Hiaten in het landschap

Hoe tweeduizend jaar veendegradatie het landschap van laag Nederland heeft gevormd

Auteurs

  • Harm Jan Pierik

DOI:

https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.4.838

##submission.downloads##

Samenvatting

Rond 2000 jaar geleden was veen op zeer grote schaal aanwezig in Laag-Nederland. Turfwinning en bodemdaling na ontginning hebben na verloop van tijd echter geleid tot het verdwijnen van grote hoeveelheden veen. Hierbij kwam een kwart van Nederland onder zeeniveau te liggen. Er ontstonden verschillende veendegradatielandschappen: het veenweidegebied, petgaten, veenplassen en -meren, droogmakerijen, maar ook getijdenarmen en zeekleipolders. Deze voor Laag-Nederland kenmerkende landschappen zijn voor een groot deel door de mens gevormd, maar de aanwezigheid van veen speelde hierbij een cruciale rol. De ruimtelijke verbreiding van deze veendegradatielandschappen is voor een belangrijk deel bepaald door de natuurlijke uitgangssituatie van het veenlandschap van voor de ontginningen.

De transformatie van het veenlandschap voltrok zich in drie fasen. De eerste transformatie begon al rond de Romeinse tijd, waarbij uiteindelijk grote veengebieden zijn veranderd in zeekleigebieden, bijvoorbeeld in Zeeland, de Kop van Noord-Holland en delen van Noord-Nederland. Dit was het gevolg van vroege ontginningen, die leidden tot bodemdaling en overstromingen vanuit zee. Hierbij vormden dikwijls getijdengebieden met platen en geulen. Dit was het directe gevolg van de kwetsbaarheid van veen dat in grote delen van de kustvlakte aanwezig was; meest kwetsbare plekken lagen langs een dunne duinreep of bij een grote zeearm. Sedimentatie van zand en klei vanuit zee heeft een deel van het verdrinken naderhand kunnen compenseren. Grote zeearmen zoals Westerschelde en Oosterschelde zijn echter nog blijvend aanwezig als restanten van zee-inbraken.

Vanaf de negende eeuw en in de eeuwen daarna vond een tweede grote transformatie plaats in het kustveenlandschap. Die van de grootschalige ontginning. Hierbij werd de natuurlijke moerasvegetatie op grote schaal verwijderd, het land werd ontwaterd en in gebruik genomen voor de landbouw. De natuurlijke veengroei stopte hiermee definitief en bodemdaling begon op te treden, waardoor akkerbouw al snel niet meer mogelijk was. Uiteindelijk waren maatregelen als het afdammen en bedijken van waterlopen, bemalen van polders noodzakelijk. Eventuele veenkoepels en natuurlijke rivierviertjes zijn veelal sterk bepalend geweest voor de afwateringspatronen en verkaveling in de veenweidegebieden. Twee derde van het totale veenverlies in de kustvlakte is te wijten aan oxidatie van het veen na deze ontginningsgolf. Veen verdween daarnaast ook door afkalving langs oevers of zoutwinning. In kwetsbare bedijkte veengebieden wat verder landinwaarts trad nog af en toe landverlies op (zoals bij de Biesbosch en de Dollard). Een derde grote transformatie voltrok zich vanaf de veertiende eeuw toen de ‘natte’ turfwinning met de baggerbeugel op grote schaal werd opgestart. Dit gebeurde op plekken waar geschikt veenmosveen of zeggeveen lag, dat zich alleen op enige afstand van rivierloopjes en getijkreken had kunnen vormen. De plassen die na het uitvenen overbleven, zijn in veel gevallen later weer drooggelegd. De turfwinning en inpolderingen hebben sterke maatschappelijke en economische implicaties gehad, met name vanaf de zestiende eeuw. Turfwinning en afkalving zorgden samen voor ongeveer een derde aan het volumeverlies van veen.

