Enkele grote lijnen in de Nederlandse stedenbouwgeschiedenis; Een vergelijkende studie naar de binnensteden van Utrecht, Amsterdam en ’s-Hertogenbosch

Auteurs

  • Marcel IJsselstein

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.110.2011.3-4.82

##submission.downloads##

Samenvatting

From a recent inventory for the Cultural Heritage balance sheet 2009 it is evident that Dutch history of urban planning lacks synthesis and overview. Comparing cities from a historical-spatial point of view is practically virgin territory. It is a challenge to collect, exchange and fit in the many research data resulting from the various disciplines that occupy themselves with the city as a spatial phenomenon. Moreover, the emphasis will have to lie on the agreements between cities and not in the first place on the numerous differences. This article demonstrates what form such a historical-spatial comparison could get. A comparison is made between the three most important cities in the northern Netherlands in the fifteenth and sixteenth centuries: Utrecht, Amsterdam and 's-Hertogenbosch. A theoretical concept from the young interdisciplinary field of Cultural Heritage studies is used for the comparison.

The so-called 'historical stratification' of the urbanization process in the three city centres is analysed in a morphological sense and placed within a framework. The objects and structures forming the present cityscapes are thereby attributed to the historical layer in question from which they originated. As the three cities arose at different moments in history, the first phases of the urbanization process are compared diachronically. After Amsterdam had surpassed Utrecht and 's-Hertogenbosch around the middle of the sixteenth century, the comparison is followed synchronically. In this way it proves to be possible to track down some broad outlines in the urbanization process, which have left their traces in each city. These broad outlines are summarized in a schematic framework, from which it is evident that the pre-urban phase chiefly determined the situation and location of a city, the phases of city development chiefly determined the present structure of the city centre, and the various phases of urban planning chiefly determined the present building stock.

In addition, the initial impetus is given for possible explanations of the historical stratification by considering the urbanization process from a wider and deeper perspective. The article is intended to serve as a start and handle for further study and comparison of the Dutch urbanization process in the long term. The urban planning-historical knowledge can be supplemented, qualified and improved by looking at more cities from an interdisciplinary point of view and with the historical stratified cityscape as an important source and guideline.

Biografie auteur

Marcel IJsselstein

M. IJsselstijn MA studeerde Sociale Geografie aan de Universiteit Utrecht en Erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Tijdens zijn studie richtte hij zich op het interdisciplinaire onderzoek naar de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Hij studeerde cum laude af met de eindscriptie De historische gelaagde stad. Een vergelijkende studie naar de binnensteden van Utrecht, Amsterdam en ’s-Hertogenbosch: ruimtelijke ontwikkeling, erfgoed en beleid. Sinds zijn afstuderen is hij werkzaam als zelfstandig stads- en stedenbouwhistoricus.

Referenties

Dit artikel komt voort uit een afstudeerscriptie voor de masteropleiding Erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit Amsterdam met de titel De historische gelaagde stad. Een vergelijkende studie naar de binnensteden van Utrecht, Amsterdam en ’s-Hertogenbosch: ruimtelijke ontwikkeling, erfgoed en beleid. Een exemplaar is op te vragen bij de auteur. Dank gaat uit naar Reinout Rutte voor zijn waardevolle opmerkingen ter verbetering van dit artikel en naar Reinout Klaarenbeek voor het tekenen van een drietal kaarten.

E. Beukers (red.), Erfgoedbalans 2009, Amersfoort 2009, 123-124. De betreffende paragraaf over de historische stedenbouw is gebaseerd op een expert judgement waarvoor vier deskundigen geraadpleegd zijn: de architectuur- en stedenbouwhistorici Ed Taverne, Reinout Rutte en Jaap Evert Abrahamse en de planoloog Len de Klerk.

J.E. Abrahamse en H. Baas, ‘Cultuurlandschap en stedenbouw in balans?’, Historisch-Geografisch Tijdschrift 27 (2009) 1, 1-24.

Zie bijvoorbeeld M. Dings (red.), De stad, Rotterdam 2006, een essaybundel die verscheen ter gelegenheid van het afscheid van Ed Taverne als hoogleraar Architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.

L. Lucassen en W. Willems (red.), Waarom mensen in de stad willen wonen, 1200-2010, Amsterdam 2009.

B. de Pater en H. van der Wusten, Het geografische huis. De opbouw van een wetenschap, Bussum 1996, 66-89.

De Pater en Van der Wusten 1996 (noot 5), 90-108.

W.G. Hoskins, The making of the English landscape, Londen 1955.

