Blikvangers langs de weg. De architectuur van Nederlandse benzinestations tijdens de Wederopbouw

Auteurs

  • Agnes Kersten

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.113.2014.2.659

##submission.downloads##

Samenvatting

When the automobile became popular at the beginning of the twentieth century, there was a growing need for petrol. Vying for the patronage of the motorists, oil companies went out of their way to distinguish themselves from the competition. Both the petrol cans and the petrol itself, in the early years, as well as the petrol stations of the 1930s, were in the signature color of the oil company in question to draw the attention of the motorists. The petrol station became a means of communicating with the motorists. Although from this perspective eye-catching petrol stations were quite effective, the committees that enforced the regulations regarding the external appearance of buildings saw them as the ultimate examples of townscape pollution. They successfully urged city governments to impose stricter standards on the appearance of petrol stations. After the Second World War, because of these new regulations, oil companies decided to engage architects of repute to ensure that the designs met with approval by the critical committees.

The Petrol Company Fina, Plc. engaged the services of Sybold van Ravesteyn, Esso those of Willem Dudok, and Shell those of Arthur Staal. From 1948 until 1964, Van Ravesteyn (1899-1983) designed 24 petrol stations for Fina, almost all with their own distinct look. In roughly the same period, the standard petrol station designed by Dudok (1884-1974) for Esso was replicated 112 times and Staal (1907-1993) designed the Shell station at the Hobbemakade in Amsterdam in 1954. The main concern of all three architects was that the petrol stations had to be very conspicuous, in order to draw the attention of the motorists. For this reason Van Ravesteyn opted for a trapezium-like structure and a ridged porch for the Purfina petrol station on the Apeldoornseweg in Arnhem; Dudok applied fluorescent lighting in the overhang to make the Esso petrol station stand out at night as well; and Staal designed a striking porch for his Shell station at the Hobbemakade in Amsterdam. All three architects used the colours of the company logo in the building, so that not only the trademark but the petrol station too became the emblem of the company in question.

Very little of this ‘carchitecture’ has survived the increase in scale and further standardization of petrol stations after the oil crisis of the 1970s. This may be one of the reasons why the history of the architecture of petrol stations has received little attention so far. Over the past few years, a number of architects in both the Netherlands and abroad have been given the chance to design a petrol station again. Although it is unclear whether this is actually a trend, these new petrol stations do signal a renewed interest in this type of building. The fact that Van Ravesteyn’s Purfina station in Enschede was recently listed as a national monument points in the same direction. Perhaps the petrol station will occupy a more prominent place in Dutch architectural history yet, in light of these developments.

Biografie auteur

Agnes Kersten

A. Kersten BA schreef in 2013 een bachelorscriptie over de architectuur van benzinestations in Nederland tussen 1945 en 1975, waarvan dit artikel een bewerking is. Daarna leverde ze tijdens een stage bij ARCAM in Amsterdam een bijdrage aan de Architectuurgids Amsterdam-Zuid. Op dit moment volgt ze de Master Architectuurgeschiedenis, eveneens aan de Universiteit van Amsterdam, en bereidt ze zich voor op haar afstudeerscriptie over de aanleg van de Nederlandse rijkswegen.

Referenties

J. Segers, ‘Benzinestations’. Een geschiedenis van de benzinedistributie in Nederland’, Industriële Archeologie 4 (1984) 10, 164-180.

R. Blijdenstijn e.a., Buiten Bedrijf. Benzinestations, Zeist 1995, 1-28.

M.S. Verweij, ‘Sassenheim en Arnhem. Twee benzinestations naar ontwerp van ir. S. van Ravesteyn (1889–1983)’, Bulletin KNOB 96 (1997) 1, 12-25, 39-40.

H. Ibelings, ‘Mobiliteit. De architectuur van het verkeer’, in: R. Brouwers e.a., Architectuur in Nederland, Utrecht 1993, 153-178.