Door deze activiteiten is nog maar ongeveer de helft van het veenvolume van rond het jaar 1000 over. Bij dit veenverlies is naar schatting 3,1 Gton CO2 is uitgestoten. Hiermee was Nederland één van de grootste pre-industriële bronnen van menselijke broeikasgasuitstoot wereldwijd. Het resterende veen is nog in de ondergrond aanwezig in het veenweidegebied, in jonge zeekleigebieden en in mindere mate onder stadsophogingen en terpen.

Biografie auteur

Harm Jan Pierik

Dr. H.J. Pierik studeerde aardwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. In 2017 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift ‘Past human-landscape interactions in the Netherlands. Reconstructions from sand belt to coastal-delta plain for the first millennium AD’. Hij werkt sinds 2021 bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als onderzoeker ondiepe ondergrond en maakt deel uit de van de redactie van het tijdschrift Netherlands Journal of Geosciences.

Referenties

M.J. van der Meulen e.a., ‘Regional sediment deficits in the Dutch lowlands. Implications for long-term land-use options’, Journal of Soils and Sediments 7 (2007), 9-16; G. Erkens, M. van der Meulen en H. Middelkoop, ‘Double trouble. Subsidence and CO2 respiration due to 1000 years of cultivation of the Dutch coastal peatlands’, Hydrogeology Journal 24 (2016), 551-568.

Erkens, Van der Meulen en Middelkoop 2016 (noot 1). Veenafbraak van voor het jaar 1000 is hierin niet meegenomen.

T. Edelman, ‘Oude ontginningen van de veengebieden in de Nederlandse kuststrook’, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 49 (1958), 239-245.

H.J. Pierik en K.M. Cohen, ‘The use of geological, geomorphological and soil mapping products in palaeolandscape reconstructions for the Netherlands’, Netherlands Journal of Geosciences, 99 (2020).

G.J. Borger, ‘De veenhoop. Een historisch geografisch onderzoek naar het verdwijnen van het veendek in een deel van West-Friesland’, proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1975; A. Verhulst, ‘De bewoningsgeschiedenis van de kustgebieden van Nederland en België in het licht van de nieuwe opvattingen over transgressie, stormvloeden en klimaatswijzigingen’, en ‘Slotwoord’, in: A. Verhulst en M.K.E. Gottschalk (red.), Transgressies en occupatiegeschiedenis in de kustgebieden van Nederland en België, Gent 1980, 9-19, 317-318.

J.C. Besteman en A.J. Guiran, ‘De middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland boven het IJ en de ontginning van de veengebieden’, in: M.C. van Trierum en H.E. Henkes (red.), Rotterdam papers V. A contribution to prehistoric, roman and medieval archaeology. Teksten en lezingen, gehouden tijdens het Symposium Landschap en bewoning rond de mondingen van de Rijn, Maas en Schelde, Rotterdam 1986, 183-212; M.C. van Trierum, ‘Nederzettingen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd op Voorne-Putten, IJsselmonde en in een deel van de Hoekse Waard’, BOORbalans 2 (1992), 11-105.

P.C. Vos en R.M. van Heeringen, Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland (Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO; 59), 1997, 5.

Het Holoceen is de geologische warme periode die 11.700 jaar geleden begon na de laatste ijstijd.

Deze worden door de Geologische Dienst Nederland tot het Wormer Laagpakket binnen de Naaldwijk Formatie gerekend. TNO-GDN, ‘Stratigrafische Nomenclator van Nederland, TNO – Geologische Dienst Nederland’, 2024 (geraadpleegd 12 juni 2024, www.dinoloket.nl/stratigrafische-nomenclator).

D.J. Beets en A.J.F. van der Spek, ‘The Holocene evolution of the barrier and the back-barrier basins of Belgium and the Netherlands as a function of late Weichselian morphology, relative sea-level rise and sediment supply’, Geologie en Mijnbouw/Netherlands Journal of Geosciences 79 (2000) 1, 3-16; P.C. Vos, Origin of the Dutch coastal landscape. Long-term landscape evolution of the Netherlands during the Holocene, described and visualized in national, regional and local palaeogeographical map series, Barkhuis 2015; T. de Haas e.a., ‘Holocene evolution of tidal systems in The Netherlands. Effects of rivers, coastal boundary conditions, eco-engineering species, inherited relief and human interference’, Earth-Science Reviews 177 (2018), 139-163.

