De Amsterdamse bouwmeester en landmeter Jan Jacobszoon Bolten (1738-na 1811)

Auteurs

  • Thomas H. von der Dunk

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.1.601

##submission.downloads##

Samenvatting

De Amsterdamse bouwmeester en landmeter Jan Jacobsz Bolten (1738-na 1811) is een van die vele particuliere bouw­kundigen, wier naam af en toe in de literatuur opduikt. In dit opstel wordt voor het eerst zijn loopbaan geschetst, die van een grote veelzijdigheid getuigt. Vanaf de zomer van 1768 vervulde hij het ambt van architect en landmeter in het kwartier Zutphen, dat hij al weer na een jaar neerlegde, vermoedelijk omdat hij van het salaris niet rondkomen kon. Zijn taken bestonden hier voornamelijk uit het verrichten van kleinere onderhoudswerkzaamheden; zijn meest omvang­rijke opgave vormde het grootscheepse herstel van het dak van de gotische Broerenkerk in Zutphen, dat tot een hoogoplopend conflict met de meester timmerman van het kwartier, Barthold Bobbink (1715-1779), zou leiden. Boltens fraaie bouwtekening van de constructie van de kap vormt de enige die überhaupt van zijn hand bewaard gebleven is. Het werk zou pas voltooid worden onder verant­woordelijkheid van Boltens opvolger Teunis Wittenberg (1741-1816), die ook in 1768 al naar de post had gesollici­teerd. De huidige elegante dakrui­ter uit 1772 is door hem ontwor­pen.

Bolten keerde terug naar Amsterdam, maar bleef van daaruit ook in Gelderland actief. Voor de ambtsjonkers van Nijkerk vergrootte hij in 1771-'72 het Ambtshuis en was hij middels het maken van bestekken en begro­tin­gen betrokken bij de plannen voor een nieuwe kerktoren in het stadje, die uiteindelijk in 1775-'76 naar ontwerp van zijn stadsgenoot Hendrik Gerrit van Raan (1751-1821) verrees.

In hoeverre Bolten daarvoor ook zelf ontwerpen heeft vervaardigd, blijft onduidelijk; in elk geval dong hij in 1775 ook vergeefs mee bij de prijs­vraag voor het nieuwe Stadhuis van Gronin­gen, die uiteindelijk door Jacob Otten Husly (1738-1796) werd gewonnen. Van zijn inzending is slechts de rommelige bij de tekenin­gen behorende beschrijving in het stadsar­chief achtergeble­ven, zodat we ons van zijn project moeilijk een voorstelling kunnen maken. Mogelijk had het wel wat weg van dat van de Amster­dam­se tekenmeester Jan Uijtewaal (1733-1795): een soort kolossaal uitge­vallen buitenhuis met een beschei­den portiek, in plaats van de grote tempel­peristy­le die het prijsvraag­pro­gramma had verlangd. Toch werden zijn inspannin­gen in het juryrapport met een loffelijke melding be­loond.

De laatste bekende activiteiten van Bolten, die in de loop der jaren daarnaast ook als kaartenmaker zijn brood verdiende, bevinden zich op een geheel ander vlak. Als medeoprichter van het Genootschap der Mathemati­sche Wetenschappen 'Een onvermoeide Arbeid komt alles te boven' (1779) zou hij in 1796 in het verenigingsblad twee korte beschou­wingen over schutsluizen publiceren. Al eerder, in 1780, was hij betrokken geraakt bij een (niet bijzonder succesvol) verlopende proef met een hellend schep­rad voor watermolens in de Nieuwe Vaart te Amsterdam. Ontwerpers waren de Haagse gebroe­ders Antoine George Eckhardt (1740-1810) en Frans Frederik Eckhardt (1741-1825), een bijzonder veelzijdig, maar ook bijzonder eigen­wijs uitvinders duo, dat kort na de mislukking van het experiment voor enige decennia naar Londen vertrok, waar zij de Britten nog met een hele vloot aan nieuwe inventieve creaties zouden verrassen. Dat deed Bolten zelf niet; hij sleet zijn verdere levensdagen in de anonimiteit, om in 1810 slechts naar Naarden - de geboorteplaats van zijn vrouw - te verkassen, waar hij in de nevelen van de geschiedenis verdwijnt.

Biografie auteur

Thomas H. von der Dunk

Dr. Thomas von der Dunk studeerde van 1979 tot 1988 kunstgeschiedenis en archeologie in Amsterdam, met als hoofdvak architectuur. Van 1989 tot 2002 was hij als assistent-in-opleiding en postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de vakgroep geschiedenis van de universiteiten van Leiden en Utrecht. Sindsdien is hij freelance publicist en politiek commentator. In 1994 promoveerde hij in Leiden op Das Deutsche Denkmal (handelseditie in 1999). Hij publiceert regelmatig over met name Nederlandse architectuur- en cultuurgeschiedenis in de zestiende tot negentiende eeuw.

Referenties

C.A. van Swigchem, Abraham van der Hart 1747-1820. Stadsbouwmeester van Amsterdam, Amsterdam 1965; T.H. von der Dunk, Een Hollands heiligdom. De moeizame architectonische eenwording van Nederland, Amsterdam 2007, 95-116, 124-134; G. Medema, ‘Met principes van eer. Ingenieurs aan de leiding van het Amsterdamse stadsbouwbedrijf (1746-1777)’, Maandblad Amstelodamum 97 (2010), 62-69.

Zie voor overzicht van zijn oeuvre: A. Duisenberg, J. Otten Husly (1738-1796). Avant-garde architect tijdens de Verlichting, Rotterdam 1998; voor hem voorts: Von der Dunk 2007 (noot 1), 39-45.

Vooral in Haarlem: P. Bouman en P. Broers, Teylers ‘Boek en Konstzael’. De bouwgeschiedenis van het oudste museum van Nederland, Den Haag 1988, 56-63.

Zie voor Amsterdam: R. Meischke, H.J. Zantkuijl, W. Raue en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Amsterdam. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle 1995, 89-103.

E.B.M. Lottman, ‘Jan Smit, een grote 18de eeuwse Amsterdamse timmerbaas’, Bulletin KNOB 77 (1978) 3/4, 121-152.

Zie voor Hoeneker en Luyten: T.H. von der Dunk, ‘Hollandse Herleving rond Amsterdam. De terugkeer van de Gouden Eeuw in de architectuur van noordelijk Holland aan het einde van de 18de eeuw’, Holland 28 (1996), 88-91 resp. 91-93. Zie voor Van Raan: Von der Dunk 2007 (noot 1), 245-251.

Geboortedatum volgens volkstelling van 1811 (Gemeentearchief (GA) Naarden, Registre Civique, no.8). Alle overige hieronder te noemen data op basis van Doop-, Trouw- en Begraafboeken (DTB) en Poortersboek in GA Amsterdam. Jans vader Jacob Jacobsz. Bolten werd op 23-5-1708 gedoopt als zoon van de arbeider Jacob Bolten Danielsz. en Grietje Engels; hij ondertrouwde 14-9-1730 met de zesentwintigjarige Jannetje Nobel uit Amsterdam, en hertrouwde na haar overlijden (begraven 5-12-1736) met Henderina Roosendaal (ondertrouw 22-3-1737). Op 26-9-1730 werd Jacob Jacobsz. als poorter ingeschreven. Hij werd op 31-1-1789 begraven. Zijn beiden uit Amsterdam afkomstige ouders gingen 30-4-1701 in ondertrouw; Jacob Bolten Danielsz. was toen 27, Grietje Engels 28 jaar oud; hij werd op 11-2-1750, zij op 10-9-1717 begraven. Jans moeder Henderina Roosendaal werd op 18-3-1710 gedoopt als dochter van de binnenlandsvaarder Wouter Stevensz. Roosendaal en Swaantje Gerrits; zij werd 15-10-1784 begraven. Haar ouders gingen, resp. 36 en 35 jaar oud en resp. afkomstig uit Amsterdam en Hellendoorn, op 28-12-1703 in ondertrouw. Haar vader, zoon van de sleper Steven Claas, werd op 7-1-1704 als poorter ingeschreven, en op 8-11-1716 begraven, haar moeder volgde op 26-8-1752.

Zie respectievelijk: GA Amsterdam, PA nr.378, inv.nr. 648, en GA Amsterdam, Poortersboek 23/430.

Voor huwelijk: GA Naarden, DTB Naarden 16/53. Geboren 19-5-1748 als dochter van Joan Cornelisse den Ebo uit Leiden en Margarita Killewig uit Huizen (Burgerlijke Stand Overlijden (BSO) Naarden 10-10-1825, no.43) en dezelfde dag hervormd gedoopt (DTB Naarden 6/4). Voor herkomst van haar ouders zie: Nederlands Hervormde attestaties DTB Naarden 17/40, 19-10-1743; voor hun huwelijk: 15-5-1743 DTB Huizen 4/60 en Huizen 13/12a.