A.V. Moudon, ‘Urban morphology as an emerging interdisciplinary field’, Urban Morphology 1 (1997) 1, 3-10.

E.A. Koster, Stadsmorfologie. Een proeve van vormgericht onderzoek ten behoeve van stedenbouwhistorisch onderzoek, Groningen 2001, 21-116.

J. Kolen, ‘Landschap en historisch bewustzijn’, in: J. Kolen en T. Lemaire (red.), Landschap in meervoud. Perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw, Utrecht 1999, 277-300; J.C.A. Kolen, De biografie van het landschap. Drie essays over landschap, geschiedenis en erfgoed, Amsterdam 2005.

D.W. Meinig (red.), The interpretation of ordinary landscapes. Geographical essays, Oxford 1979; M.S. Samuels, ‘An existential geography’, in: M.E. Harvey en B.P. Holly (red.), Themes in geographic thought, Londen 1981, 115-132.

M. Hidding, J. Kolen en T. Spek, ‘De biografie van het landschap. Ontwerp voor een inter- en multidisciplinaire benadering van de landschapsgeschiedenis en het cultuurhistorisch’, in: J.H.F. Bloemers en M.-H. Wijnen (red.), Bodemarchief in behoud en ontwikkeling. De conceptuele grondslagen, Assen 2001, 7-110.

J.C.A. Kolen, ‘Een functionele geschiedenis’, in: M. Eerden e.a. (red.), Op historische gronden. Erfgoed in een context van ruimtelijk ontwerp, planning en democratie, z.p. 2008, 83-102.

In het NWO-onderzoeksprogramma Bodemarchief in Behoud en Ontwikkeling, waarvoor het concept van de culturele biografie als uitgangspunt werd genomen, is het landschap in de klassieke zin opgevat, als ruraal gebied. Voor Maastricht is het biografieconcept in 2006 in digitale vorm toegepast. Via www.zichtopmaastricht.nl kan iedereen meeschrijven aan de geschiedenis van de stad. De studie van W. Hupperetz, Het geheugen van een straat. Achthonderd jaar wonen in de Visserstraat te Breda, Utrecht 2004, richt zich wel op de stad, maar vooral op het microniveau van de straat.

R. Rutte, ‘Bouwstenen voor vergelijkende analyse? Stedenatlassen en het stadshistorisch onderzoek in Nederland’, Stadsgeschiedenis 3 (2008) 1, 71-86.

Over Utrecht is verschenen: H. Renes, Historische atlas van de stad Utrecht. Twintig eeuwen ontwikkeling in kaart gebracht, Amsterdam 2005; over ’s-Hertogenbosch: E. Verhees en A. Vos, Historische atlas van ’s-Hertogenbosch. De ruimtelijke ontwikkeling van een vestingstad, Amsterdam 2005; en over Amsterdam: B. Speet, Historische atlas van Amsterdam. Van veendorp tot hoofdstad, Amsterdam 2010.

Volgens J.C. Visser, ‘Dichtheid van bevolking in de laat-middeleeuwse stad’, Historisch-Geografisch Tijdschrift 3 (1985) 3, 10-21, waren dit omstreeks 1560 de drie grootste steden met inwoneraantallen van 29.000 in Utrecht, 27.000 in Amsterdam en 17.500 in ’s-Hertogenbosch.

De omvang van de binnensteden verschilt nogal: in Utrecht gaat het om een gebied van 132 hectare (Renes 2005 (noot 16), 16), in Amsterdam 804 hectare (stadsdeel Centrum) en in ’s-Hertogenbosch 116 hectare (mondelinge mededeling Ronald Glaudemans).

Zie voor een samenvatting van de verschillende theorieën die over een periode van meer dan anderhalve eeuw geopperd zijn: L.A. van der Tuuk, ‘De theorieën over de rivierlopen in de stad Utrecht’, Tijdschrift Oud-Utrecht 69 (1996) 2, 36-44.

L.A. van der Tuuk, ‘De natuurlijke ondergrond van de stad Utrecht’, Historisch-Geografisch Tijdschrift 14 (1996) 1, 11-23.

Zie Renes 2005 (noot 16), 12-17 voor enkele fraaie kaarten die de samenhang tussen de rivierlopen en de stadsontwikkeling verduidelijken.

