Bulletin KNOB
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob
<p>Het Bulletin KNOB is een wetenschappelijk tijdschrift op het terrein van het ruimtelijk erfgoed dat vier keer per jaar verschijnt en in binnen- en buitenland als belangrijke kennisbron wordt erkend.</p>Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB)nl-NLBulletin KNOB0166-0470Hiaten in het landschap
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob/article/view/838
<p>Rond 2000 jaar geleden was veen op zeer grote schaal aanwezig in Laag-Nederland. Turfwinning en bodemdaling na ontginning hebben na verloop van tijd echter geleid tot het verdwijnen van grote hoeveelheden veen. Hierbij kwam een kwart van Nederland onder zeeniveau te liggen. Er ontstonden verschillende veendegradatielandschappen: het veenweidegebied, petgaten, veenplassen en -meren, droogmakerijen, maar ook getijdenarmen en zeekleipolders. Deze voor Laag-Nederland kenmerkende landschappen zijn voor een groot deel door de mens gevormd, maar de aanwezigheid van veen speelde hierbij een cruciale rol. De ruimtelijke verbreiding van deze veendegradatielandschappen is voor een belangrijk deel bepaald door de natuurlijke uitgangssituatie van het veenlandschap van voor de ontginningen.</p> <p>De transformatie van het veenlandschap voltrok zich in drie fasen. De eerste transformatie begon al rond de Romeinse tijd, waarbij uiteindelijk grote veengebieden zijn veranderd in zeekleigebieden, bijvoorbeeld in Zeeland, de Kop van Noord-Holland en delen van Noord-Nederland. Dit was het gevolg van vroege ontginningen, die leidden tot bodemdaling en overstromingen vanuit zee. Hierbij vormden dikwijls getijdengebieden met platen en geulen. Dit was het directe gevolg van de kwetsbaarheid van veen dat in grote delen van de kustvlakte aanwezig was; meest kwetsbare plekken lagen langs een dunne duinreep of bij een grote zeearm. Sedimentatie van zand en klei vanuit zee heeft een deel van het verdrinken naderhand kunnen compenseren. Grote zeearmen zoals Westerschelde en Oosterschelde zijn echter nog blijvend aanwezig als restanten van zee-inbraken.</p> <p>Vanaf de negende eeuw en in de eeuwen daarna vond een tweede grote transformatie plaats in het kustveenlandschap. Die van de grootschalige ontginning. Hierbij werd de natuurlijke moerasvegetatie op grote schaal verwijderd, het land werd ontwaterd en in gebruik genomen voor de landbouw. De natuurlijke veengroei stopte hiermee definitief en bodemdaling begon op te treden, waardoor akkerbouw al snel niet meer mogelijk was. Uiteindelijk waren maatregelen als het afdammen en bedijken van waterlopen, bemalen van polders noodzakelijk. Eventuele veenkoepels en natuurlijke rivierviertjes zijn veelal sterk bepalend geweest voor de afwateringspatronen en verkaveling in de veenweidegebieden. Twee derde van het totale veenverlies in de kustvlakte is te wijten aan oxidatie van het veen na deze ontginningsgolf. Veen verdween daarnaast ook door afkalving langs oevers of zoutwinning. In kwetsbare bedijkte veengebieden wat verder landinwaarts trad nog af en toe landverlies op (zoals bij de Biesbosch en de Dollard). Een derde grote transformatie voltrok zich vanaf de veertiende eeuw toen de ‘natte’ turfwinning met de baggerbeugel op grote schaal werd opgestart. Dit gebeurde op plekken waar geschikt veenmosveen of zeggeveen lag, dat zich alleen op enige afstand van rivierloopjes en getijkreken had kunnen vormen. De plassen die na het uitvenen overbleven, zijn in veel gevallen later weer drooggelegd. De turfwinning en inpolderingen hebben sterke maatschappelijke en economische implicaties gehad, met name vanaf de zestiende eeuw. Turfwinning en afkalving zorgden samen voor ongeveer een derde aan het volumeverlies van veen.</p> <p>Door deze activiteiten is nog maar ongeveer de helft van het veenvolume van rond het jaar 1000 over. Bij dit veenverlies is naar schatting 3,1 Gton CO<sub>2</sub> is uitgestoten. Hiermee was Nederland één van de grootste pre-industriële bronnen van menselijke broeikasgasuitstoot wereldwijd. Het resterende veen is nog in de ondergrond aanwezig in het veenweidegebied, in jonge zeekleigebieden en in mindere mate onder stadsophogingen en terpen.</p>Harm Jan Pierik