Dit veen wordt gerekend tot het Hollandveen Laagpakket (binnen de Formatie van Nieuwkoop). TNO-GDN 2024 (noot 9).

H.J. Pierik e.a., ‘Vegetation and peat accumulation steer Holocene tidal-fluvial basin filling and overbank sedimentation along the Old Rhine River, The Netherlands’, Sedimentology 70 (2023) 1, 179-213.

Het veen is het dikst achter in de kustvlakte, rondom de lijn Waterland-Amsterdam-Woerden-Gouda-Schoonhoven. In deze zone ligt het pleistocene zand nog relatief diep, terwijl het gebied te ver landinwaarts lag om getijafzettingen van het Wormer Laagpakket vanuit zee te kunnen afzetten. Hierdoor is de veengroei hier niet onderbroken tijdens het midden-holoceen en is het pakket veen hier relatief dik geworden.

Zie het GeoTOP ondergrondmodel op www.dinoloket.nl.

Hoogveen op de zandgronden wordt tot het Griendtsveen Laagpakket gerekend binnen de Nieuwkoop Formatie. TNO-GDN 2024 (noot 9); W.A. Casparie, ‘The three Bronze Age footpaths XVI (Bou), XVII (Bou) and XVIII (Bou) in the raised bog of Southeast Drenthe (the Netherlands)’, Palaeohistoria. Acta et Communicationes 26 (1984), 41-94; C. Quik, Peatland initiation through time and space, dissertatie Wageningen Universiteit, 2023.

J. Visscher, Veenvorming (Noorduijn en Zoon NV Wetenschappelijke Reeks; 33), 1949; J. Bennema, ‘Het oppervlakteveen in West-Nederland’, Boor en Spade 3 (1949); I.J. Bos, F.S. Busschers en W.Z. Hoek, ‘Organic‐facies determination. A key for understanding facies distribution in the basal peat layer of the Holocene Rhine‐Meuse delta, The Netherlands’, Sedimentology 59 (2012) 2, 676-703.

L.J. Pons, ‘Holocene peat formation in the lower parts of the Netherlands’, in: J.T.A. Verhoeven (red.), Fens and bogs in the Netherlands. Vegetation, history, nutrient dynamics and conservation, Dordrecht 1992, 7-79.

C. de Bont, Vergeten land. Ontginning, bewoning en waterbeheer in de westnederlandse veengebieden (800-1350), Wageningen University and Research, 2008.

G.J. Borger, ‘Draining – digging – dredging. The creation of a new landscape in the peat areas of the low countries’, in: J.T.A. Verhoeven (red.), Fens and bogs in the Netherlands. Vegetation, history, nutrient dynamics and conservation, Dordrecht 1992, 131-171; De Bont 2008 (noot 18).

C.J. Schothorst, ‘Subsidence of low moor peat soils in the western Netherlands’, Geoderma 17 (1977) 4, 265-291. Met dank aan Kay Koster van TNO-GDN voor het advies bij het schrijven van deze alinea.

Voor laagveengebieden kan uitgegaan worden van 1,7-2,7 meter bodemdaling sinds het jaar 1000 en voor hoogveengebieden van 2,7-6,7 meter. Verantwoording: over het algemeen wordt aangenomen dat laagveen tot het gemiddeld hoogwaterniveau kon groeien in de kustvlakte. Hierbij wordt uitgegaan van 1 meter boven het toenmalige zeeniveau (in het jaar 1000). Gecorrigeerd voor een bescheiden relatieve zeespiegelstijging van 0,3 meter sinds het jaar 1000 zou het veen tot dus 0,7 meter boven NAP gegroeid kunnen zijn (Erkens, Van der Meulen en Middelkoop 2016, [noot 1]). Tegenwoordig liggen deze polders 1 à 2 meter onder NAP, dus is het maaiveld hier ca. 1,7 tot 2,7 meter gedaald. Voor verdronken hoogveengebieden is dit een onderschatting, hoogveen kon namelijk nog tot enkele meters boven het gemiddeld hoogwaterniveau uitgroeien (vermoedelijk 1 tot 4 meter, Erkens, Van der Meulen en Middelkoop 2016 [noot 1]). Omdat veel kustveengebieden door de bodemdaling nog met enkele decimeters klei bedekt zijn, is dit mogelijk nog iets meer geweest.