C.H.M. de Bont, Vergeten land. Ontginning, bewoning en waterbeheer in de West-Nederlandse veengebieden (800-1350), Wageningen 2008. Vergelijk daarmee: P.A. Henderikx, ‘Amstelland en de Amsteldam in het licht van de ontginningen en de waterstaatkundige ontwikkelingen in het Hollands-Utrechtse veengebied van de tiende tot de dertiende eeuw’, in: M.B. de Roever (red.), Het ‘kasteel van Amstel’, burcht of bruggehoofd?, Amsterdam 1995, 28-41, en B. Speet, ‘Een kleine nederzetting in het veen’, in: M. Carasso-Kok (red.), Geschiedenis van Amsterdam tot 1578. Een stad uit het niets, Amsterdam 2004, 21-61.

Over de aanleg van de dam in de Amstel lopen de dateringen uiteen van kort na 1173, het jaar waarin grote overstromingen voorkwamen, tot kort voor 1275, als de dam voor het eerst in de geschreven bronnen voorkomt. J.M. Baart, ‘Middeleeuwse woonhuizen’, in: J.M. Baart e.a., Amsterdam het beschouwen waard, Amsterdam 1993, 29-39; Henderikx 1995 (noot 22).

H.L. de Groot, ‘Van strijdhamer tot bisschopsstaf. De vroegste geschiedenis tot circa 925’, in: R.E. de Bruin e.a. (red.), ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000, 11-43.

C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, Bonifatius en de kerk van Nederland, Utrecht 2005.

C.A.M. van Rooijen, ‘Utrecht in de periode 700-1200. Een archeologische geschiedenis van de stad en een vernieuwde kijk op de vicus Stathe’, Jaarboek Oud-Utrecht 2010, 6-46.

A. van Drunen, ‘s-Hertogenbosch ‘van straet tot stroom’, Zwolle 2006, 82-86. N.B. in het artikel spreek je over meter, niet over voet. Klopt, deze toevoeging in de noot kan dus weg, want 30-90 Bossche voet staat gelijk aan 9-25 meter…

J. Baart, ‘De ontstaansgeschiedenis van Amsterdam’, in: M. Jonker, L. Noordergraaf en M. Wagenaar (red.), Van stadskern tot stadsgewest. Stedebouwkundige geschiedenis van Amsterdam, Amsterdam 1984, 15-34.

R.E. van der Leeuw-Kistemaker, Wonen en werken in de Warmoesstraat van de 14de tot het midden van de 16de eeuw, Amsterdam 1974, 71-81.

W.F. Heinemeijer e.a., Amsterdam in kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen cartografie, Ede 1987, 12-13.

De Bont 2008 (noot 22), 526-528.

Speet 2004a (noot 22), 54-59; M.B. de Roever (red 1995 (noot 22). N.B. is er een paginacijfer bekend? Nee, ik wil hier verwijzen naar het boek als geheel.

Van Drunen 2006 (noot 27), 258.

R. Rutte, Stedenpolitiek en stadsplanning in de Lage Landen (12de-13de eeuw), Zutphen 2002, 65-76; H.L. Janssen, ‘’s-Hertogenbosch, een novum oppidum in de Meierij ca 1200-1350. De stadsarcheologie als bron voor de kennis van groei en stagnatie van middeleeuwse steden’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007), 95-140.

H.L. Janssen, ‘Markt’, in: H.L. Janssen (red.), Van bos tot stad. Opgravingen in ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch 1983, 53-63; H. Renes, ‘De stad in het landschap’, in: R. Rutte en H. van Engen (red.), Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Hilversum 2005, 15-46.

K. van Vliet, ‘De stad van de bisschop, circa 925-1122’, in: R.E. de Bruin e.a. (red.), ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000, 45-71.

K. van Vliet, ‘De stad van de burgers, 1122-1304’, in: R.E. de Bruin e.a. (red.), ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000, 73-111.

D.M. van de Vrie, H.L. Janssen m.m.v. E. Nijhof, ‘Het archeologische onderzoek van de middeleeuwse bebouwing op het Sint Janskerkhof’, in: H.W. Boekwijt en H.L. Janssen (red.), Bouwen & wonen in de schaduw van de Sint Jan, ’s-Hertogenbosch 1997, 48-139.

H. Hundertmark, ‘De ‘primitieve’ stadsmuur. De eerste stenen ommuring van de stad ’s-Hertogenbosch’, in: H. Willems e.a., De onderste steen boven. 25 jaar bouwhistorie in ’s-Hertogenbosch, Utrecht 2000, 104-113.

W. Bloemink, ‘Historische relicten in de openbare ruimte. Theorie en praktische toepassingen’, in: H. Willems e.a. 2000 (noot 39), 176-180.

Renes 2005 (noot 16), 19.

B. Speet, ‘Verstening, verdichting en vergroting’, in: M. Carasso-Kok (red.), Geschiedenis van Amsterdam tot 1578. Een stad uit het niets, Amsterdam 2004, 75-107.

