Steenhouwtechnieken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. Detailanalyse van de bouw van het koor

Auteurs

  • Frans Doperé
  • Karel Emmens

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.3.628

##submission.downloads##

Samenvatting

An extensive study in Belgium of the stone-cutting techniques on white Belgian limestone (Gobertange limestone (Brabant), Brussels limestone and limestone from Lede (Flanders)) has shown that the visible traces of the stone-cutting-work realized by the stone-mason changed twice during the first half of the 15th century: the first time between 1400 and 1420, and once again between 1430 and 1450.

Based on archival information and dendrochronological dating work the construction of the choir of the Church of Our Lady in Breda could be dated between 1410 and 1450, thus making it an ideal study object for the ‘stone-cutting chronology’. By tracing the transitions of the stone-cutting techniques on all limestone masonry of the choir and linking them to other constructive anomalies, a very precise building chronology has been established with much more detail than was possible ever before.

The two eastern crossing piers and the six columns of the choir have been identified as being the oldest elements of the sanctuary, erected around 1410. It has also been found that, once above the level of the capitals, the northern and southern sides did not show a synchronous development any longer: the three southern pier-arches were realized first, along with the choir columns, but the three northern ones were only built some time later. During this next step too the apse was erected all the way up, together with the corridor of the triforium in the square parts of the choir and with the southern aisle, the eastern wall of the southern transept and the triumph arch. Next, the choir’s clerestory was created together with the triforium’s tracery, which was fitted into the already constructed frame of the triforium, consisting of the masonry of the corridor and the interposed shafts of the projected vaulting. Around the same time, the erection of the old seigneurial chapel (the northern aisle of the choir) and of the adjoining eastern wall of the northern transept were started. The ribs and thus the vaults covering the three parts of the choir formed the final stage, to be dated around the middle of the 15th century or even somewhat later.

Besides producing this precise order of building phases, this study also provided definite proof that the original apse was designed around 1425 with a single set of tall, elongated windows. At the beginning of the 16th century, along with the construction of the current ambulatory, the lower half of the original apse windows was altered into a series of pier-arches, while the upper half remained untouched. In this process, the moulded stones of these windows were removed at the level of the new attics over the ambulatory and the now useless parts of the mouldings were cut away (as was done with the preserved stones of the new arches). These recut stones were reused as arch bricks for the new pier-arches.

All of the dendrochronologic datings of the roof constructions were taken into account in this study, but the analysis in detail of the complex construction of the three parts of this sanctuary, especially the answer to the age-old question about the exact shape of the original apse windows, and the very detailed description of their renovation, have only been possible thanks to the consistent analysis of the stone-cutting techniques.

Biografieën auteurs

Frans Doperé

Dr. SC. F.M.M.H. Doperé behaalde zijn doctoraat in de wetenschappen in 1975 aan de Katholieke Universiteit Leuven. Vanaf 1977 specialiseerde hij zich in bouwhistorisch onderzoek. Dit leidde in 1991 tot de publicatie van een inventaris van de middeleeuwse woontorens in Vlaanderen. In datzelfde jaar begon hij aan een systematisch onderzoek van de steenhouwtechnieken in middeleeuwse gebouwen, de zgn. ‘steenhouwchronologie’, een nieuwe dateringsmethode die toelaat om natuurstenen metselwerk te dateren en om de geleidelijke voortgang van de bouw te volgen. Dit onderzoeksproject loopt momenteel niet alleen in België, maar ook in Frankrijk en in Duitsland.

Karel Emmens

Drs. K. Emmens studeerde architectuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is cum laude afgestudeerd bij prof. dr. C.J.A.C. Peeters op een onderzoek naar de bouwgeschiedenis van de St.-Joriskerk te Amersfoort. Hij heeft zich de afgelopen twintig jaar bekwaamd in bouwhistorisch onderzoek en zich verder gespecialiseerd in de middeleeuwse kerkenbouw in Nederland. Sinds 2005 voert hij zijn eigen bouwhistorisch onderzoeksbureau Emmens BCA te Zaltbommel met onderzoeken van zeer uiteenlopende aard. Recente publicaties betreffen de Oude Kerk in Borne en een geheel herziene uitgave over de St.-Joriskerk in Amersfoort.

Referenties

J.R. van Keppel, Eenige wetenswaardig­heden betreffende de Groote- of Onze Lieve Vrouwe Kerk te Breda, uit oude rekeningen medegedeeld, Breda 1904; J. Kalf, De monumenten in de voormalige Baronie van Breda, (De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst), Utrecht 1912.

M. Burger, ‘Bouwgeschiedenis’, in: G.W.C. van Wezel (red.), De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda, (De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst), Zeist/Zwolle 2003, 25-41.