S. Heijne, ‘Auto met ingebouwde energiecentrale’, de Volkskrant, 15 april 2013. Volgens Heijne werd een eeuw lang aangenomen dat de eerste auto in Nederland in 1896 per schip in Arnhem arriveerde, totdat bleek dat de heer Jos Bogaers- Swagemakers uit Tilburg al sinds 1895 in het bezit van een auto was. Historicus en journalist Marius van Melle wees hierop in ‘Een bedstee op wielen. De eerste auto’s in Amsterdam, Ons Amsterdam 48 (oktober 1996), 246-249.

Segers (noot 1).

E. Foner, Give me liberty! An American History, New York 2011, 682-683; anoniem, ‘Waarom zijn de Amerikaansche auto’s hier zo duur?’, Nieuwsblad van Friesland, 26 september 1916; ‘Historie verkeer en vervoer vanaf 1899’, statline. cbs.nl, geraadpleegd op 11 februari 2014. Het aantal auto’s dat Segers 1984(noot 1) op p. 166 noemt, betreft zowel het aantal personen- als bedrijfsauto’s: 11.000 in 1920, 113.000 in 1930 en 158.000 in 1940.

D. Vieyra, Fill’er up, New York 1979.

Ansichtkaart straatpomp Mook in Regionaal Archief Nijmegen. Segers 1984 (noot 1), 170 plaatst de eerste straatpomp in 1921 in Nijmegen. Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 13 plaatsen de eerste straatpomp in Nederland in 1920 voor Hotel Pabst in Zeist.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 13.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 13; Vieyra 1979 (noot 8), 8; anoniem, ‘Esso: van “baby standard” tot petrochemie’, http:// exxonmobil.nl, geraadpleegd op 5 februari 2014; Segers 1984 (noot 1), 171.

Segers 1984 (noot 1), 172; Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 15.

J.H. Lienhard, Inventing Modern. Growing Up with X-rays, Skyscrapers, and Tailfins, New York 2003, 144.

J.A. Jakle en K.A. Sculle, The Gas Station in America, Baltimore 1994, 157; Vieyra 1979 (noot 8), 27 noemt jaartal noch bron m.b.t. de verordeningen die Amerikaanse steden zouden hebben vastgelegd voor de locatie en het ontwerp van benzinestations. Na een citaat uit 1926 waarin kritiek op de vormgeving van benzinestations wordt gegeven, vermeldt Vieyra dat steden verordeningen aannamen die voorwaarden aan de vormgeving stelden. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat steden eind jaren twintig hiertoe zijn overgegaan. Dit kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden. Welke steden het precies betreft, is tevens onduidelijk.

Vieyra 1979 (noot 8), 26; Jakle en Sculle 1994 (noot 14), 158.

Segers 1984 (noot 1), 174.

N.V. Petroleum Maatschappij Fina opereerde onder de merknamen Sinfina en Purfina.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 15; S. van Ravesteyn, ‘Afdak voor benzinepomp enz. te Ede’, Bouwkundig Weekblad Architectura 56 (1935) 36, 368-369.

Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, monumentnrs. 522163, 522449, 386790, www.monumentenregister.cultureelerfgoed. nl, geraadpleegd op 8 februari 2014; Segers 1984 (noot 1), 177.

Segers 1984 (noot 1), 174.

F.J. van Lanschot en H. Cleijndert, ‘Benzinestations’, Heemschut. Orgaan van den Bond Heemschut 16 (1939) 1, 30-31.

Lanschot en Cleijndert 1939 (noot 21).

Anoniem, ‘Eerste benzinestation langs de weg ’s-Gravenhage-Utrecht opengesteld’, Wegen 22 (1948) 3/4, 24-26.

Anoniem, ‘De weg als modern verkeersmiddel’, Limburgsch Dagblad, 29 november 1937, 10; anoniem, ‘Geschiedenis van de rijkswegen in de 20e eeuw’, www.rijkswaterstaat.nl., geraadpleegd op 4 februari 2014.