Speet 2010 (noot 16), 16-17.

M.J. Dolfin, E.M. Kylstra en J. Penders, Utrecht. De huizen binnen de singels, Den Haag 1989, 23; Verhees en Vos 2005 (noot 16), 18.

Utrecht: Van Vliet 2000b (noot 37), 101-105; ’s-Hertogenbosch: Van Drunen 2006 (noot 27), 82-93; Amsterdam: Speet 2004b (noot 42).

T. van Ginkel, ‘Het ontstaan van de werven’, in: M.W.J. de Bruijn, H. Dam en Y.M. Wassink (red.), Utrecht aan de werf, Utrecht 1995, 9-27; H. Hundertmark, ‘De werfkelders aan de Oudegracht’, in: G. Bakker en T. Hoekstra (red.), Het stenen geheugen: 25 jaar archeologie en bouwhistorie in Utrecht, Utrecht 1997, 40-55.

Renes 2005 (noot 16), 20-21.

Van Drunen 2006 (noot 27), 52-58.

H. Engel en E. Gramsbergen, ‘Het eerste beursgebouw en de vorming van het centrum van Amsterdam’, OverHolland 3 (2006), 56-87.

R. Rutte, m.m.v. K. Zweerink, ‘Stadswording in Holland (12de-14de eeuw). Ligging in het landschap en vroege ruimtelijke inrichting van de steden in het westen van Nederland’, Holland, Historisch Tijdschrift 41 (2009) 3, 149-167.

R. Glaudemans en G. van Tussenbroek, De moerasdraak. Achthonderd jaar Bossche vestingwerken, ’s-Hertogenbosch 1999, 18-19.

Van Drunen 2006 (noot 27), 134-478.

Speet 2010 (noot 16), 18-21.

J.E. Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Bussum 2010.

J.E. Abrahamse, ‘Over schoonheid, nut en geld. Motieven in de 17e-eeuwse stadsontwikkeling van Amsterdam’, in: R.M. van Heeringen e.a. (red.), Geordend landschap. 3000 jaar ruimtelijke ordening in Nederland, Hilversum 2004, 103-124.

L. van den Burg, ‘Zoeken naar een passend gebouw. Een reconstructie van de stedelijke inpassing van het Amsterdamse stadhuis op basis van de vroedschapsresoluties, 1639-1648’, Bulletin KNOB 108 (2009) 2, 58-71.

R. Rutte, ‘Groei en krimp in de Hollandse stad. Stadsuitbreidingen, stedenbouw en ontstedelijking in Holland van de veertiende tot de negentiende eeuw’, OverHolland 3 (2006), 29-55.

E. Taverne, In ’t land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680, Maarssen 1978, met name 238-278; J. Roding, ‘Uitrecht op sijn schoonst en sterrikst. Ideaalplannen uit de 17de eeuw’, in: K. Jacobs en L. Smit (red.), De ideale stad. Ideaalplannen voor de stad Utrecht 1664-1988, Utrecht 1988, 7-26.

Glaudemans en Van Tussenbroek 1999 (noot 51); Renes 2005 (noot 16), 24-31; Abrahamse 2010 (noot 53), 135-145.

A.H.M. van Schaik, ‘Een nieuwe heer en een andere leer (1528-1618)’, in: R.E. de Bruin e.a. (red.), ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000, 191-249.

Glaudemans en Van Tussenbroek 1999 (noot 51), 37-40; Verhees en Vos 2005 (noot 16), 26-27.

Renes 2005 (noot 16), 26-27.

E. Gramsbergen, ‘Verborgen Amsterdam: het Binnengasthuis en de transformatie van de voormalige kloosterterreinen na de Alteratie, OverHolland 6 (2008), 21-37.

A. van Drunen e.a., ‘Vestingstad in een moeras. Een geografische beschrijving’, in: A. Vos (red.), ’s-Hertogenbosch, de geschiedenis van een Brabantse stad, 1629-1990, Zwolle 1997, 37-53.

Abrahamse 2010 (noot 54), 210-213.

H. Zantkuijl, ‘Een ingelijst stadsbeeld’, in: E. Taverne en I. Visser (red.), Stedebouw. De geschiedenis van de stad in de Nederlanden van 1500 tot heden, Nijmegen 1993, 136-141.

P.T.E.E. Rosenberg, ‘Het woonhuis in de stad’, in: J.E. Bosma e.a. (red.), Bouwen in Nederland, 600-2000, Zwolle 2007, 393-411; F.H. Schmidt, ‘Het culturele leven. Theaters, musea en sociëteiten van de burgerij’, in: J.E. Bosma e.a. (red.), Bouwen in Nederland, 600-2000, Zwolle 2007, 412-423.

