum, inv. nr. 2554) wijkt stilistisch sterk af van het voluit gesigneerde doek in Middachten. Waarschijnlijk is dit stuk gemaakt door Jans broer, Jacob van Bunnik (overleden 1725), die volgens Houbraken doorgaans samen met zijn broer reisde en een verdienstelijk ‘bataljeschilder’ was: Houbraken 1753 (noot 43), deel 2, 341. Dit wordt ondersteund door enkele ongesigneerde gevechtsscènes die sterk op het Utrechtse doek lijken (en eerder foutief aan Jan van Bunnik werden toegeschreven), zoals Gevechten voor een belegerde stad, doek, 43 × 71 cm, Zeeslag met stad in de achtergrond, doek, 43 × 71 cm (beide veiling Doroteum [Wenen], 17 april 2013, lotnr. 719), en Landschap met een oprukkend leger, op de achtergrond de belegering van een stad, doek, 71,5 × 100 cm (veiling Doroteum [Wenen], 13 oktober 2013, lotnr. 655).

Gepubliceerd

2017-09-01

Citeerhulp

Verslype, I., Van Eikema Hommes, M., & Heuft, A. (2017). De oorspronkelijke gedaante van de geschilderde kamer in het Martenahuis te Franeker. Bulletin KNOB, 116(3), 101–122. https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.3.1848

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##