Blijkens attestatie voor zijn vrouw van 21 11 1771 in GA Amsterdam, PA nr.378 inv.nr. 673.

Respectievelijk gedoopt in de Eilandskerk en de Amstelkerk; zie DTB in GA Amsterdam.

Blijkens aanbevelingsbrief van J. Bolten voor Jan Dorfmulder (1738-1815) aan de magistraat van Zwolle van 1-9-1777, ten behoeve van diens sollicitatie naar het stadsbouwmeesterschap aldaar (GA Zwolle AAZ 01, inv.nr. 5636). Zie voor deze kwestie: Von der Dunk 2007 (noot 1), 277-303.

Collectie Hingman (Nationaal Archief (NA) Den Haag), in chronologische volgorde: landen bij Huisduinen (copie naar oudere kaart uit 1773; 428, no.2479); landen bij Zunderdorp en Ransdorp (1778; 438, no.2551); Nieuwediep bij Den Helder (samen met stadsbouwmeester J.S. Creutz, 1783; 577, no.3387); idem (ditmaal alleen, 1784, 577, no.3389); perceel duingrond Bennebroek (1792; 33, no.48). Voorts een kaart van het Molenveld te Blaricum uit 1775, bewaard in streekarchief Gooi- en Vechtstreek, archieven gemeente Blaricum inv.nr. 180; vervaardigd i.v.m. de openbare verhuring van de grond op 18-11-1775, die door Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland aan de gemeente in erfpacht gegeven was.

Rijksarchief (RA) Arnhem, KZ 120, Notulen Gedeputeerde Staten (GS), 5-2-1768. Voor Ravenschot, in het midden van de achttiende eeuw betrokken bij een reeks van bouwkundige activiteiten in Zutphen en omgeving, zie: L. Aardoom, ‘Landmeters en andere kaartenmakers op Het Loo’, Bijdragen en Mededelingen Gelre 87 (1996), 60.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 10-10-1767. Bobbink werd op 23-6-1715 als zoon van Jan Bobbink en Hendersken Janssen te Warnsveld gedoopt; hij zou op 23-9-1779 te Zutphen begraven zijn (volgens: http://members.chello.nl/m.a.bobbink/bobbink/frame3.htm; in de Zutphense begraafboeken is hij niet te traceren).

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 8-1-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 2-3-1768. De derde sollicitant was een zekere Van Straa-len, vermoedelijk de in 1778 overleden Delftse bouwkundige Huijbert van Straalen, die in 1777 de bouwtekeningen voor de Aelbrechtssluis in Delfshaven vervaardigen zou (zie: A.V. Hulsteyn, ‘De geschiedenis van de sluizen te Delfshaven, Het Timmerhuis 6 (1953) 9); voor het drietal zie: RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 6-5-1768, pag.nr. 13r.

RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 6-5-1768, pag.nr. 13r-13v.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 7-5-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-7-1769.

RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 9-6-1769, 28r-28v.

RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 9-6-1769, 30r-30v.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-7-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 15-9-1769.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-12-1769.

Von der Dunk 2007 (noot 1), 294-295. Zie voorts: R. Meischke, H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke provincies. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle 2000, 143-144, aldaar foutief als Thomas Wittenberg betiteld.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-7-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 8-7-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 9-6-1769, 4-7-1769.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen 5-4-1769, 6-4-1769, 9-6-1769.

E.H. ter Kuile, De drie oudste kerken van Zutfen, Maastricht 1942, 55-64; E.H. ter Kuile, Het Kwartier van Zutphen, Den Haag 1958, 240-247; A.M. Beekman, 700 jaar Broederenkerk 1293-1993, Zutphen 1994, (voor de postmiddeleeuwse lotgevallen 11-15).

Ter Kuile 1942 (noot 31), 56; Ter Kuile 1958 (noot 31), 240, die in beide gevallen overigens, net als later Meischke, Zantkuijl en Rosenberg 2000 (noot 26), foutievelijk van Thomas Wittenberg spreekt. De constructie van de nieuwe daktoren blijft merkwaardigerwijs geheel ongenoemd bij Beekman 1994 (noot 31), 13.

‘Teekening van een gedeelte van een Nieuwe Cap op de Broedere Kerk binnen Zutphen’ (ongedateerd; gesigneerd J. Bolten), RA Arnhem 0005, archief Kwartier van Zutphen, inv.nr. 747 (=TK 6), toont het kappenplan en een doorsnede van de kap. Een ander (ongesigneerd) blad, met de tekst in een heel ander handschrift, op de achterzijde van het opschrift ‘Dak van de Broederen Kerk binnen Zutphen met het oude Toorentje 1768 1772’ voorzien, toont vermoedelijk de oude situatie (een gotisch zeskant torentje met puntspits).

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 7-2-1769.

Tekening in Oud Archief Zutphen, afbeelding Index Bouwkunst RCE 602-7.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 7-3-1769. Beide stukken zijn niet bewaard.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 2-8-1769.

RA Arnhem, KZ 747, Verklaring van J. Bolten, 17-8-1769.

RA Arnhem, KZ 747, Rapport van B. Bobbink, 12-9-1769.

RA Arnhem. KZ 129, Notulen GS, 15-9-1769; KZ 747, Brief van J. Bolten aan GS, exh. 4-10-1769.

RA Arnhem, KZ 747, Brief J. Bolten aan GS, exh. 4-10-1769, pag.nr. 1, 5.

RA Arnhem, KZ 747, Brief van J. Bolten aan GS, exh. 4-10-1769, pag.nr. 3.

RA Arnhem, KZ 747, Brief van J.Bolten aan GS, exh. 4-10-1769, pag.nr. 4-5.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-10-1769.

Een uitvoeriger artikel van mijn hand over de hele kwestie voor Bijdragen en Mededelingen Gelre is in voorbereiding.

G. Beernink, ‘Nykerks uurwerk en klokkenspel’, Bijdragen en Mededeelingen Gelre 13 (1910), 432.

T. de Roos en J. de Roos (red.), Gemeentehuizen in Gelderland. Van Aalten tot Zutphen, Arnhem 1995, 197-198.

Voor de Oudekerkstoren: J. de Heer, Het architectuurloze tijdperk. De torens van Hendrick de Keyser en de horizon van Amsterdam, Amsterdam 2000, 39-57; H. Janse, De Oudekerk te Amsterdam: bouwgeschiedenis en restauratie, Zwolle 2004, 155-159; E.H. ter Kuile, De houten torenbekroningen in de Noordelijke Nederlanden, Leiden 1929, 69-71.

Zie voor het model, in het Amsterdam Museum bewaard: L.v. T.[ilborgh], ‘Wenteltrap’, in: R.W. Tieskens, D.P. Snoep en G.W.C. van Wezel (red.), Het kleine bouwen. Vier eeuwen maquettes in Nederland, Zutphen 1983, 107-108.

Zie over ontwerp en bouw: Von der Dunk 2007 (noot 1), 237-251; Voor de toren al eerder: Beernink 1910 (noot 46), 419-446, voornamelijk over de aanschaf van het klokkenspel, dat de aanleiding voor de bouw vormde; Ter Kuile 1929 (noot 48), 113-115; J. Bijvank en G. van de Veen, De Grote Kerk van Nijkerk. Kerk & toren - orgel & carillon, Nijkerk 2004, 27-31.

Van zijn hand zijn slechts, als vaste timmerman van het gesticht, een aantal onuitgevoerde ontwerpen voor een nieuwe poort met belendend woonpand voor het Oudemannenhuis aan de Kloveniersburgwal uit 1783 bewaard. De opdracht ging vanwege het gebrek aan architectonische kwaliteit uiteindelijk naar stadsbouwmeester Van der Hart. Zie: Van Swigchem 1965 (noot 1), 32, 173; Meischke, Zantkuijl, Raue en Rosenberg 1995 (noot 4), 107, met afbeelding van één van de zeven in GA Amsterdam bewaarde ontwerpen.

Ter Kuile 1929 (noot 48), 113-114, die de naam van Bolten overigens tot Bolle(n) verbastert. Bij gebrek aan harde gegevens, bleef het echter bij speculatie, en in zijn later verschenen boekje De torens van Nederland, Amsterdam 1941, 103, zag hij veiligheidshalve van elke toeschrijving af. Bolten als ontwerper vindt men wel weer bij J.H. Besselaar, Torens van Nederland, Bussum 1972, 100.

Maandelykse Nederlandsche Mercurius 38 (september 1774), 106.