Speet 2010 (noot 16), 40-41.

C. Verhagen, De geschiedenis van de Zuid-Willemsvaart: het kanaal van eenheid en scheiding, Someren 2000.

C.P. Krabbe, ‘Openbare werken’, in: J.E. Bosma e.a.(red.) 2007 (noot 67), 432-441; Renes 2005 (noot 16), 44-45.

R. Aerts, ‘De stedelijke orde. Herbestemming en nieuwe infrastructuur’, in: R. Aerts en P. de Rooy (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstad in aanbouw 1813-1900, Amsterdam 2006, 59-137.

Glaudemans en Van Tussenbroek 1999 (noot 51), 48-78; Verhees en Vos 2005 (noot 16), 48-49.

A. van Drunen e.a., ‘In de kluisters van het water. Een geografische beschrijving’, in: A. Vos (red.), ’s-Hertogenbosch, de geschiedenis van een Brabantse stad, 1629-1990, Zwolle 1997, 161-180 (zie ook het kaartje op pagina 200).

R.A.F. Smook, Binnensteden veranderen. Atlas van het ruimtelijk veranderingsproces van Nederlandse binnensteden in de laatste anderhalve eeuw, Zutphen 1984, 191-192.

Smook 1984 (noot 74), 118-123; J. van Oudheusden, Binnendieze, de stadsrivier van ’s-Hertogenbosch, Zwolle 1996.

Smook 1984 (noot 74), 160-166; R. de Kam en K. Rampart, ‘Werk aan de werf. Een middeleeuwse haven dwars door de stad’, in: Brochure Gemeente Utrecht, Utrecht 2007.

Smook 1984 (noot 74), 37-38.

M.F. Wagenaar, ‘Amsterdam 1860-1940, een bedrijvige stad’, in: E. Taverne en I. Visser (red.), Stedebouw: de geschiedenis van de stad in de Nederlanden 1500 tot heden, Nijmegen 1993, 218-234.

P. Meurs, De moderne historische stad. Ontwerpen voor behoud en vernieuwing, 1883-1940, Rotterdam 2000, 353.

Smook 1984 (noot 74), 160-166.

Verhees en Vos 2005 (noot 16), 42-43.

H. van der Cammen en L. de Klerk, Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot Vinex-wijk, Utrecht 2003, 137-148 en 179-191.

C. Edens en B. van Santen, Gids voor architectuur en stedenbouw in Utrecht 1900-2005, Bussum 2004, 22; Verhees en Vos 2005 (noot 16), 62-63.

G. Brinkgreve, ‘Het gevecht om het huis De Pinto’, speciale uitgave tijdschrift Binnenstad 38 (mei 2004).

P. Meurs, ‘Transformatie van de opdrachtsituatie. Herontwikkelen van stedelijke gebieden’, in: Een cultuur van ruimte maken: ontwerpen aan geschiedenis. Magazine van het Stimuleringsfonds voor de architectuur 3 (2005), 29-33.

Gemeente ‘s-Hertogenbosch, ‘Herstel Binnendieze op GZG-terrein’, persbericht 10 juni 2009.

Edens en Van Santen (noot 83) 2004, 23; H. Kerkdijk, ‘Contraplaats van de moderne stad’, De Architect 35 (2004) 4, 22-33.

Een belangrijk onderdeel van de landschapsbiografie, namelijk de aandacht voor wat eerder ‘mentale historische gelaagdheid’ werd genoemd, wordt hier buiten beschouwing gelaten. Zie voor een bredere uitwerking van het concept op stadslandschappen: J. Kolen, K. Bosma en H. Renes, ‘De landschapsbiografie: instrument voor onderzoek, planning en ontwerp’, in: K. Bosma en J. Kolen (red.), Geschiedenis en ontwerp. Handboek voor de omgang met cultureel erfgoed, Nijmegen 2010, 212-237.

H. Renes, ‘Monumenten in Nederland en de historische geografie’, Bulletin KNOB 105 (2006) 6, 235-245.

Gepubliceerd

2011-08-01

Citeerhulp

IJsselstein, M. (2011). Enkele grote lijnen in de Nederlandse stedenbouwgeschiedenis; Een vergelijkende studie naar de binnensteden van Utrecht, Amsterdam en ’s-Hertogenbosch. Bulletin KNOB, 110(3-4), 89–108. https://doi.org/10.7480/knob.110.2011.3-4.82

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##