F. Doperé en S. Thomas, De Sint-Ger­manuskerk, (Inventaris van het kunst­patrimonium van de stad Tienen), Tienen 1996.

De belangrijkste middeleeuwse kerken van Antwerpen, Brussel, Diest, Halle, Herentals, Leuven, Lier, Mechelen, Tienen en Zoutleeuw zijn in dat kader al bestudeerd (F. Doperé, ‘Evolutie van de bouwwerf van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal te Antwerpen op basis van de studie van de steenhouwtechnieken en de steenmerken’, in: J. Van Damme (red.), Bouwen aan bouwgeschiedenis, Recent onderzoek naar de bouwchrono­logie van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, Antwerpen 1994, 29-55; F. Doperé, ‘Les techniques de taille sur le grès calcareux. Une nouvelle méthode pour déterminer la chronologie et étudier l’évolution des chantiers dans l’est du Brabant pendant la première moitié du XVe siècle’, in: M. Lodewijckx (red.), Archaeological and historical Aspects of West-European Societies, Album Ami­corum André Van Doorselaer (Acta Ar­chaeologica Lovaniensia-Monographiae 8), Leuven 1995, 415-439 ; F. Doperé, ‘Nieuwe onderzoeksmethoden in de studie van de vijftiende-eeuwse archi­tectuur. De steenhouwchronologie en het onderzoek van de steenmerken. De bouwgeschiedenis van de gotische Sint-Pieterskerk te Leuven’, in: M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (circa 1410-1475), een Vlaams primitief te Leuven (tentoonstellingscat.), Leuven 1998, 281-301, 322-326 en 329; F. Doperé, ‘’tude de l’évolution des techniques de taille sur le grès calcareux dans l’ancien duché de Brabant pendant le XVe siècle, Une nouvelle méthode de datation’, in: L’innovation technique au Moyen Age, Actes du sixième congrès international d’archéologie médiévale, 1998, 234-236; F. Doperé, ‘L’extraction, la taille et la mise en oeuvre du calcaire gréseux de Gobertange au Moyen-Age’, in: Bulletin de la Commission royale des Monuments, Sites et Fouilles, 16.1, 1997/1998, 45-96; F. Doperé, ‘Les techniques de taille sur le calcaire gréseux dans les soubassements de l’Aula Magna et de la chapelle de l’ancien palais à Bruxelles’, in: P. Bonenfant en P. Cockshaw (red.), Mélanges Claire Dickstein-Bernard, Brussel 1999, 17-35 ; F. Doperé, ‘Bijdrage tot de bouwgeschiedenis van de Sint-Gummaruskerk te Lier, Nieuwe onderzoeksmethoden in de studie van de middeleeuwse architectuur, De steenhouwchronologie’, in: Lira Elegans, 9 (1999), 112-206; F. Doperé, ‘Bijdrage tot de bouwhistoriek van de Sint-Martinuskerk te Halle in de mid­deleeuwen, Resultaten van de steenhouwchronologie en van het onderzoek van de steenmerken’, in: Hallensia, 3 (2003), 3-22; L. Declercq en F. Doperé, ‘Bijdrage van de steenhouwchronologie’, in: De Onze-Lieve-Vrouw ten Zavelkerk, Brussel, 2004, 86-99; F. Doperé, ‘De bouwgeschiedenis van de Sint-Walde­trudiskerk te Herentals verteld door haar gehouwen steen’, in: Historisch jaarboek van Herentals, XX (2010), 113-150).

Tijdens het onderzoek in de Onze-Lie­ve-Vrouwekerk hebben we op het gelijkvloers en op alle andere gemakkelijk te bereiken plaatsen strijklicht gebruikt om de details van de steenbewerking goed te kunnen zien. Voor de scheibogen, vensterbogen, gewelfribben en andere moeilijk te bereiken delen werd gebruik gemaakt van een telescoop.

Burger 2003 (noot 2), 31.

De auteurs spreken hun dank uit aan de heer Van der Vis, directeur van de Stichting Grote of Onze Lieve Vrouwekerk Breda, en aan de heren Scheltens en Hoppenbrouwers van deze stichting, want zonder hun gastvrijheid was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Bo­vendien aan de heer Massop van BBM Restauratiearchitectuur BV te Raamsdonksveer voor het beschikbaar stellen van bouwtekeningen van de kerk.

Burger 2003 (noot 2), 26 en 31.