Stukken betreffende de vervaardiging van het klokkenspel: Archief Ambtsbestuur (GA Nijkerk), inv.nr. 681; Brieven van J. Bolten aan S. van der Hart (secretaris van het ambtsbe-stuur), 14 11 1775; van A.W. van Reede aan S. van der Hart, 4 1 1776; van E.J.B. van Goltstein aan S. van der Hart, 26 1 1776, Archief Ambtsbestuur (GA Nijkerk), inv.nr. 680.

Beernink 1910 (noot 46), 432, die dan ook Bolten niet expliciet als ontwerper noemt. Later vulde hij zijn betoog nog met extra gegevens over dit thema aan: G. Beernink, ‘Nog iets o

ver het klokkenspel te Nijkerk’, Bijdragen en Mededeelingen Gelre 14 (1911), 133-140.

Geen enkele naamsvermelding bij: Z. Kolks, Langs de oude Gelderse kerken, deel I (Veluwe), Baarn 1978, 134; B. Pol, Onder de klokketoren. Uit de geschiedenis van een Veluws stadje, Nijkerk 1979, 10. Voor het eerst Van Raan: R. Meischke, ‘Achttiende-eeuws klassicisme: twee bouwkundige prijsvragen’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 10 (1959), 218, noot 11. Nadien uitvoerig, met argumentatie: Von der Dunk 2007 (noot 1), 239-240, 245-249.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Brief van A.J. van der Gheyn aan J. Bolten, 24 9 1774, inv.nr. 681.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 24 3 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 248 249.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 24 3 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 249. Zie ook Beernink 1910 (noot 46), 432.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 24 3 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 249 250. Zie ook Beernink 1910 (noot 46), 432.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Brief van J. Bolten aan P.H. van Goltstein, 4 6 1774, inv.nr. 680.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Brief van J. Bolten aan S. van der Hart, 23 8 1774, inv.nr. 680. Daar ook twee exemplaren van het gedrukte bestek.

Zie de aantekeningen op het tweede exemplaar van het bestek in GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, inv.nr. 680, pag.nr. 20.

GA Zwolle AAZ 01, Oud Archief Zwolle, Aanbevelingsbrief van Bolten voor Dorfmulder aan de magistraat van Zwolle, waar Dorfmulder toen naar de functie van stadsbouwmeester solliciteerde, 1 9 1777, inv.nr. 5636.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 13 9 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 255 257.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Bestek, inv.nr. 680, art.2 en pag.nr. 4.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 3 9 1778, inv.nr.6, pag.nr. 21.

Beernink 1910 (noot 46), 440. Hoogstwaarschijnlijk wordt in de in 1994 verschenen derde druk van P. de Zeeuw, Nijkerk door de eeuwen heen, Nijkerk 1963, 51, hierop gedoeld, waar het zonder bronverantwoording foutievelijk heet dat Bolten - hier inmiddels als ‘architect van de toren’ opgevoerd – ‘een contract tekenen [moest] waarin hij beloofde dat hij voor geen enkele andere plaats een dergelijke toren zou ontwerpen’.

Voor Camper zie o.a.: P.J. Kuijer, Petrus Camper (1722-1789), Haren 1989; J. Schuller tot Peursum-Meijer en W.R.H. Koops (red.), Petrus Camper (1722-1789). Onderzoeker van nature, Groningen 1989, daarin speciaal het opstel van W. Otterspeer, ‘De aangenaamheden der natuurlijke historie. Leven en werk van Petrus Camper’, 5-22; J.K. van der Korst, Het rusteloze bestaan van dokter Petrus Camper (1722-1798), Houten 2008.

Daarover: T.H. von der Dunk, De eerste prijs. Twee eeuwen Stadhuis van Groningen, Amsterdam 2010; alsmede: A.T. Schuitema Meijer, De raadhuizen van de stad Groningen, Groningen 1992, 50-103; Meischke 1959 (noot 56), 218-242, 262-269.

GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, Gedrukt prijsvraagprogramma, §1.

Voor hun projecten zie: Von der Dunk 2010 (noot 70), resp. 94-104, 78-83, 84-89; Von der Dunk 2007 (noot 1), resp. 45-49, 108-110, 132-134.

Over Blondel: T.H. von der Dunk, ‘Een Franse opsnijder in de Republiek: de architect Georges-François Blondel’, Bulletin KNOB 107 (2008), 1-19; Von der Dunk 2010 (noot 70), 69-73.

C.A. van Swigchem, ‘Mr.Willem Bilderdijk en de bouwkunst’, in: H.W.M. van der Wijck, C. Boschma en H.M. van den Berg (red.), Opus Musivum. Een bundel studies aangeboden aan Professor Doctor M.D. Ozinga ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op 10 november 1962, Assen 1964, 357-375; alsmede: C.A. van Swigchem, ‘Stedebouwkundige inzichten van mr. Willem Bilderdijk’, Bouw 18 (1963), 854-858; T. Geerts, ‘”Het schoone voedt de ziel; haar pijnigt wat misgaat”. Willem Bilderdijk en de beeldende kunst’, in: T. Geerts, Het Bilderdijk-Museum. Catalogus van kunstvoorwerpen, Leiden 1994, 23-26, 83-87.

Over Bilderdijks deelname en inzending zie: T.H. von der Dunk, ‘Bilderdijk en de prijsvraag voor het Stadhuis van Groningen van 1774’, Het Bilderdijk-Museum 27 (2010), 17-33 (met oudere literatuur); Von der Dunk 2010 (noot 70), 105-109.

Voor hun deelname zie: Von der Dunk 2010 (noot 70), resp. 47-48, 59-62, 120-123; een uitvoeriger opstel over deze inzendingen is in voorbereiding. Zowel Uijtewaals als Schaurs project is bewaard gebleven: GA Groningen, Top.Atlas, resp. 168g-173g met 497-499; en 460k-465k met 524-526.

Teruggezonden op 14-4-1775: Omslag met lijst van teruggezonden plannen, GA Groningen, Register Feith 1775, no. 8. Zie voor het gedane verzoek daartoe: GA Groningen, Oud Archief Groningen (OAG ) 171r-8, Brief van J. Bolten aan P. Laman, 4-4-1775, waarin deze zich betitelt als ‘gewone landmeter en Architex wonagtig op de Cadyk te Amsterdam’. Zie voor de identificatie ook het gedrukte exemplaar van het juryrapport met bekendmaking van de prijswin-naars, waarin met pen de namen van de makers achter de daarin vermelde plannen bijgeschreven zijn, GA Groningen, OAG 174r. Over Boltens project: Von der Dunk 2010 (noot 70), 109-110.

In tweevoud, GA Groningen, OAG 172r-1 en OAG 172r-3, no.4. Verwezen wordt telkens naar de tweede versie.

Voor de begroting: GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, pag.nr. 60-79; metselwerk 160.890 gulden; steenhouwerswerk fl. 85.207; houtwerk fl. 58.940; loodwerk fl. 26.700; ijzerwerk fl. 19.600; aardwerken fl. 1.500; plus fl. 2.000 voor kleinere uitgaven, maakt fl. 356.937; indien men de Bentheimer steen overal door blauwe Sausijnse steen vervangen zou, kwam daar nog fl. 30.343 bij, wat de totale som dan op de opgegeven fl. 387.081 zou brengen - alles ruim onder de fl. 400.000 die in het prijsvraag-programma als maximum opgegeven was: GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, Gedrukt prijsvraagprogramma, §9. Of die begroting ook reëel was, valt niet te achterhalen.

GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, 53.

GA Groningen, bij het project met het motto ‘Sufficit tentasse’, Top.Atlas 476r-485r; voor zijn argumentatie de beschrijving OAG 171r-12, pag.nr. 2. Over het project: Von der Dunk 2010 (noot 70), 115-120. Voor de plaatsing van het Stadhuis i.v.m. de zichtas van de Ebbingestraat ook Uijtewaal in de beschrijving van zijn eigen bouwplan, 28-1-1775, gezonden 8-2-1775, Register Feith 1775 no.8;

GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, pag.nr.54-55.

GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, pag.nr.56-57.

GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, Gedrukt prijsvraagprogramma, §7.

Voor de eerste: Top.Atlas 33-36, en 33k en 34k, met anonieme en ongedateerde begeleidende brief aan P. Laman, Register Feith 1775 no.8; zie hierover: Von der Dunk 2010 (noot 70), 62-64. Horst verklaart t.a.v. zijn verhoorkamer dat die met de gewenste ‘tweede muur van de buyten muur afgescheiden [is], om te beletten dat men niet in deselve kan sien, en van buyten eenige geluid hooren’; zie: Beschrijving bij ‘Sufficit tentasse’, OAG 171r-12, pag.nr. 7. Alle stukken in GA Groningen.