Vos en Van Heeringen 1997 (noot 7).

M. Bakker en G. de Langen, ‘Peat reclamations of the Pre-Roman Iron Age and Roman Iron Age. Drainage ditch systems and settlement patterns in the province of Friesland’, Palaeohistoria. Acta et Communicationes 63/64 (2023), 57-145.

P.C. Vos en E. Knol, ‘Holocene landscape reconstruction of the Wadden Sea area between Marsdiep and Weser. Explanation of the coastal evolution and visualisation of the landscape development of the northern Netherlands and Niedersachsen in five palaeogeographical maps from 500 BC to present’, Netherlands Journal of Geosciences 94 (2015) 2, 157-183.

R. van Eerden en P.C. Vos, ‘Een verrassend leefbaar land aan de rand van wateren’, in: J. Nicolay en R. van Eerden (red.), Noord-Holland in het 1e millennium, Groningen 2023, 50-95.

H.J. Pierik e.a., ‘Human-caused avulsion in the Rhine-Meuse delta before historic embankment (The Netherlands)’, Geology 46 (2018) 11, 935-938.

Dit zijn de oppervlaktepercentages getijgebied in de kustvlakte van voor de Romeinse tijd en van nu. Een belangrijk deel van deze groei vond al voor het jaar 1000 plaats. H.J. Pierik e.a., ‘Late Holocene coastal-plain evolution of the Netherlands. The role of natural preconditions in human-induced sea ingressions’, Proceedings of the Geologists’ Association 128 (2017) 2, 180-197.

In West-Nederland valt het zeekleigebied dat sinds de IJzertijd gevormd is door het verdrinken van veenlandschappen (afb. 2B.) grofweg samen met de verbreiding van de Jonge Zeeklei. Dit is het Laagpakket van Walcheren binnen de Nieuwkoop Formatie (de voormalige Afzettingen van Duinkerke).

M.K.E. Gottschalk, ‘De ontginning der Stichtse venen ten Oosten van de Vecht’, Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap 3 (1956), 206-222. Tot 1350 werd hier koren verbouwd, daarna werd het land te nat door de voortgaande bodemdaling.

J. Zomer, ‘Middeleeuwse veenontginningen in het getijdenbekken van de Hunze. Een interdisciplinair landschapshistorisch onderzoek naar de paleogeografie, ontginning en waterhuishouding (ca 800-ca 1500)’, dissertatie Rijksuniversiteit Groningen, 2016; D. Worst en J. Zomer, ‘Veenontginningslandschappen van Noord-Nederland’, in: T. Spek (red.), Landschappen van Nederland, Utrecht 2025 (i.v.), 39-65.

De Bont 2008 (noot 18).

G. van der Ven, Leefbaar laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland, Utrecht 2003.

Erkens, Van der Meulen en Middelkoop 2016 (noot 1).

S. van Asselen, ‘The relative contribution of peat compaction and oxidation to subsidence in built-up areas in the Rhine-Meuse delta, The Netherlands’, Science of the Total Environment 636 (2018), 177-191.

D. Worst, ‘Agrarische veenontginningen in oostelijk Opsterland (900-1700 AD). Een interdisciplinair onderzoek naar de natuurlijke landschapsopbouw, de nederzettings- en ontginningsgeschiedenis en het agrarische landgebruik langs de boven- en middenloop van het Koningsdiep’, masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, 2012. K.A.H.W. Leenders, ‘Noord-Vlaanderen en de Noordwesthoek: een vergelijking’, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 5 (1996), 67-73.

Borger 1975 (noot 5); J.A.J. Vervloet, Cultuurhistorisch onderzoek ruilverkaveling ‘De Gouw’ (Rapport Stichting voor Bodemkartering; 1569), Wageningen 1982.