De baksteenformaten laten nauwelijks verschil zien - onderbouw koor: 20-21x10x4,5-5 cm, tienlagenmaat 62-63 cm – triforium koor: 19,5-20,5x9-9,5x4,5-5 cm, tienlagenmaat ca. 60 cm – onderbouw oostmuur zuidtransept: 19,5-20,5x9-9,5x4,5-5 cm, tienlagenmaat 62-63 cm – triforium zuidtransept: 19,5-21,5x9,5-10,5x4,5-5 cm, tienlagenmaat 63-66 cm.

Ook hier laten de baksteenformaten nauwelijks verschil zien – onderbouw koor: circa 20x9,5-10x4,5-5 cm, tien­lagenmaat niet meetbaar – triforium koor: 19,5-20,5x9-9,5x4,5-5 cm, tien­lagenmaat 62-63 cm – onderbouw oostmuur noordtransept: 21x10x4,5-5 cm, tienlagenmaat 62-63 cm – triforium noordtransept: 20,5-21x9,5-10x4,5-5 cm, tienlagenmaat 63-64 cm.

H. Janse en D.J. de Vries, Werk en merk van de steenhouwer, het steenhouwers­ambacht in de Nederlanden voor 1800, Zwolle/Zeist 1991, 71 (hier worden alleen de merken op de oostelijke vieringpijlers en op de eerste noordelijke koorzuil behandeld); F. Doperé, ‘Données nouvelles pour l’interprétation du vocabulaire des signes utilitaires sur le grès calcareux dans l’architecture gothique brabançonne’, in Actes du Xe Colloque International de Glyptographie du Mont-Saint-Odile (France), 1997, 153-196 ; F. Doperé, ‘Technische Zeichen auf Werksteinen an mittelalterlichen Bauwerken’, in: Naturstein als Baumaterial, Jahrbuch für Hausforschung, Band 52, (Arbeitskreis für Hausforschung), Marburg 2007, 153-166.

Burger 2003 (noot 2), 30-31.

Zie hiervoor: H.J. Tolboom, Venster­traceringen in Nederland, Zwolle/Zeist 1998, 56.

Burger 2003 (noot 2), 30-31.

Burger 2003 (noot 2), 30.

Wellicht daarom schrijft Burger dat er aan de binnenzijde van de apsis na het afkappen van een deel van de stuclagen ‘her en der resten van vensterdagkanten’ te zien waren, maar alleen direct onder de huidige lichtbeukvensters (Burger 2003 (noot 2), 30).

De geschilderde, repeterende voorstellingen van kelk en hostie uit 1586/1587 op de stijlen van de inmiddels weer dichtgemetselde doorgang onderaan deze scheiboog doen vermoeden dat zich hier de sacramentstoren bevond. Toch lijkt een sacramentstoren ter hoogte van dit venster niet echt een reden om precies hier een lager aangezet venster aan te brengen. (Zie: P. le Blanc, ‘De functie en betekenis van de muur- en gewelfschilderingen’, in: G.W.C. van Wezel (red.), De Onze Lieve Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda, (Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst), Zwolle/Zeist 2003, 82-85, hier 83, en catalogusnr. 72, 356.)

Voor literatuurverwijzing zie noot 3 en 4.

G. Bavay, F. Doperé en F. Tourneur, ‘Les étapes du chantier’, in G. Bavay (red.), La collégiale Sainte-Waudru, Röve des chanoinesses de Mons, Racine 2008, 88-105; G. Bavay, F. Doperé en F. Tourneur, ‘L’évolution du chantier de la collégiale Sainte-Waudru à Mons: le témoignage des pierres taillées’, in: La collégiale Sainte-Waudru, Röve des chanoinesses de Mons, Matériaux, Mons 2008, 8-25; G. Bavay, F. Doperé en F. Tourneur, ‘Analyse technique et glyptographique du triforium de la collégiale Sainte-Waudru (Mons)’, in: Actes du XVIe Colloque International de Glyptographie de Münsterschwarzach, 2009, 31-59.

Burger 2003 (noot 2), 31.

Burger 2003 (noot 2), 31.

Burger 2003 (noot 2), 29.

E. den Hartog, R. Glaudemans en K. Emmens, De Sint-Eusebiuskerk te Arnhem. Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur, Zwolle/Amersfoort 2013, 95 en 185-186.

Burger 2003 (noot 2), 32 en 35.

Burger 2003 (noot 2), 35.

Burger 2003 (noot 2), 31 en 34. RING, rapportage daterend onderzoek t.b.v. D.J. de Vries, december 1996. Op de zijbeuken bevinden zich twintigste-eeuwse dakconstructies.

Gepubliceerd

2020-08-21

Citeerhulp

Doperé, F., & Emmens, K. (2020). Steenhouwtechnieken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. Detailanalyse van de bouw van het koor. Bulletin KNOB, 112(3), 166–182. https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.3.628

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##