GA Groningen, OAG 171r-9, ‘Berigt en Verklaring bij de Tekeningen tot een Nieuw Stadhuis te Groningen verzonden den ... Januarij 1775 onder de zinspreuk “Naar ’t Programma”’, §VII, pag.nr. 10-11. Een ander voorbeeld biedt het ontwerp van Coenraad Kayser (1750-1824), besproken bij Von der Dunk 2010 (noot 70), 52-57.

GA Groningen, OAG 171r-11, ‘Copye van de Notulen gezonden door P. Camper onder het onderzoek der Ingekoomene plans van het Stadhuys te Groningen’, 10-3-1775, pag.nr. 7; OAG 171r-6, ‘Schikkinge van Plans die tot den Grooten Prijs in consideratie koomen’, z.n., z.d..

GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, gedrukte ‘Verklaring en aankondiging van en omtrent de prysen door hun edele mogende de heeren Burgemeesteren en raad der stad Groningen gesteld geweest op de beste en het best bereekende plans en teekeningen voor een nieuw Raadhuis, ingeleverd volgens het programma, voor den 1sten februari des jaars 1775’, pag.nr. 2. Onder meer gepubliceerd in De Maandelykse Nederlandsche Mercurius 38 (1775), 159-160, waar Bolten al met naam genoemd wordt.

GA Groningen, OAG 171r-8, Brief van J. Bolten aan P. Laman, 4-4-1775.

C.J. Matthes, Feestrede ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het wiskundig genootschap onder de zinspreuk: ‘Een onvermoeide arbeid komt alles te boven’, gehouden den 3den Mei 1879, Amsterdam 1879, 5, 9-10; zie ook bijlage met ledenlijst.

J. Bolten, ‘Aanmerking over schutsluisen of waterkeeringen’ en ‘Tweede Aanmerking over Schutsluize of Waterkeeringen’, beide in: Mengelwerk van uitgeleezene en andere wis- en natuurkundige verhandelingen: door het Genootschap der Mathematische Wetenschappen, onder de spreuk: een onvermoeide arbeid komt alles te boven, deel I, Amsterdam 1796, resp. 13-21 en 33-43; genoemd door D. Beckers, ‘Het despotisme der mathesis’. Opkomst van de propaedeutische functie van de wiskunde in Nederland 1750-1850, Hilversum 2003, 33, noot 56.

Zie voor deze problematiek: J.H. van den Hoek Ostende, ‘Stadsvuilwatermolens’, Maandblad Amstelodamum 65 (1978), 5-11.

Van den Hoek Ostende 1978 (noot 92), 7-8. Voor de locatie: C. Bille, De Tempel der Kunst of het Kabinet van den Heer Braamcamp, Amsterdam 1961, 13, die daar van de Nieuwe Zeedijk (de oude naam van de Hoogte Kadijk) spreekt.

Zie: J.H. van den Hoek Ostende, ‘Watermolens met hellende schepraderen’, Jaarboekje van de Vereniging De Hollandsche Molen, 1962 1963, 36-39; over techniek, geschiedenis en gebruik, met reconstructietekeningen van het hellend scheprad: A. Sipman, Het hellend scheprad, geschiedenis en bouw, Zutphen 1977, 16-33; voor het patent (29-10-1771 verleend): G. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e-18e eeuw, ’s-Gravenhage 1940, 265-267; voor de toepassing van Eckhardts vinding bij moddermolens: R.J. Forbes, ‘F.F.Eckhardt's mud mill’, in: R.J. Forbes (red.), Martinus van Marum. Life and Work, deel III, Haarlem 1971, 321-324; voor Eckhardt verder: P. de Clerq, ‘“A Dutch Gentleman” in London. Anthony George Eckhardt, F.R.S. (1740-1810) and instruments of his invention’, Bulletin of the Scientific Instrument Society (2005) 84, 10-17.

‘Beschreibung einer Reise nach Niedersachsen, Westphalen und Holland’, Nachrichten von Künstlern und Kunst-Sachen 2 (1769), 65-66; welke van beide broers bedoeld wordt, blijft onduidelijk.

La Hollande au dix huitième siècle ou nouvelles lettres contenant des remarques et des observations sur les principales villes, la religion, le gouvernement, le commerce, la navigation, les arts, les sciences, les coutumes, les usages et les moeurs des habitans de cette province, Den Haag 1779, 63.

De Clercq 2005 (noot 94), 10, 14-15, noot 8-10.

H. Aeneae, Wiskundige beschouwing van een hellend scheprad, nieuwlings door den heere A.G. Eckhardt in 's Hage uitgevonden, Amsterdam 1774 (XVI plus 34 pagina's met 7 platen); volgend deel, Amsterdam 1775 (VIII plus 54 pagina's met 6 platen van de uitvinder zelf). In 1779 verscheen vervolgens: B.J. Douwes, Memorie ter volkomene aanwijzing der belangrijke voordeelen voor den lande; door een algemeen gebruik van watermolens met hellende schepraden (editie uit 1808 geraadpleegd), met achterin afbeelding van de uitvinding. Voor het gebruik in de Bleiswijkse Polder: 3-7.

A.A. Lemmers, Techniek op schaal. Modellen en technologiebeleid van de Marine 1725-1885, Amsterdam 1996, 328, noot 16, voor May: 60-79. Bedoeld is: Wis- en water-beweegkundige aanmerkingen over de wiskundige beschouwing van een hellend waterscheprad, Leiden 1774 (66 pagina's met 1 plaat).

W. van der Ham, ‘Schielands Gouden Eeuw 1530-1790’, in: W. van der Ham (red.), Hoge dijken. Diepe gronden. Land en water tussen Rotterdam en Gouda. Een geschiedenis van Schieland, Utrecht 2004, 117-118. Over de Eckhardts en Bleiswijk: Sipman 1977 (noot 94), 12-13 (met afb. 3, 4 en 5). Van deze molens is nog een achttal restanten over (13, 22 afb. 8), in twee ervan nog met de restanten van het hellend rad (afb.15 en 16).

Zie: Verhaal der reize van Z.M. den keizer Joseph II. in Holland behelzende Byzonderheden, die niet bekend zyn, en gewigtige Trekken van deezen Monarch, zorgvuldig by een verzameld. Benevens een Aanhangsel van Gebeurtenissen, getrokken uit de Reize van Z.M. in de Oostenryksche Nederlanden, Amsterdam 1781, 11-12. Zie ook het verslag in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken 16 (1781), 1336. Voor de reis van Jozef II: T.H. von der Dunk, ‘Inkognito aber stadtbekannt. Joseph II. auf Reisen in Holland’, De Achttiende Eeuw 40 (2008) 1, 87-114.

Van den Hoek Ostende 1962-1963 (noot 94), 37-38. Voor de proeven: Douwes 1808 (noot 98), 3-8; voor de verklaring van de molenmakers: 22-25. Overigens was het resultaat zeer wisselend: Sipman 1977 (noot 94), 12-13; Van der Ham 2004 (noot 100), 118-119 (met afb.). Een dergelijk hellend scheprad werd eind achttiende eeuw aangebracht in de (in 1925 gesloopte) bovenkruier ‘De Bul’ in de Vennerpolder bij Amsterdam; zie: J.H. van den Hoek Ostende, ‘Poldermolens rond Amsterdam’, Jaarboek Amstelodamum 70 (1978), 366.

Douwes 1808 (noot 98), 9-11, die overigens een en ander in 1781 i.p.v. 1780 dateert.

Voor hem: P.J. Knegtmans, Professoren van de stad. Het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, 1632-1960, Amsterdam 2007, 126-128. Van zijn hand is een hele lijst van geschriften m.b.t. natuurkunde, sterrenkunde, (land)meetkunde en waterhuishouding uit de jaren 1770-1776 bekend. Hij gold kennelijk als een autoriteit; zo trad hij op als examinator van de stuurlieden van de V.O.C. (zie: L. van Nierop, ‘Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772’, Jaarboek Amstelodamum 36 (1939), 251, noot 4).

Van den Hoek Ostende 1962-1963 (noot 94), 38-39; Van den Hoek Ostende 1978 (noot 92), 8-9.

J.H. van den Hoek Ostende, ‘Een baggermolen met hellend scheprad’, Maandblad Amstelodamum 50 (1963), 162-164; voor baggermolens in het algemeen: B. Adam, ‘Muskel-kraftgetriebene Schwimmbagger in Holland und Europa’, Jahrbuch für Hausforschung 61 (2010), 147-168.

Douwes 1808 (noot 98), 11, 25-30.

