Ontworpen voor de eeuwigheid. De memoriesculptuur voor Joost Sasbout en Catharina van der Meer in de Eusebiuskerk te Arnhem

Auteurs

  • Trudi Brink

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.3.627

##submission.downloads##

Samenvatting

The monument for Joost Sasbout and Catharina van der Meer in the Eusebius Church in Arnhem is a remembrance sculpture from the mid-16th century. Joost Sasbout was appointed chancellor of the newly founded court of justice in Arnhem, after the duchy of Gelre had come under Habsburg rule in 1543. Joost Sasbout died in 1546 and was buried in a tomb in the Eusebius Church, while his wife, Catharina, was buried in The Hague when she died in 1560.

The sculpture featured a religious representation of The Birth of Christ, which is now gone. The inscriptions underneath, carved as if they were written on parchment, keep the memory of the deceased couple alive. There is also vanitas symbolism in the shape of cadaver images and putti with torches. The captions with the putti, Homo bulla and Caro fenum underline the vanitas idea, as does the inscription in the lower part of the sculpture. The whole thing is placed against a background of classical and grotesque motifs, kept together by a candelabra-like structure and scrollwork. The sculpture was most probably made by Colijn de Nole.

It has often been argued in the past that this work originally looked differently and that parts of the current sculpture were added later. However, closer inspection reveals that there are no indications to support this theory. On the contrary, the fact that the entire monument was originally made of Avender stone, a not too obvious choice for Arnhem, supports the idea that the sculpture was indeed created in full at once.

The inscriptions also hold no clues as to different histories of development of parts of the sculpture. Nor does the ‘stacked’ character of the composition, when we compare this sculpture with the mantelpiece in the Sheriff’s Courtroom in the Old Town Hall of Kampen, which is the only work that can definitely be ascribed to Colijn de Nole. In this work too, for example, the frames do not exactly line up. The description of the monument by Calvete de Estrella in 1549 provides the proof for the line of reasoning with regard to the sculpture’s genesis. Finally, going by the inscription in the lower part of the work, it looks as if Joost Sasbout was personally involved in the design for the remembrance sculpture, although we cannot be certain whether this actually was the case.

Biografie auteur

Trudi Brink

J.G. Brink MA studeerde in 2010 af met een onderzoek naar het retabel in de kapel van de familie Van Brederode in de Grote Kerk te Vianen, aan de Universiteit Utrecht (master ‘Beeldende kunst tot 1850’). Tijdens haar stage bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed deed zij onderzoek naar de schouw in de Schepenzaal van het Oude Raadhuis te Kampen. Van 2010 tot 2013 was zij werkzaam binnen het onderdeel Grafmonumenten in het Memoriaproject van de Universiteit Utrecht. Op dit moment bereidt zij een promotieonderzoek voor naar zestiende-eeuwse grafmonumenten.

Referenties

Met dank aan dr. Truus van Bueren, dr. Sophie Oosterwijk, drs. Hendrik-Jan Tolboom, prof. dr. Frits Scholten, drs. Josina Brink-Hendriks en de redactie van Bulletin knob voor hun hulp bij de totstandkoming van dit artikel.

Zie voor meer informatie over het MeMO-project: http://memo.hum.uu.nl/database/ en http://memo.hum.uu.nl/.

T. van Bueren, Leven na de dood. Gedenken in de late Middeleeuwen, Turnhout 1999; T. van Bueren en A. van Leerdam (red.), Care for the Here and the Hereafter. Memoria, Art and Ritual in the Middle Ages, Turnhout 2005; A.A. Bijsterveld, Do ut des. Gift Giving, Memoria, and Conflict Management in the Medieval Low Countries, Hilversum 2007.

De aanleiding voor het artikel vormt de bespreking van dit monument op 14 september 2012, tijdens een symposium voor Duitse en Nederlandse memorieonderzoekers te Arnhem. Zie ook Id 570 in de MeMO database.

A.G. Schulte, De Grote of Eusebiuskerk in Arnhem. IJkpunt van de stad (deel 1), Utrecht 1994, 181.

R. Vos en F. Leeman, Het nieuwe or­nament. Gids voor de renaissance-­architectuur en -decoratie in de 16de eeuw in Nederland, ‘s-Gravenhage 1986, 163-164.

Schulte 1994 (noot 5), 179-182.