Copyright (c) 2024 Harm Jan Pierik
https://creativecommons.org/licenses/by/4.0
2024-12-242024-12-2451910.48003/knob.123.2024.4.838Van hoog naar laag
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob/article/view/839
<p>In this article the authors draw on three case studies in testing the merits of an alternative peatland reclamation model – namely, from high to low – put forward by several authors in recent years. According to this new model, the drainage of the peatlands started from peat mounds built on top of the dried out peatland, rather than by digging ditches from natural waterways (low) to the centre of the peatland (high). Archaeological and other data for all three case studies – IJsselmonde, Roderwolde and Zeevang – have been analysed as systematically as possible. Roderwolde qualifies as a kind of comparative study. It, too, was considered indicative of an alternative reclamation model but, thanks to extensive archaeological research, we have a fairly detailed picture of this reclamation. In short, it proceeded in accordance with the established model and the peat mounds are a secondary phenomenon. Based on an analysis of the data for IJsselmonde and Zeevang, we conclude that there is as yet no evidence to support the existence of an alternative model. In fact, although the data are incomplete, the drainage methods appear to be consistent with the established model. As in Roderwolde, the peat mounds are a secondary phenomenon: they were created at a time when the peatlands had already subsided considerably as a result of drainage, but large-scale embankment building had not yet taken place.</p>Marcel IJsselstijnJeroen Zomer
Copyright (c) 2024 Marcel IJsselstijn, Jeroen Zomer
https://creativecommons.org/licenses/by/4.0
2024-12-242024-12-24203210.48003/knob.123.2024.4.839Om 'ligt en digt te timmeren'
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob/article/view/841
<p>Bij een opgraving in 2013 in Aalsmeer werden de resten van een gebouw aangetroffen dat op een opmerkelijke wijze was gefundeerd, namelijk op veenturfblokken: uitgebaggerd veen dat in blokken gesneden werd gedroogd en algemeen bekend is als brandstof uit vroeger tijden. Omdat veenturf soms ook inpandig wordt aangetroffen, vooral als isolatiemateriaal, rees de vraag of veenturf door de bouwers was gebruikt als een incidentele, pragmatische oplossing met voorhanden materiaal, of dat het een destijds een meer algemeen gebruikt bouwmateriaal betreft. Deze onderzoeksvraag leidde tot een grootschalige inventarisatie van literatuur, archeologische en bouwhistorische rapporten. <br><br>Doordat de veenturfblokken incidenteel in panden worden aangetroffen bij verbouwing of sloop, is niet goed duidelijk hoe algemeen het gebruik was. Dit is ook het geval voor de meer innovatieve voorbeelden van geperste turfmolm. Vondsten worden in bouwhistorische rapporten en de literatuur meestal gezien als iets unieks en anekdotisch beschreven. Echter, uit de inventarisatie kwam naar voren dat het gebruik van veenturf als bouwmateriaal een historisch bouwkundig fenomeen is dat door innovaties in de twintigste eeuw in onbruik raakte en daarmee grotendeels in de vergetelheid. Door vermeldingen in negentiende-eeuwse handboeken voor bouwkunde, en artikelen in vaktijdschriften uit dezelfde periode, kon worden geconcludeerd dat het gebruik van veenturf niet incidenteel was. Interessant aan het gebruik van veenturf voor funderingen is het feit dat dit regionaal werd bepaald. Enerzijds vanwege de ruime aanwezigheid van het materiaal, anderzijds vanwege de gunstige eigenschappen: het lichte gewicht, de flexibiliteit en het waterkerende karakter, die ideaal waren voor het bouwen op de slappe veengronden. <br><br>Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat deze bouwmethode vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw in de Nederlandse veengebieden in zwang raakte. Een verklaring hiervoor is de ontwikkeling van het slagturven in die periode, waardoor de productie en toegankelijkheid aanzienlijk toenam. Het materiaal werd gebruikt omdat het ruim voorhanden was en licht van gewicht, maar een belangrijk nadeel was de brandbaarheid. <br><br>Dit artikel is een eerste poging om inzicht te krijgen in het gebruik van veenturf als bouwmateriaal. Het ontbreekt nog aan systematisch inventariserend onderzoek, zodat vragen over de exacte reikwijdte van de onder- en bovengrondse toepassingen, regio’s, periodisering en gebouwtypen nog onbeantwoord zijn.</p>Michel van DamTijmen Kok