De Clercq 2005 (noot 94), 10-11. Hij kon in Engeland voor deze jaren met liefst vijftien stuks (verspreid over 1771-1809) zelfs als absolute recordhouder patentbezitter gelden. Zie: C. Macleod, Inventing the industrial revolution. The English patentsystem, 1660-1800, Cambridge 1988, 142; J.R. Milburn, ‘Historial Patents and the Instrument Collector’, Bulletin of the Scientific Instrument Society (1988) 18, 5, noemt zelfs het getal van zeventien. Voor Eckhardts andere Nederlandse patenten tussen 1770 en 1780: Doorman 1940 (noot 94), 313 (H 253, H 254, H 255); 317 (H 267); 327 (F 19).

Vergelijk ook: Forbes 1971 (noot 94), 322-323.

Geciteerd naar Van den Hoek Ostende 1962-1963 (noot 96), 38.

Douwes 1808 (noot 98), 4-5.

GA Naarden, DTB Naarden 18/56; zie ook attestaties van vertrek 2 8 1810 in GA Amsterdam PA nr.378, inv.nr. 648 sub 1759, inv.nr. 720. Volgens Douwes 1808 (noot 98), 10, was hij overigens toen al (d.w.z. op z’n laatst in 1808) woonachtig in Naarden.

Aldus vermeld op 8 7 1811 in GA Naarden, Registre Civique voor het Arrondissement Amsterdam te Naarden resp. no.8, 11 en 280. Jacob zou op 29-1-1828 in Naarden overlijden; zijn vrouw Sara Adriana Thierens (geboren te Naarden 21-5-1773), met wie hij op 3-4-1794 in Naarden was getrouwd, overleed 2-4-1856 in Amsterdam. Hun enige kind Joanna Adriana Bolten werd op 1-3-1795 in Amsterdam geboren en overleed aldaar 5-10-1842. Wat er van Jans tweede zoon Joan Paulus is geworden, is onbekend. Bij de volkstelling van 1829 was er geen enkele Bolten meer in Naarden woonachtig.

Zie: GA Naarden, Archief N.H. Kerk, inv.nr. 213; resp. BSO Naarden 10-10-1825 no.43, aangifte door haar (foutief als 55-jarig vermelde) zoon Jacob Bolten te Naarden.

C.A. van Swigchem, Abraham van der Hart 1747-1820. Stadsbouwmeester van Amsterdam, Amsterdam 1965; T.H. von der Dunk, Een Hollands heiligdom. De moeizame architectonische eenwording van Nederland, Amsterdam 2007, 95-116, 124-134; G. Medema, ‘Met principes van eer. Ingenieurs aan de leiding van het Amsterdamse stadsbouwbedrijf (1746-1777)’, Maandblad Amstelodamum 97 (2010), 62-69.

Zie voor overzicht van zijn oeuvre: A. Duisenberg, J. Otten Husly (1738-1796). Avant-garde architect tijdens de Verlichting, Rotterdam 1998; voor hem voorts: Von der Dunk 2007 (noot 1), 39-45.

Vooral in Haarlem: P. Bouman en P. Broers, Teylers ‘Boek en Konstzael’. De bouwgeschiedenis van het oudste museum van Nederland, Den Haag 1988, 56-63.

Zie voor Amsterdam: R. Meischke, H.J. Zantkuijl, W. Raue en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Amsterdam. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle 1995, 89-103.

E.B.M. Lottman, ‘Jan Smit, een grote 18de eeuwse Amsterdamse timmerbaas’, Bulletin KNOB 77 (1978) 3/4, 121-152.

Zie voor Hoeneker en Luyten: T.H. von der Dunk, ‘Hollandse Herleving rond Amsterdam. De terugkeer van de Gouden Eeuw in de architectuur van noordelijk Holland aan het einde van de 18de eeuw’, Holland 28 (1996), 88-91 resp. 91-93. Zie voor Van Raan: Von der Dunk 2007 (noot 1), 245-251.

Geboortedatum volgens volkstelling van 1811 (Gemeentearchief (GA) Naarden, Registre Civique, no.8). Alle overige hieronder te noemen data op basis van Doop-, Trouw- en Begraafboeken (DTB) en Poortersboek in GA Amsterdam. Jans vader Jacob Jacobsz. Bolten werd op 23-5-1708 gedoopt als zoon van de arbeider Jacob Bolten Danielsz. en Grietje Engels; hij ondertrouwde 14-9-1730 met de zesentwintigjarige Jannetje Nobel uit Amsterdam, en hertrouwde na haar overlijden (begraven 5-12-1736) met Henderina Roosendaal (ondertrouw 22-3-1737). Op 26-9-1730 werd Jacob Jacobsz. als poorter ingeschreven. Hij werd op 31-1-1789 begraven. Zijn beiden uit Amsterdam afkomstige ouders gingen 30-4-1701 in ondertrouw; Jacob Bolten Danielsz. was toen 27, Grietje Engels 28 jaar oud; hij werd op 11-2-1750, zij op 10-9-1717 begraven. Jans moeder Henderina Roosendaal werd op 18-3-1710 gedoopt als dochter van de binnenlandsvaarder Wouter Stevensz. Roosendaal en Swaantje Gerrits; zij werd 15-10-1784 begraven. Haar ouders gingen, resp. 36 en 35 jaar oud en resp. afkomstig uit Amsterdam en Hellendoorn, op 28-12-1703 in ondertrouw. Haar vader, zoon van de sleper Steven Claas, werd op 7-1-1704 als poorter ingeschreven, en op 8-11-1716 begraven, haar moeder volgde op 26-8-1752.

Zie respectievelijk: GA Amsterdam, PA nr.378, inv.nr. 648, en GA Amsterdam, Poortersboek 23/430.

Voor huwelijk: GA Naarden, DTB Naarden 16/53. Geboren 19-5-1748 als dochter van Joan Cornelisse den Ebo uit Leiden en Margarita Killewig uit Huizen (Burgerlijke Stand Overlijden (BSO) Naarden 10-10-1825, no.43) en dezelfde dag hervormd gedoopt (DTB Naarden 6/4). Voor herkomst van haar ouders zie: Nederlands Hervormde attestaties DTB Naarden 17/40, 19-10-1743; voor hun huwelijk: 15-5-1743 DTB Huizen 4/60 en Huizen 13/12a.

Blijkens attestatie voor zijn vrouw van 21 11 1771 in GA Amsterdam, PA nr.378 inv.nr. 673.

Respectievelijk gedoopt in de Eilandskerk en de Amstelkerk; zie DTB in GA Amsterdam.

Blijkens aanbevelingsbrief van J. Bolten voor Jan Dorfmulder (1738-1815) aan de magistraat van Zwolle van 1-9-1777, ten behoeve van diens sollicitatie naar het stadsbouwmeesterschap aldaar (GA Zwolle AAZ 01, inv.nr. 5636). Zie voor deze kwestie: Von der Dunk 2007 (noot 1), 277-303.

Collectie Hingman (Nationaal Archief (NA) Den Haag), in chronologische volgorde: landen bij Huisduinen (copie naar oudere kaart uit 1773; 428, no.2479); landen bij Zunderdorp en Ransdorp (1778; 438, no.2551); Nieuwediep bij Den Helder (samen met stadsbouwmeester J.S. Creutz, 1783; 577, no.3387); idem (ditmaal alleen, 1784, 577, no.3389); perceel duingrond Bennebroek (1792; 33, no.48). Voorts een kaart van het Molenveld te Blaricum uit 1775, bewaard in streekarchief Gooi- en Vechtstreek, archieven gemeente Blaricum inv.nr. 180; vervaardigd i.v.m. de openbare verhuring van de grond op 18-11-1775, die door Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland aan de gemeente in erfpacht gegeven was.

Rijksarchief (RA) Arnhem, KZ 120, Notulen Gedeputeerde Staten (GS), 5-2-1768. Voor Ravenschot, in het midden van de achttiende eeuw betrokken bij een reeks van bouwkundige activiteiten in Zutphen en omgeving, zie: L. Aardoom, ‘Landmeters en andere kaartenmakers op Het Loo’, Bijdragen en Mededelingen Gelre 87 (1996), 60.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 10-10-1767. Bobbink werd op 23-6-1715 als zoon van Jan Bobbink en Hendersken Janssen te Warnsveld gedoopt; hij zou op 23-9-1779 te Zutphen begraven zijn (volgens: http://members.chello.nl/m.a.bobbink/bobbink/frame3.htm; in de Zutphense begraafboeken is hij niet te traceren).

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 8-1-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 2-3-1768. De derde sollicitant was een zekere Van Straa-len, vermoedelijk de in 1778 overleden Delftse bouwkundige Huijbert van Straalen, die in 1777 de bouwtekeningen voor de Aelbrechtssluis in Delfshaven vervaardigen zou (zie: A.V. Hulsteyn, ‘De geschiedenis van de sluizen te Delfshaven, Het Timmerhuis 6 (1953) 9); voor het drietal zie: RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 6-5-1768, pag.nr. 13r.

RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 6-5-1768, pag.nr. 13r-13v.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 7-5-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-7-1769.

RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 9-6-1769, 28r-28v.

RA Arnhem, KZ 24, Notulen Staten, 9-6-1769, 30r-30v.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-7-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 15-9-1769.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-12-1769.

Von der Dunk 2007 (noot 1), 294-295. Zie voorts: R. Meischke, H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke provincies. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle 2000, 143-144, aldaar foutief als Thomas Wittenberg betiteld.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-7-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 8-7-1768.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 9-6-1769, 4-7-1769.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen 5-4-1769, 6-4-1769, 9-6-1769.

E.H. ter Kuile, De drie oudste kerken van Zutfen, Maastricht 1942, 55-64; E.H. ter Kuile, Het Kwartier van Zutphen, Den Haag 1958, 240-247; A.M. Beekman, 700 jaar Broederenkerk 1293-1993, Zutphen 1994, (voor de postmiddeleeuwse lotgevallen 11-15).

Ter Kuile 1942 (noot 31), 56; Ter Kuile 1958 (noot 31), 240, die in beide gevallen overigens, net als later Meischke, Zantkuijl en Rosenberg 2000 (noot 26), foutievelijk van Thomas Wittenberg spreekt. De constructie van de nieuwe daktoren blijft merkwaardigerwijs geheel ongenoemd bij Beekman 1994 (noot 31), 13.

‘Teekening van een gedeelte van een Nieuwe Cap op de Broedere Kerk binnen Zutphen’ (ongedateerd; gesigneerd J. Bolten), RA Arnhem 0005, archief Kwartier van Zutphen, inv.nr. 747 (=TK 6), toont het kappenplan en een doorsnede van de kap. Een ander (ongesigneerd) blad, met de tekst in een heel ander handschrift, op de achterzijde van het opschrift ‘Dak van de Broederen Kerk binnen Zutphen met het oude Toorentje 1768 1772’ voorzien, toont vermoedelijk de oude situatie (een gotisch zeskant torentje met puntspits).

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 7-2-1769.

Tekening in Oud Archief Zutphen, afbeelding Index Bouwkunst RCE 602-7.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 7-3-1769. Beide stukken zijn niet bewaard.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 2-8-1769.

RA Arnhem, KZ 747, Verklaring van J. Bolten, 17-8-1769.

RA Arnhem, KZ 747, Rapport van B. Bobbink, 12-9-1769.

RA Arnhem. KZ 129, Notulen GS, 15-9-1769; KZ 747, Brief van J. Bolten aan GS, exh. 4-10-1769.

RA Arnhem, KZ 747, Brief J. Bolten aan GS, exh. 4-10-1769, pag.nr. 1, 5.

RA Arnhem, KZ 747, Brief van J. Bolten aan GS, exh. 4-10-1769, pag.nr. 3.

RA Arnhem, KZ 747, Brief van J.Bolten aan GS, exh. 4-10-1769, pag.nr. 4-5.

RA Arnhem, KZ 129, Notulen GS, 5-10-1769.

Een uitvoeriger artikel van mijn hand over de hele kwestie voor Bijdragen en Mededelingen Gelre is in voorbereiding.

G. Beernink, ‘Nykerks uurwerk en klokkenspel’, Bijdragen en Mededeelingen Gelre 13 (1910), 432.

T. de Roos en J. de Roos (red.), Gemeentehuizen in Gelderland. Van Aalten tot Zutphen, Arnhem 1995, 197-198.

Voor de Oudekerkstoren: J. de Heer, Het architectuurloze tijdperk. De torens van Hendrick de Keyser en de horizon van Amsterdam, Amsterdam 2000, 39-57; H. Janse, De Oudekerk te Amsterdam: bouwgeschiedenis en restauratie, Zwolle 2004, 155-159; E.H. ter Kuile, De houten torenbekroningen in de Noordelijke Nederlanden, Leiden 1929, 69-71.

Zie voor het model, in het Amsterdam Museum bewaard: L.v. T.[ilborgh], ‘Wenteltrap’, in: R.W. Tieskens, D.P. Snoep en G.W.C. van Wezel (red.), Het kleine bouwen. Vier eeuwen maquettes in Nederland, Zutphen 1983, 107-108.

Zie over ontwerp en bouw: Von der Dunk 2007 (noot 1), 237-251; Voor de toren al eerder: Beernink 1910 (noot 46), 419-446, voornamelijk over de aanschaf van het klokkenspel, dat de aanleiding voor de bouw vormde; Ter Kuile 1929 (noot 48), 113-115; J. Bijvank en G. van de Veen, De Grote Kerk van Nijkerk. Kerk & toren - orgel & carillon, Nijkerk 2004, 27-31.

Van zijn hand zijn slechts, als vaste timmerman van het gesticht, een aantal onuitgevoerde ontwerpen voor een nieuwe poort met belendend woonpand voor het Oudemannenhuis aan de Kloveniersburgwal uit 1783 bewaard. De opdracht ging vanwege het gebrek aan architectonische kwaliteit uiteindelijk naar stadsbouwmeester Van der Hart. Zie: Van Swigchem 1965 (noot 1), 32, 173; Meischke, Zantkuijl, Raue en Rosenberg 1995 (noot 4), 107, met afbeelding van één van de zeven in GA Amsterdam bewaarde ontwerpen.

Ter Kuile 1929 (noot 48), 113-114, die de naam van Bolten overigens tot Bolle(n) verbastert. Bij gebrek aan harde gegevens, bleef het echter bij speculatie, en in zijn later verschenen boekje De torens van Nederland, Amsterdam 1941, 103, zag hij veiligheidshalve van elke toeschrijving af. Bolten als ontwerper vindt men wel weer bij J.H. Besselaar, Torens van Nederland, Bussum 1972, 100.

Maandelykse Nederlandsche Mercurius 38 (september 1774), 106.

Stukken betreffende de vervaardiging van het klokkenspel: Archief Ambtsbestuur (GA Nijkerk), inv.nr. 681; Brieven van J. Bolten aan S. van der Hart (secretaris van het ambtsbe-stuur), 14 11 1775; van A.W. van Reede aan S. van der Hart, 4 1 1776; van E.J.B. van Goltstein aan S. van der Hart, 26 1 1776, Archief Ambtsbestuur (GA Nijkerk), inv.nr. 680.

Beernink 1910 (noot 46), 432, die dan ook Bolten niet expliciet als ontwerper noemt. Later vulde hij zijn betoog nog met extra gegevens over dit thema aan: G. Beernink, ‘Nog iets o

ver het klokkenspel te Nijkerk’, Bijdragen en Mededeelingen Gelre 14 (1911), 133-140.

Geen enkele naamsvermelding bij: Z. Kolks, Langs de oude Gelderse kerken, deel I (Veluwe), Baarn 1978, 134; B. Pol, Onder de klokketoren. Uit de geschiedenis van een Veluws stadje, Nijkerk 1979, 10. Voor het eerst Van Raan: R. Meischke, ‘Achttiende-eeuws klassicisme: twee bouwkundige prijsvragen’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 10 (1959), 218, noot 11. Nadien uitvoerig, met argumentatie: Von der Dunk 2007 (noot 1), 239-240, 245-249.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Brief van A.J. van der Gheyn aan J. Bolten, 24 9 1774, inv.nr. 681.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 24 3 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 248 249.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 24 3 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 249. Zie ook Beernink 1910 (noot 46), 432.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 24 3 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 249 250. Zie ook Beernink 1910 (noot 46), 432.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Brief van J. Bolten aan P.H. van Goltstein, 4 6 1774, inv.nr. 680.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Brief van J. Bolten aan S. van der Hart, 23 8 1774, inv.nr. 680. Daar ook twee exemplaren van het gedrukte bestek.

Zie de aantekeningen op het tweede exemplaar van het bestek in GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, inv.nr. 680, pag.nr. 20.

GA Zwolle AAZ 01, Oud Archief Zwolle, Aanbevelingsbrief van Bolten voor Dorfmulder aan de magistraat van Zwolle, waar Dorfmulder toen naar de functie van stadsbouwmeester solliciteerde, 1 9 1777, inv.nr. 5636.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 13 9 1774, inv.nr. 5, pag.nr. 255 257.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Bestek, inv.nr. 680, art.2 en pag.nr. 4.

GA Nijkerk, Archief Ambtsbestuur, Notulen Ambtsjonkers, 3 9 1778, inv.nr.6, pag.nr. 21.

