De architect als ambtenaar. Philippe Van Boxmeer (1863-1955) aan het hoofd van de Mechelse bouwadministratie (1893-1913)
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.113.2014.3.847##submission.downloads##
Samenvatting
In 1893, Philippe Van Boxmeer (1863-1955) was the third person to be appointed city architect of the Belgian town of Mechelen. Some major cities such as Antwerp and Ghent had already instituted a city architect in the eighteenth century, and during the nineteenth century many smaller Belgian cities like Mechelen followed their example. Attention to the role and significance of these municipal architects has grown considerably in current research, and the Van Boxmeer case too provides an interesting perspective on the function and activities of governmental architects in medium-sized towns around 1900.
Van Boxmeer was responsible for the iconic (although sometimes controversial) restoration of some of Mechelen’s major monuments. Among other buildings, he restored the former town hall ‘De Beyaert’ in a historicizing style and reconstructed the so-called ‘Keldermans wing’ at the old clothmakers’ hall by following Rombout II Keldermans’ original plans. Inspired by initiatives in other Belgian cities at the time, he also successfully implemented a funding system for the restoration of private historical facades, demonstrating an awareness of contemporary developments.
During his career as a city architect, he applied this scheme to restore some fifteen historically and architecturally valuable facades of private homes.
Where his predecessors had focused mainly on the modernization of the city, Van Boxmeer’s concern for its historical heritage was one of the focal points of his career. This shows that city architects could play an important role in heritage conservation.
Nevertheless, Van Boxmeer did not focus exclusively on the town’s history. He certainly also had an eye for its future development and drew up ambitious plans to improve mobility in the city center and the periphery and to realize more public parks and gardens.
Financial limitations, policy makers’ visions but also political intrigue had an impact on the ability of the city architect to effectuate his ideas. Already in Van Boxmeer’s recruiting, his local anchoring and (Roman Catholic) political affiliation had played a certain part. Four years of Liberal dominance in the city administration led to a crisis within the office of public works, which resulted in Van Boxmeer’s dismissal, be it only temporarily. Moreover, his ambitious urban planning designs were not or only partly realized, due to their high financial costs but also because of lack of political support.
Our study of administrative archival documents relating to his realized projects was supplemented by a critical reading of Van Boxmeer’s memoirs. These proved a unique source for research on the subject, providing a highly personal perspective on the office of the city architect, and the opportunities and constraints entailed in working in public service.
Referenties
I. Bertels en D. Van de Vijver, ‘Belgian City Architects and Engineers. The Rise of a New Local Elite, 1850-1880’, in: S. Couperus, C. Smit en D.J. Wolffram (red.), In Control of the City. Local Elites and the Dynamics of Urban Politics, 1800-1960, Leuven 2007, 121-132, 121.
J. Cornilly, ‘Het belangenconflict tussen architecturaal ontwerp en toezicht. Het ambt van provinciaal architect in het 19e-eeuwse België’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis XL (2010) 4, 557-601, 557-565.
I. Bertels, Building the City, Antwerp 1819-1880, ongepubliceerd proefschrift, Leuven 2008, 87-92; D. Van de Vijver, ‘De oorsprong van het ambt van de provinciale architect’, in: S. Grieten e.a., Sterk gebouwd & makkelijk in onderhoud. Ambt en bouwpraktijk van de provinciale architecten in de Provincie Antwerpen (1834-1970), Brugge 2006, 11-45, 13.
Cornilly 2010 (noot 2), 565.
Van Boxmeers persoonlijk archief, dat grotendeels bestaat uit deze memoires aangevuld met enkele administratieve documenten en fotoalbums, is tot op heden niet geïnventariseerd.
S. Grieten e.a., Sterk gebouwd en makkelijk in onderhoud. Ambt en bouwpraktijk van de provinciale architecten in de provincie Antwerpen (1834-1970), Brugge 2006.
J. Cornilly, Architect/Ambtenaar. De betekenis van het ambt van provinciaal architect voor de 19e-eeuwse architectuur in West-Vlaanderen, ongepubliceerd proefschrift, Leuven 2013.
Bertels en Van de Vijver 2007 (noot 1), 121-131.
Bertels 2008 (noot 3).
M. Dagenais, I. Maver en P.-Y. Saunier (red.), Municipal Services and Employees in the Modern City. New Historic Approaches, Aldershot 2003.