Copyright (c) 2024 Michel van Dam, Tijmen Kok
https://creativecommons.org/licenses/by/4.0
2024-12-242024-12-24335110.48003/knob.123.2024.4.841Sluizen in de ‘derrie’
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob/article/view/842
<p>In de jaren 1540–70 maakte de sluisbouw in de Lage Landen een belangrijke transitie door. Naast de introductie van puntdeuren was het toenemend gebruik van steen een wezenlijke innovatie. Dit bouwmateriaal had het voordeel dat de levensduur van sluizen verlengd werd en ze ook groter gemaakt konden worden, wat aanzienlijke voordelen bood voor de scheepvaart en waterbeheer: de verbeterde sluizen hebben daardoor een essentiële bijdrage geleverd aan de opkomst en bloei van de Republiek. Deze nieuwe waterbouwkundige werken waren veel zwaarder dan hun houten voorgangers en moesten goed gefundeerd worden in de moerassige ondergrond bestaande uit klei en veen. De bouwtechnische aspecten van de bouw van sluizen zijn nog onderbelicht. Sluisbouw vormt een niche die nauwelijks op aandacht van architectuurhistorici kan rekenen. Dat is onterecht, want het bouwen van sluizen ontwikkelde zich niet in een vacuüm; het was een belangrijke opdracht voor stadbouwmeesters en aannemers in de Hollandse steden. Ook zijn er aanwijzingen dat de constructieve uitdagingen van het aanleggen van zware stenen sluizen in de slappe Hollandse bodem belangrijk zijn geweest voor een wetenschappelijke benadering van het bouwen in veengebieden.</p> <p>De eigentijdse discussies over de beste funderingstechnieken voor sluizen laten zien dat er geen standaardoplossingen bestonden en dat experts met uiteenlopende achtergronden bij de bouw betrokken waren. Het is nog onduidelijk hoe het ontwerpproces van funderingen in de zestiende eeuw eruitzag en in hoeverre de transitie van houten naar stenen sluizen een bijdrage heeft geleverd in de ontwikkeling van verbeterde funderingstechnieken in het algemeen. Zowel experts als hun opdrachtgevers zochten naar zoveel mogelijk zekerheid in een veld waarin de kennis nog in ontwikkeling was. Het leren van andere voorbeelden was wezenlijk en om kennis vast te leggen werd werden technische tekeningen en maquettes steeds belangrijker. Er ontstond een bovenregionaal kennisnetwerk dat niet beperkte tot Holland, maar ook de zuidelijke Lage Landen omvatte en dat een snelle verspreiding van nieuwe kennis en kunde bevorderde.</p> <p>De verwevenheid met stedelijke en kerkelijke bouwprojecten, maakt dat de aanleg van stenen sluizen niet een niche was maar bredere implicaties had. Het bood een proeftuin voor het bouwen op slappe bodem waarbij de uitwisseling van kennis, bodemonderzoek en de concrete experimenten tijdens het bouwen noodzakelijke kennis en kunde opleverden voor het bouwen in het veen.</p>Merlijn Hurx
Copyright (c) 2024 Merlijn Hurx
https://creativecommons.org/licenses/by/4.0
2024-12-242024-12-24527710.48003/knob.123.2024.4.842De invloed van veen op de inrichting van Nederland
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob/article/view/843
<p>Voorwoord bij het themanummer</p>Jaap Evert AbrahamseMerlijn HurxKim Zweerink
Copyright (c) 2024 Jaap Evert Abrahamse, Merlijn Hurx, Kim Zweerink
https://creativecommons.org/licenses/by/4.0
2024-12-242024-12-241310.48003/knob.123.2024.4.843Nieuws van de Bond
https://bulletin.knob.nl/index.php/knob/article/view/844
<p>Het KNOB-bestuur blaast de traditie van zijn voorgangers nieuw leven in: op gezette tijden wendt het zich met Nieuws van de Bond in gedrukte vorm tot zijn leden.</p>Korrie Louwes
Copyright (c) 2024 Korrie Louwes
https://creativecommons.org/licenses/by/4.0
2024-12-242024-12-24787910.48003/knob.123.2024.4.844