Beernink 1910 (noot 46), 440. Hoogstwaarschijnlijk wordt in de in 1994 verschenen derde druk van P. de Zeeuw, Nijkerk door de eeuwen heen, Nijkerk 1963, 51, hierop gedoeld, waar het zonder bronverantwoording foutievelijk heet dat Bolten - hier inmiddels als ‘architect van de toren’ opgevoerd – ‘een contract tekenen [moest] waarin hij beloofde dat hij voor geen enkele andere plaats een dergelijke toren zou ontwerpen’.

Voor Camper zie o.a.: P.J. Kuijer, Petrus Camper (1722-1789), Haren 1989; J. Schuller tot Peursum-Meijer en W.R.H. Koops (red.), Petrus Camper (1722-1789). Onderzoeker van nature, Groningen 1989, daarin speciaal het opstel van W. Otterspeer, ‘De aangenaamheden der natuurlijke historie. Leven en werk van Petrus Camper’, 5-22; J.K. van der Korst, Het rusteloze bestaan van dokter Petrus Camper (1722-1798), Houten 2008.

Daarover: T.H. von der Dunk, De eerste prijs. Twee eeuwen Stadhuis van Groningen, Amsterdam 2010; alsmede: A.T. Schuitema Meijer, De raadhuizen van de stad Groningen, Groningen 1992, 50-103; Meischke 1959 (noot 56), 218-242, 262-269.

GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, Gedrukt prijsvraagprogramma, §1.

Voor hun projecten zie: Von der Dunk 2010 (noot 70), resp. 94-104, 78-83, 84-89; Von der Dunk 2007 (noot 1), resp. 45-49, 108-110, 132-134.

Over Blondel: T.H. von der Dunk, ‘Een Franse opsnijder in de Republiek: de architect Georges-François Blondel’, Bulletin KNOB 107 (2008), 1-19; Von der Dunk 2010 (noot 70), 69-73.

C.A. van Swigchem, ‘Mr.Willem Bilderdijk en de bouwkunst’, in: H.W.M. van der Wijck, C. Boschma en H.M. van den Berg (red.), Opus Musivum. Een bundel studies aangeboden aan Professor Doctor M.D. Ozinga ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op 10 november 1962, Assen 1964, 357-375; alsmede: C.A. van Swigchem, ‘Stedebouwkundige inzichten van mr. Willem Bilderdijk’, Bouw 18 (1963), 854-858; T. Geerts, ‘”Het schoone voedt de ziel; haar pijnigt wat misgaat”. Willem Bilderdijk en de beeldende kunst’, in: T. Geerts, Het Bilderdijk-Museum. Catalogus van kunstvoorwerpen, Leiden 1994, 23-26, 83-87.

Over Bilderdijks deelname en inzending zie: T.H. von der Dunk, ‘Bilderdijk en de prijsvraag voor het Stadhuis van Groningen van 1774’, Het Bilderdijk-Museum 27 (2010), 17-33 (met oudere literatuur); Von der Dunk 2010 (noot 70), 105-109.

Voor hun deelname zie: Von der Dunk 2010 (noot 70), resp. 47-48, 59-62, 120-123; een uitvoeriger opstel over deze inzendingen is in voorbereiding. Zowel Uijtewaals als Schaurs project is bewaard gebleven: GA Groningen, Top.Atlas, resp. 168g-173g met 497-499; en 460k-465k met 524-526.

Teruggezonden op 14-4-1775: Omslag met lijst van teruggezonden plannen, GA Groningen, Register Feith 1775, no. 8. Zie voor het gedane verzoek daartoe: GA Groningen, Oud Archief Groningen (OAG ) 171r-8, Brief van J. Bolten aan P. Laman, 4-4-1775, waarin deze zich betitelt als ‘gewone landmeter en Architex wonagtig op de Cadyk te Amsterdam’. Zie voor de identificatie ook het gedrukte exemplaar van het juryrapport met bekendmaking van de prijswin-naars, waarin met pen de namen van de makers achter de daarin vermelde plannen bijgeschreven zijn, GA Groningen, OAG 174r. Over Boltens project: Von der Dunk 2010 (noot 70), 109-110.

In tweevoud, GA Groningen, OAG 172r-1 en OAG 172r-3, no.4. Verwezen wordt telkens naar de tweede versie.

Voor de begroting: GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, pag.nr. 60-79; metselwerk 160.890 gulden; steenhouwerswerk fl. 85.207; houtwerk fl. 58.940; loodwerk fl. 26.700; ijzerwerk fl. 19.600; aardwerken fl. 1.500; plus fl. 2.000 voor kleinere uitgaven, maakt fl. 356.937; indien men de Bentheimer steen overal door blauwe Sausijnse steen vervangen zou, kwam daar nog fl. 30.343 bij, wat de totale som dan op de opgegeven fl. 387.081 zou brengen - alles ruim onder de fl. 400.000 die in het prijsvraag-programma als maximum opgegeven was: GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, Gedrukt prijsvraagprogramma, §9. Of die begroting ook reëel was, valt niet te achterhalen.

GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, 53.

GA Groningen, bij het project met het motto ‘Sufficit tentasse’, Top.Atlas 476r-485r; voor zijn argumentatie de beschrijving OAG 171r-12, pag.nr. 2. Over het project: Von der Dunk 2010 (noot 70), 115-120. Voor de plaatsing van het Stadhuis i.v.m. de zichtas van de Ebbingestraat ook Uijtewaal in de beschrijving van zijn eigen bouwplan, 28-1-1775, gezonden 8-2-1775, Register Feith 1775 no.8;

GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, pag.nr.54-55.

GA Groningen, OAG 172r-3, Begeleidende beschrijving bij ‘Omne tulit punctum’, pag.nr.56-57.

GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, Gedrukt prijsvraagprogramma, §7.

Voor de eerste: Top.Atlas 33-36, en 33k en 34k, met anonieme en ongedateerde begeleidende brief aan P. Laman, Register Feith 1775 no.8; zie hierover: Von der Dunk 2010 (noot 70), 62-64. Horst verklaart t.a.v. zijn verhoorkamer dat die met de gewenste ‘tweede muur van de buyten muur afgescheiden [is], om te beletten dat men niet in deselve kan sien, en van buyten eenige geluid hooren’; zie: Beschrijving bij ‘Sufficit tentasse’, OAG 171r-12, pag.nr. 7. Alle stukken in GA Groningen.

GA Groningen, OAG 171r-9, ‘Berigt en Verklaring bij de Tekeningen tot een Nieuw Stadhuis te Groningen verzonden den ... Januarij 1775 onder de zinspreuk “Naar ’t Programma”’, §VII, pag.nr. 10-11. Een ander voorbeeld biedt het ontwerp van Coenraad Kayser (1750-1824), besproken bij Von der Dunk 2010 (noot 70), 52-57.

GA Groningen, OAG 171r-11, ‘Copye van de Notulen gezonden door P. Camper onder het onderzoek der Ingekoomene plans van het Stadhuys te Groningen’, 10-3-1775, pag.nr. 7; OAG 171r-6, ‘Schikkinge van Plans die tot den Grooten Prijs in consideratie koomen’, z.n., z.d..

GA Groningen, Register Feith 1775 no.8, gedrukte ‘Verklaring en aankondiging van en omtrent de prysen door hun edele mogende de heeren Burgemeesteren en raad der stad Groningen gesteld geweest op de beste en het best bereekende plans en teekeningen voor een nieuw Raadhuis, ingeleverd volgens het programma, voor den 1sten februari des jaars 1775’, pag.nr. 2. Onder meer gepubliceerd in De Maandelykse Nederlandsche Mercurius 38 (1775), 159-160, waar Bolten al met naam genoemd wordt.

GA Groningen, OAG 171r-8, Brief van J. Bolten aan P. Laman, 4-4-1775.

C.J. Matthes, Feestrede ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het wiskundig genootschap onder de zinspreuk: ‘Een onvermoeide arbeid komt alles te boven’, gehouden den 3den Mei 1879, Amsterdam 1879, 5, 9-10; zie ook bijlage met ledenlijst.

J. Bolten, ‘Aanmerking over schutsluisen of waterkeeringen’ en ‘Tweede Aanmerking over Schutsluize of Waterkeeringen’, beide in: Mengelwerk van uitgeleezene en andere wis- en natuurkundige verhandelingen: door het Genootschap der Mathematische Wetenschappen, onder de spreuk: een onvermoeide arbeid komt alles te boven, deel I, Amsterdam 1796, resp. 13-21 en 33-43; genoemd door D. Beckers, ‘Het despotisme der mathesis’. Opkomst van de propaedeutische functie van de wiskunde in Nederland 1750-1850, Hilversum 2003, 33, noot 56.