F. De Pieri, ‘Nineteenth-Century Municipal Engineers in Turin. Technical Bureaucracies in the Networks of Local Power’, in: M. Dagenias, I. Maver en P.-Y. Saunier (red.), Municipal Services and Employees in the Modern City. New Historic Approaches, Aldershot 2003, 31-46; R. Ferretti, ‘The Formation of a Bureaucratic Group between Centre and Periphery. Engineers and Local Government in Italy from the Liberal Period to Fascism (1861-1939)’, in: Municipal Services and Employees in the Modern City. New Historic Approaches, Aldershot 2003, 66-83.
G. Medema, Achter de façade van de Hollandse stad. Het stedelijk bouwbedrijf in de achttiende eeuw, Nijmegen 2011.
I. Pey, Bouwen voor gezeten burgers. Herenhuizen en villa’s in de nieuwe stadswijken van Utrecht, Groningen en Nijmegen (1874-1901), Zwolle 2004.
H. Berens, W.N. Rose 1801-1877. Stedenbouw, civiele techniek en architectuur, Rotterdam 2001.
J. Van Acker, ‘De stadsarchitecten en de academie van Veurne’, Biekorf (1993) 4, 386-414.
H. Liebaut, ‘Theodore Welvaert (1837-1900), stadsarchitect te Lokeren’, Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas 98 (1995) 98, 183-326.
E. Vandeweghe, De verouderde steden. Of hoe de historische stad vorm kreeg in een eeuw van modernisering (1860-1960): Aalst, Dendermonde, Oudenaarde en Veurne, ongepubliceerd proefschrift, Gent 2013.
Vandeweghe verantwoordt de focus op ‘onopvallende provinciesteden’ in zijn proefschrift bovendien als ‘representatief voor tientallen andere provinciesteden die bepalend geweest zijn voor de verstedelijking van België, eerder dan de grootsteden’. Vandeweghe 2013 (noot 17), 11.
S. Migom, ‘Bouwen van revolutie tot wereldbrand’, in: D. Laureys, Bouwen in beeld. De collectie van het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen, Turnhout 2004, 26-27.
Stadsarchief Mechelen (SAM), Notulen, Travaux Communaux – Nomination de l’architecte de la ville, 21 juni 1893.
Stadsarchief Mechelen (SAM), Secretariaatsarchief, 1893 vak 36 nr. 3, Décès de M. Louckx, architecte de la ville/Vacance de la place de l’architecte/Nomination de M. Van Boxmeer (1893).
Opgericht onder de benaming Kunstminnende Kring onder de zinspreuk Van dit tot Beter, werd deze enkele maanden later gewijzigd in Oudheid- Letter- en Kunstkring van Mechelen, wat dan weer werd verfranst tot Cercle Archéologique et Artistique de Malines. Tegenwoordig Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen (KKOLKM). Zie Mededelingenblad KKOLKM 42 (2011) 2, 9-17, doorverwijzend naar: F. Wollebrants, ‘Van dit tot beter’. De geschiedenis van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen (1886-1914), ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Leuven 1982.
SAM, Secretariaatsarchief, 1893 vak 36 nr. 3, Décès de M. Louckx, architecte de la ville/Vacance de la place de l’architecte/Nomination de M. Van Boxmeer (1893).
R. Van Uytven (red.), De geschiedenis van Mechelen: van heerlijkheid tot stadsgewest, Tielt 1991, 237.
Bertels en Van de Vijver 2007 (noot 1), 130.
Welvaerts betwistbare benoeming werd vermoedelijk doorgedrukt door twee liberale schepenen als een politiek manoeuvre om de macht van de katholieke burgemeester te verzwakken. Liebaut 1995 (noot 16), 195.
SAM, Secretariaatsarchief, 1865 vak 67 nr. 7, Création d’une place d’employé au bureau des travaux publics (1865).
Mechelen, Persoonlijk archief Van Boxmeer.
Bertels en Van de Vijver 2007 (noot 1), 124.
SAM, Notulen: beraadslaging over de organisatie van de dienst openbare werken, 18 mei 1893. Dat tussen 1898 en 1900 in Mechelen de post van stadsarchitect evenwel vervangen werd door die van een vaste stadsingenieur, had echter meer te maken met het politiek steekspel tussen liberalen en katholieken dan met het vervullen van een praktische nood.