M.G. Kleinhans, H.J. Weerts en K. M. Cohen, ‘Avulsion in action. Reconstruction and modelling sedimentation pace and upstream flood water levels following a Medieval tidal-river diversion catastrophe (Biesbosch, The Netherlands, 1421-1750 AD)’, Geomorphology 118 (2010) 1-2, 65-79; Vos en Knol 2015 (noot 24); Vos 2015 (noot 10).

Pierik e.a. 2017 (noot 27); Vos 2015 (noot 10).

I. Jongepier e.a., ‘Intertidal landscape response time to dike breaching and stepwise re-embankment. A combined historical and geomorphological study’, Geomorphology 236 (2015), 64-78; Kleinhans e.a. 2010 (noot 37).

H. Thoen, De Belgische kustvlakte in de Romeinse tijd, 1978; Leenders 1996 (noot 35).

J.W. Griede, Het ontstaan van Frieslands Noordhoek. Een fysisch-geografisch onderzoek naar de Holocene ontwikkeling van een zeekleigebied. In Het ontstaan van Frieslands noordhoek, Amsterdam 1978.

S. Barends e.a., ‘Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering, Utrecht 1991; Worst en Zomer 2025 (i.v.) (noot 30).

J.C.F.M. Haans, ‘Enkele bodemkundige aspecten van het veengebied in het land van Vollenhove’, Boor en Spade 6 (1953), 84-94.

Bennema 1949 (noot 16).

P.J.E.M. van Dam, ‘De tanden van de waterwolf’, Tijdschrift voor Waterstaatgeschiedenis 5 (1996), 81-91.

Voor recenter gevormde meren is dit soms wel goed bekend. Zo is het Friese Heegemeer bijvoorbeeld grotendeels na ontginning gevormd, tussen de twaalfde en veertiende eeuw. Worst en Zomer 2025 (i.v.) (noot 30).

Erkens, Van der Meulen en Middelkoop 2016 (noot 1).

M.J. van der Meulen e.a., ‘Regional sediment deficits in the Dutch lowlands. Implications for long-term land-use options’, Journal of Soils and Sediments 7 (2007), 9-16; K. Koster e.a., ‘Three-dimensional distribution of organic matter in coastal-deltaic peat. Implications for subsidence and carbon dioxide emissions by human-induced peat oxidation’, Anthropocene 22 (2018), 1-9.

Edelman 1958 (noot 3); T. Edelman, Bijdrage tot de historische geografie van de Nederlandse kuststreek (Rijkswaterstaatserie; 14), 1974.

P.C. Vos e.a., Het ontstaan van Westland-Delfland, gebaseerd op paleolandschappelijk onderzoek en getijsysteemkennis. Toelichting op de regionale paleolandschappelijke kartering, uitgevoerd in het kader van het uitbrengen van de Atlas van het Westland (DAR Rapport 130), 2017, 1-95; Worst en Zomer 2025 (i.v.) (noot 30).

De voor de stadsuitbreiding afgezande duinen bleken zeer geschikt voor bloembollenteelt. Dit typisch Hollandse fenomeen is dus indirect ook aan bodemdaling en veen te relateren.

W. de Gans, ANWB geologieboek Nederland (ANWB Media-Boeken & Gidsen), 2006; R.M. Jayasena, Graaf-en modderwerk. Een archeologische stadsgeschiedenis van Amsterdam, dissertatie Universiteit van Amsterdam, 2019.

J. Schokker e.a., ‘3D subsurface modelling reveals the shallow geology of Amsterdam’, Netherlands Journal of Geosciences 94 (2015) 4, 399-417.

K. Koster, J. Stafleu en E. Stouthamer, ‘Differential subsidence in the urbanised coastal-deltaic plain of the Netherlands’, Netherlands Journal of Geosciences 97 (2018) 4, 215-227.

Gepubliceerd

2024-12-24

Citeerhulp

Pierik, H. J. (2024). Hiaten in het landschap: Hoe tweeduizend jaar veendegradatie het landschap van laag Nederland heeft gevormd. Bulletin KNOB, 123(4), 5–19. https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.4.838

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##