Zie voor deze problematiek: J.H. van den Hoek Ostende, ‘Stadsvuilwatermolens’, Maandblad Amstelodamum 65 (1978), 5-11.

Van den Hoek Ostende 1978 (noot 92), 7-8. Voor de locatie: C. Bille, De Tempel der Kunst of het Kabinet van den Heer Braamcamp, Amsterdam 1961, 13, die daar van de Nieuwe Zeedijk (de oude naam van de Hoogte Kadijk) spreekt.

Zie: J.H. van den Hoek Ostende, ‘Watermolens met hellende schepraderen’, Jaarboekje van de Vereniging De Hollandsche Molen, 1962 1963, 36-39; over techniek, geschiedenis en gebruik, met reconstructietekeningen van het hellend scheprad: A. Sipman, Het hellend scheprad, geschiedenis en bouw, Zutphen 1977, 16-33; voor het patent (29-10-1771 verleend): G. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e-18e eeuw, ’s-Gravenhage 1940, 265-267; voor de toepassing van Eckhardts vinding bij moddermolens: R.J. Forbes, ‘F.F.Eckhardt's mud mill’, in: R.J. Forbes (red.), Martinus van Marum. Life and Work, deel III, Haarlem 1971, 321-324; voor Eckhardt verder: P. de Clerq, ‘“A Dutch Gentleman” in London. Anthony George Eckhardt, F.R.S. (1740-1810) and instruments of his invention’, Bulletin of the Scientific Instrument Society (2005) 84, 10-17.

‘Beschreibung einer Reise nach Niedersachsen, Westphalen und Holland’, Nachrichten von Künstlern und Kunst-Sachen 2 (1769), 65-66; welke van beide broers bedoeld wordt, blijft onduidelijk.

La Hollande au dix huitième siècle ou nouvelles lettres contenant des remarques et des observations sur les principales villes, la religion, le gouvernement, le commerce, la navigation, les arts, les sciences, les coutumes, les usages et les moeurs des habitans de cette province, Den Haag 1779, 63.

De Clercq 2005 (noot 94), 10, 14-15, noot 8-10.

H. Aeneae, Wiskundige beschouwing van een hellend scheprad, nieuwlings door den heere A.G. Eckhardt in 's Hage uitgevonden, Amsterdam 1774 (XVI plus 34 pagina's met 7 platen); volgend deel, Amsterdam 1775 (VIII plus 54 pagina's met 6 platen van de uitvinder zelf). In 1779 verscheen vervolgens: B.J. Douwes, Memorie ter volkomene aanwijzing der belangrijke voordeelen voor den lande; door een algemeen gebruik van watermolens met hellende schepraden (editie uit 1808 geraadpleegd), met achterin afbeelding van de uitvinding. Voor het gebruik in de Bleiswijkse Polder: 3-7.

A.A. Lemmers, Techniek op schaal. Modellen en technologiebeleid van de Marine 1725-1885, Amsterdam 1996, 328, noot 16, voor May: 60-79. Bedoeld is: Wis- en water-beweegkundige aanmerkingen over de wiskundige beschouwing van een hellend waterscheprad, Leiden 1774 (66 pagina's met 1 plaat).

W. van der Ham, ‘Schielands Gouden Eeuw 1530-1790’, in: W. van der Ham (red.), Hoge dijken. Diepe gronden. Land en water tussen Rotterdam en Gouda. Een geschiedenis van Schieland, Utrecht 2004, 117-118. Over de Eckhardts en Bleiswijk: Sipman 1977 (noot 94), 12-13 (met afb. 3, 4 en 5). Van deze molens is nog een achttal restanten over (13, 22 afb. 8), in twee ervan nog met de restanten van het hellend rad (afb.15 en 16).

Zie: Verhaal der reize van Z.M. den keizer Joseph II. in Holland behelzende Byzonderheden, die niet bekend zyn, en gewigtige Trekken van deezen Monarch, zorgvuldig by een verzameld. Benevens een Aanhangsel van Gebeurtenissen, getrokken uit de Reize van Z.M. in de Oostenryksche Nederlanden, Amsterdam 1781, 11-12. Zie ook het verslag in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken 16 (1781), 1336. Voor de reis van Jozef II: T.H. von der Dunk, ‘Inkognito aber stadtbekannt. Joseph II. auf Reisen in Holland’, De Achttiende Eeuw 40 (2008) 1, 87-114.

Van den Hoek Ostende 1962-1963 (noot 94), 37-38. Voor de proeven: Douwes 1808 (noot 98), 3-8; voor de verklaring van de molenmakers: 22-25. Overigens was het resultaat zeer wisselend: Sipman 1977 (noot 94), 12-13; Van der Ham 2004 (noot 100), 118-119 (met afb.). Een dergelijk hellend scheprad werd eind achttiende eeuw aangebracht in de (in 1925 gesloopte) bovenkruier ‘De Bul’ in de Vennerpolder bij Amsterdam; zie: J.H. van den Hoek Ostende, ‘Poldermolens rond Amsterdam’, Jaarboek Amstelodamum 70 (1978), 366.

Douwes 1808 (noot 98), 9-11, die overigens een en ander in 1781 i.p.v. 1780 dateert.

Voor hem: P.J. Knegtmans, Professoren van de stad. Het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, 1632-1960, Amsterdam 2007, 126-128. Van zijn hand is een hele lijst van geschriften m.b.t. natuurkunde, sterrenkunde, (land)meetkunde en waterhuishouding uit de jaren 1770-1776 bekend. Hij gold kennelijk als een autoriteit; zo trad hij op als examinator van de stuurlieden van de V.O.C. (zie: L. van Nierop, ‘Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772’, Jaarboek Amstelodamum 36 (1939), 251, noot 4).

Van den Hoek Ostende 1962-1963 (noot 94), 38-39; Van den Hoek Ostende 1978 (noot 92), 8-9.

J.H. van den Hoek Ostende, ‘Een baggermolen met hellend scheprad’, Maandblad Amstelodamum 50 (1963), 162-164; voor baggermolens in het algemeen: B. Adam, ‘Muskel-kraftgetriebene Schwimmbagger in Holland und Europa’, Jahrbuch für Hausforschung 61 (2010), 147-168.

Douwes 1808 (noot 98), 11, 25-30.

De Clercq 2005 (noot 94), 10-11. Hij kon in Engeland voor deze jaren met liefst vijftien stuks (verspreid over 1771-1809) zelfs als absolute recordhouder patentbezitter gelden. Zie: C. Macleod, Inventing the industrial revolution. The English patentsystem, 1660-1800, Cambridge 1988, 142; J.R. Milburn, ‘Historial Patents and the Instrument Collector’, Bulletin of the Scientific Instrument Society (1988) 18, 5, noemt zelfs het getal van zeventien. Voor Eckhardts andere Nederlandse patenten tussen 1770 en 1780: Doorman 1940 (noot 94), 313 (H 253, H 254, H 255); 317 (H 267); 327 (F 19).

Vergelijk ook: Forbes 1971 (noot 94), 322-323.

Geciteerd naar Van den Hoek Ostende 1962-1963 (noot 96), 38.

Douwes 1808 (noot 98), 4-5.

GA Naarden, DTB Naarden 18/56; zie ook attestaties van vertrek 2 8 1810 in GA Amsterdam PA nr.378, inv.nr. 648 sub 1759, inv.nr. 720. Volgens Douwes 1808 (noot 98), 10, was hij overigens toen al (d.w.z. op z’n laatst in 1808) woonachtig in Naarden.

Aldus vermeld op 8 7 1811 in GA Naarden, Registre Civique voor het Arrondissement Amsterdam te Naarden resp. no.8, 11 en 280. Jacob zou op 29-1-1828 in Naarden overlijden; zijn vrouw Sara Adriana Thierens (geboren te Naarden 21-5-1773), met wie hij op 3-4-1794 in Naarden was getrouwd, overleed 2-4-1856 in Amsterdam. Hun enige kind Joanna Adriana Bolten werd op 1-3-1795 in Amsterdam geboren en overleed aldaar 5-10-1842. Wat er van Jans tweede zoon Joan Paulus is geworden, is onbekend. Bij de volkstelling van 1829 was er geen enkele Bolten meer in Naarden woonachtig.

Zie: GA Naarden, Archief N.H. Kerk, inv.nr. 213; resp. BSO Naarden 10-10-1825 no.43, aangifte door haar (foutief als 55-jarig vermelde) zoon Jacob Bolten te Naarden.

Gepubliceerd

2013-03-01

Citeerhulp

von der Dunk, T. H. (2013). De Amsterdamse bouwmeester en landmeter Jan Jacobszoon Bolten (1738-na 1811). Bulletin KNOB, 112(1), 1–19. https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.1.601

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##