SAM, Secretariaatsarchief, 1884 vak 67 nr. 2: Lettre de l’administration Communale de Hasselt demandant des renseignements sur le service de l’architecte Communal et des autres employés des travaux publics (1884).
Mechelen, Persoonlijk archief Van Boxmeer.
E. Vandeweghe, ‘Between Public and Private. Town Architects in Belgium during the Interwar Period’, Planning Perspectives 26 (2011) 1, 105-118, 107.
Liebaut 1995 (noot 16), 272.
Ook Anceaux, een van Vincks voorgangers en stadsarchitect van 1828 tot 1831, werkte tijdens zijn ambt in particuliere opdracht. Van Acker legt het verband met het mager jaarloon van Anceaux, dat hem zou ‘genoodzaakt hebben nog ander werk te zoeken’. Van Acker 1993 (noot 14), 392-408. Zie ook Vandeweghe 2011 (noot 33), 107.
Vandeweghe 2011 (noot 33), 109.
Liebaut 1995 (noot 16), 302.
Vandeweghe 2011 (noot 33), 109-111.
Bij zijn aantreden liet die laatste al meteen de twee vaste werkopzichters van Van Boxmeer vervangen. Niet toevallig waren de personeelsleden van de dienst openbare werken volgens Van Boxmeer nagenoeg allemaal katholiek. Mechelen, Persoonlijk archief Van Boxmeer, ‘Ma carrière. Antagonismes et conflicts; satisfactions et déceptions’, z.j.
H. De Lannoy, ‘De politieke machtsstrijd in de stad Mechelen. De gemeenteraadsverkiezingen van 1830 tot 2006’, Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen 115 (2011), 49-150, 76.
SAM, Secretariaatsarchief 1897 vak 67 nr. 9, Opschorsing van den heer stadsbouwmeester (1897), Schepene openbare werken – Verslag der laste van stadsbouwmeester met twee stukken van het onderzoek, 12 oktober 1897.
SAM, Secretariaatsarchief 1897 vak 67 nr. 9, Opschorsing van den heer stadsbouwmeester (1897); SAM, MR 71, Bulletin Communal, Ordemotie van raadslid De Vos, 30 november 1897; SAM, MR 71, Bulletin Communal, Personeel – Ondervraging van M. De Vox, raadslid, 7 december 1897;
SAM, MR 71, Bulletin Communal, Ordemotie van raadslid De Vos, 20 december 1897; SAM, Notulen: Geheime zitting, Verslag van het Schepencollege i.v.m. schorsing Van Boxmeer, 30 december 1897; SAM, Notulen: Geheime zitting, Mededeling van de brief van Van Boxmeer, 16 februari 1898.
Mechelen, Persoonlijk archief Van Boxmeer.
SAM, Secretariaatsarchief, 1898 vak 67 nr. 6, Ontslag van de stadsbouwmeester Van Boxmeer (1898), Ontslagbrief, 22 augustus 1898.
Van Boxmeer z.j. (noot 39).
SAM, MR 71, Bulletin Communal, Voorstel tot hervorming van de dienst openbare werken, 29 maart 1900.
SAM, MR 71, Bulletin Communal, Stedelijke Werken – Herinrichting der plaats van stadsbouwmeester, 26 april 1900.
Van Boxmeer z.j. (noot 39).
Van Boxmeer z.j. (noot 39).
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, waaronder Mechelen zwaar te lijden had, bood Van Boxmeer zijn medewerking aan en organiseerde het ruimen van puin, het stutten van bouwvallige huizen en het opmeten en schatten van de oorlogsschade. In 1915 hervatte de stadsingenieur, die na Van Boxmeers pensionering was aangesteld, zijn ambt. Mechelen, persoonlijk archief Van Boxmeer, ‘Beschouwingen over twintig jaren bestuur der stadswerken’, 1935.
Strikt genomen werden deze laatste projecten niet uitgewerkt door Van Boxmeer in de functie van stadsarchitect – voor de voltooiing van het Paleis van de Grote Raad bijvoorbeeld werkte Van Boxmeer in principe in opdracht van de staat die eigenaar was van het gebouw (dat later stadseigendom werd), en voor de restauratiestudie van de lakenhal ging de stad met hem een ‘bijzonder contract’ aan, omdat de werken van die aard waren dat ze buiten de dienst van de stadsarchitect vielen. Die vage grens tussen publieke en private activiteit duidt andermaal op de gebrekkige reglementering van de opdracht, en de plichten van de stadsarchitect in Mechelen, zelfs nog aan het begin van de twintigste eeuw.