Aanname door: A.G. Schulte (noot 5), R. Vos en F. Leeman (noot 6), W. Halsema, in: W.T. Kloek, W. Halsema-Kubes en R.J. Baarsen, Kunst voor de Beeldenstorm. Noordnederlandse kunst 1525-1580 (deel 1), ‘s-Gravenhage 1986, 100-102.

Deze spreuk is ontleend aan Varra (116 v.Chr.-27 v.Chr.), en is een deel van de openingszin in Rerum Rusticarum Libri Tres, later ook aangehaald door Erasmus in zijn Adagia (1572). De spreuk wordt ook wel in verband gebracht met het Bijbelboek Prediker (9:11).

Jesaja 40:6, naar de tekst in de Vulgaat ‘Omnis caro fenum’.

Een navolger van Jacob Corneliszoon van Oostsanen, De geboorte van Christus, 1539, olieverf op paneel, 89 x 68 cm., verblijfplaats onbekend, Id 689 in de MeMO database. Nog enkele voorstellingen van De geboorte van Christus met drie engelen en een open boek: Sandro Botticelli, De mystieke geboorte, 1500, olieverf op doek, 109 x 95 cm., collectie National Gallery London, collectie­nummer 1034; een navolger van Jeroen Bosch, De geboorte, 1550-1600, olieverf op paneel, 58 x 76 cm., collectie Rijks­museum Amsterdam, objectnummer SK-A-4131.

J. Gabriëls, Het Nederlandse ornament in de Renaissance, Leuven 1960; A. Huysmans e.a., Cornelis Floris 1514-1575. Beeldhouwer, architect, ontwerper, Brussel 1996; S. Schéle, Cornelis Bos. A Study of the Origins of the Netherland Grotesque, Stockholm 1965.

P.C. Molhuysen en P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), Leiden 1911-1937, 1265-1266, http://www.historici.nl/retroboeken/nnbw

Siste gradum. Quod es, ipse fui; fortassis eris cras, quod sum: cadaver putridum. Olim Iodocus eram Sasbout; me misit in auras Delft clara pars Bataviae. Ter denis patriae causas decidimus annis, pars consili haud ingloria. Deinde et pacatis praeses ius Caesare Gelris dixi iubente Carolo. Quid tituli, quid opes, quid nunc prudentia prodest? Mors summa miscet infimis. Sola manet virtus homini post funera; solam dum vivis hanc ama. Vale. Vivus sibi scripsit. Vixit annos LIX menses VIII dies X.

Halsema 1986 (noot 8).

M. Beerman, F. van Burkom en F. Grijzenhout (red.), Beeldengids Nederland, Rotterdam 1994, 93.

Id 764 in de MeMO database.

Id 757 in de MeMO database.

Id 161 in de MeMO database.

S. Oosterwijk, ‘An unusual saint. Floor slab of Cornelis Pietersze (d. 1532) and his wife Jozijne van Domburch (d. 1557), Sint-Maartenskerk, Sint Maartensdijk (province of Zeeland, Netherlands), Belgian hardstone, 254 x 141 cm.’, Monument of the Month, november 2012, http://www.churchmonuments­society.org/Monument_of_the_Month.html. Zie ook Id 2392 en Id 2727 in de MeMO database.

Id 190 en Id 228 in de MeMO database.

http://www.simonwierstra.nl/ROPTA.htm

F.D. Fontein, Grafsteden in de Groote en Kleine Kerken en op Kerkhoven te Harlingen, opgenomen toen het Nieuwe Kerkhof buiten de stad is aangelegd, 1834 (Gemeentearchief Harlingen, inv.nr. 3212).

In de Arnhemse memoriesculptuur wordt overigens de overlijdensdatum van Catharina wel gemeld terwijl zij elders begraven ligt en daarin verschilt het object van de genoemde grafzerken. Of het al dan niet melden van de over­lijdensdatum op een object iets zegt over de plek van begraven en of hierin verschil bestaat tussen een grafzerk en een memoriesculptuur of tombe, zal uit nader onderzoek moeten blijken.

Id 233 in de MeMO database.

Quis est homo qui vivit & non videbit mortem psal 89.

Id 868 in de MeMO database.

Archief Gemeente Kampen, OA (Oud Archief), inv.nr. 402-568.

H.J. Tolboom en C.W. Dubelaar, ‘Avendersteen in Nederland’, Bulletin knob 108 (2009) 5/6, 173-182.

Slinger was van 1949 tot 1980 natuursteenspecialist bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (rdmz). Van (onder andere) zijn hand is: A. Slinger, H. Janse en G. Berends, Natuursteen in Monumenten, Zeist 1980. Waarschijnlijk maakte Slinger de aantekeningen ten behoeve van een restauratie van de sculptuur die omstreeks 1960 plaatsvond. Bij de tekening hoort namelijk een lijst waarop alle onderdelen genoemd worden die volgens Slinger vervangen moesten worden. De totale kosten werden geraamd op, afgerond, 3500 gulden. Dit was dan inclusief een zwart marmeren letterplaat van 70 bij 81 bij 6 centimeter, die volgens de tekening centraal in het middendeel gepositioneerd moest worden. Waarschijnlijk is deze plaat nooit geplaatst.

Tolboom en Dubelaar 2009 (noot 29).

T. Brink, ‘Spiegel voor stadsbestuur nader onderzocht. Over de schouw van Colijn de Nole te Kampen’, Bulletin knob 108 (2009) 5/6, 183-193.

M. Casteels, De beeldhouwers De Nole te Kamerijk, te Utrecht en te Antwerpen, Brussel 1961; R. Ligtenberg, ‘Materialen voor een studie over de beeldhouwers De Nole en hun werken’, Oud-Holland 36 (1918), 53-131.

J.P. Filedt Kok, W. Halsema-Kubes, W.Th. Kloek (red.), Kunst voor de Beel­denstorm. Noordnederlandse kunst 1525-1580, ‘s-Gravenhage 1986, 301.

Brink 2009 (noot 32).

J.A.L. de Meyere, Het grafmonument van Reinoud III van Brederode in de Grote Kerk te Vianen, Utrecht 2010, 172.

T. Brink, ‘Lang leve de dood, lang leve het leven. Over de tombe en het retabel in de kapel van de familie Van Brederode in de Grote Kerk te Vianen’, in: P. Bitter, V. Bonenkampová, K. Goudriaan (red.), Graven spreken. Perspectieven op graf­cultuur in de middeleeuwse en vroeg­moderne Nederlanden, Hilversum 2013, 133-148.

K. Cohen, Metamorphosis of a death symbol. The transi tomb in the late middle ages and the renaissance, Berkeley/Los Angeles/London 1973; S. Oosterwijk, ‘Food for worms – food for thought. The appearance and interpretation of the ‘verminous’ cadaver in Britain and Europe’, Church Monuments 20 (2005), 40-80.

De Meyere 2010 (noot 36); Brink 2013 (noot 37). Id 2251 in de MeMO database.

Toeschrijving van de tombe te Vianen aan Colijn de Nole door: G. Galland, Geschichte der Holländischen Baukunst und Bildnerei im Zeitalter der Renais­sance, der nationalen Blüte und des Klassicismus, Frankfurt am Main 1890, 95, al maakt hij in zijn toeschrijvingen geen onderscheid tussen vader Colijn en zoon Jacob; Ligtenberg 1918 (noot 33), 89; Kloek, Halsema-Kubes, Baarsen 1986 (noot 8), 101; De Meyere 2010 (noot 36), 77-78. Opvallend is dat Casteels in 1961 het beeldhouwwerk in de familiekapel te Vianen nergens noemt (noot 33).

T. Brink, Zorg voor levenden en doden. Het retabel in de kapel van de familie Van Brederode in de Grote Kerk te Vianen, afstudeerscriptie master Beeldende kunst tot 1850, Universiteit Utrecht 2010.

F. Ewerbeck, Die Renaissance in Belgien und Holland, Leipzig 1883-1889, plaat 278 (= Lieferung 12, Blatt 14).

Schulte 1994 (noot 5), 178.

B. van den Boogert en J. Kerkhoff, Maria van Hongarije. Koningin tussen keizers en kunstenaars 1505-1558, Zwolle 1993, 250.

Juan Cristóbal Calvete de Estrella, El felicísimo viaje del muy alto y muy poderoso principe Don Felipe (deel 2), Madrid 1930, 376.

Vertaling door drs. Heleen Geerse.

Desondanks kan niet worden uitge­sloten dat de voorstelling indertijd wel tevens letterlijk, als een weergave van het echtpaar, bedoeld was. De geleerde, afkomstig uit Spanje, kon deze plaatselijke en persoonlijke context echter niet begrijpen.

Gepubliceerd

2020-08-21

Citeerhulp

Brink, T. (2020). Ontworpen voor de eeuwigheid. De memoriesculptuur voor Joost Sasbout en Catharina van der Meer in de Eusebiuskerk te Arnhem. Bulletin KNOB, 112(3), 152–165. https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.3.627

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##