Kanunnik Willem Van Caster (1836-1918) was als archeoloog actief in verschillende lokale en regionale verenigingen: een eerste maal in 1897 en van 1902 tot aan zijn dood was hij voorzitter van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen. Vanuit zijn bekommernis om de Mechelse geschiedenis en monumenten kwam hij meermaals in aanvaring met architect Philippe Van Boxmeer, die er een andere visie wat betreft behoud en restauratie van monumenten op nahield. http://www.oudheidkundigekring.be/mechelen/vereniging/geschiedenis
Van Boxmeer 1935 (noot 50).
P. Van Boxmeer, ‘La restauration de l’hotel de ville de Malines’, Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen 15 (1905) 231.
Van Boxmeer vermeldt zelf onder meer schepen Jean Baptiste Kempeneer (1836-1902) en ook kanunnik Willem Van Caster. Van Boxmeer 1935 (noot 50).
Van Boxmeer, 1935 (noot 50).
Van Boxmeer hanteert in de bronnen steeds zelf de benaming ‘kunstgevels’, doelend op gevels die een historische en ook esthetische-architecturale waarde hebben.
In enkele gevallen werd de gevel zelfs stadseigendom.
Van Boxmeer 1935 (noot 50).
Dit gebeurde nagenoeg nooit uit eigen beweging van de eigenaar. Gewoonlijk greep de stadsarchitect in naar aanleiding van een aanvraag tot bouw- of sloopvergunning van een historische gevel.
H. Stynen, De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België 1835-1940, Brussel 1998, 184-185.
Buls is de auteur van Esthétique des Villes (1893) en La restauration des monuments anciens (1903), en bepleitte een contextuele benadering van het monument. L. Van Santvoort, ‘Restauratie en conservatie van de 19e eeuw tot 1931’, in: F. Aubry e.a., Restauratie en conservatie, Directie Monumenten en Landschappen van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest, Brussel 2011, 26. Stynen 1998 (noot 61), 184.
SAM, Modern Archief, Verslagen der bouwaanvragen, 4326, nr. 14866: Voorstel ter goedkeuring van ontwerp De Kluis, 23 juni 1900.
Stynen 1998 (noot 61), 221.
Het herstel van de gevel van het huis Sint-Jozef, dat samen met de historische huizen De Duivels en Het Paradijs een belangrijk historisch architecturaal ensemble vormt aan de Haverwerf, kent een bewogen geschiedenis. Omdat de eigenaar, die de historische gevel omstreeks 1902 wilde vervangen door een nieuwe gevel ‘in moderne stijl’, niet van een restauratie wilde weten en de stad geen actie ondernam, werd de gevel afgebroken. Van Boxmeer kon de afbraakwerken begeleiden en de oude gevelmaterialen nummeren, om ze vervolgens te bewaren in het stadsmagazijn. Toen de nieuwe gevel in opbouw was en de schade aan het pittoreske hoekje aan de Haverwerf duidelijk werd, kon alsnog een regeling worden getroffen waarbij de stad eigenaar werd. De barokgevel werd deels met de oude materialen gereconstrueerd.
M. Eeman, H. Kennes en L. Mondelaers, Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Mechelen, Binnenstad (Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 9N), Gent 1984, 386.
De informatie over deze projecten komt integraal uit Van Boxmeers memoires: Van Boxmeer 1935 (noot 50), tenzij anders vermeld. Plannen werden niet teruggevonden.
Van Boxmeer 1935 (noot 50).
Van Boxmeer 1935 (noot 50)
Van Boxmeer 1935 (noot 50).
Mechelen, Persoonlijk archief Van Boxmeer, Het Vrijbroekpark (1948).
Eeman, Kennes en Mondelaers 1984 (noot 66), 223.
Van Boxmeer 1935 (noot 50).
Bertels en Van de Vijver 2007 (noot 1), 121.
Cornilly 2010 (noot 2), 557.
Van Boxmeer 1935 (noot 50).
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2014 Jozefien Feyaerts
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.