Anoniem, ‘Benzinestations langs de rijkswegen. Om de 15 km. een station’, Leeuwarder Nieuwsblad, 22 april 1939, 2; anoniem 1948 (noot 23), 24-25.

H.B. Bakker, ‘Benzinestations’, Wegen 27 (1953)1, 4-8; anoniem 1948 (noot 23), 24-25; anoniem 1937 (noot 24).

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 3, 17; anoniem 1948 (noot 23), 25.

Verweij 1997 (noot 3), 12; anoniem 1948 (noot 23), 24-25.

Anoniem, ‘Eerste tankstation aan Rijksweg geopend. Experiment onder Zwammerdam’, Utrechts Nieuwsblad, 10 januari 1948, 5.

‘Historie verkeer en vervoer vanaf 1899’, statline.cbs.nl, geraadpleegd op 11 februari 2014; A. Bosch en W. van der Ham, Twee eeuwen Rijkswaterstaat, 1798–1998, Zaltbommel 1998, 169; anoniem, ‘Wist u dat…’, www.rijkswaterstaat. nl, 30 mei 2012, geraadpleegd op 6 april 2014.

Verweij 1997 (noot 3), 18.

Verweij 1997 (noot 3), 18; S. van Ravesteyn, ‘Benzinestations te Arnhem, Moergestel, Tilburg, Rotterdam en Voorburg. Architect: Ir. S. van Ravesteyn’, Bouw 15 (1960) 40, 1182-1185. Van Ravesteyns ontwerp voor het station in Arnhem werd in 1959 opnieuw gebruikt voor een Purfina-station aan de noordzijde van de rijksweg 12, nabij Ede.

Verweij 1997 (noot 3), 21.

Verweij 1997 (noot 3), 21.

Verweij 1997 (noot 3), 21.

De plattegrond van het benzinestation in Arnhem die in Bouw (Van Ravesteyn 1960 [noot 32]) bij het artikel van Van Ravesteyn is opgenomen, verschilt met die J. van Rooden van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 1997 van het gebouw heeft gemaakt. De plattegrond in Bouw wijkt af in de punt van het gebouw en daarnaast ontbreekt een uitbouw aan de achterkant van het benzinestation. Aangezien bij de tekening van Van Rooden vermeld wordt dat deze gebaseerd is op een bouwtekening van Van Ravesteyn van 3 juni 1957, ga ik ervan uit dat de redactie van Bouw de verkeerde plattegrond bij het artikel van Van Ravesteyn heeft geplaatst. Of dit een correcte aanname is, zal verder onderzoek moeten uitwijzen.

Verweij 1997 (noot 3), 18, 20-21; anoniem, ‘Benzinestation Purfina Apeldoornseweg 105 (N50) Arnhem’, www.bonas.nl/archiwijzer/ archiwijzer.htm, geraadpleegd op 4 februari 2014.

Van Ravesteyn 1960 (noot 32), 1182.

Segers 1984 (noot 1), 174, 176.

Verweij 1997 (noot 3), 21-22.

Van Ravesteyn 1960 (noot 32), 1182.

P. Groenendijk, ‘Benzinestations’, Items 4 (1986) 18-23; Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 3-5.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 3; anoniem ‘Gastankstation met magazijn J. v.d. Heijdenstraat 196 (Hilversum)’, www.nai.nl, geraadpleegd 6 april 2014.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 3.

Plattegrond voor het ‘Filling station a/d Rijksweg 13 nabij de Doenkade te Overschie’, Type I, C-6662, R.H.M. Magnée (medewerker van het architectenbureau van Dudok), 27 mei 1953, collectie Het Nieuwe Instituut, archiefcode DUDO, inv.nr. 199M.113.

Bakker 1953 (noot 26), 8.

Bakker 1953 (noot 26), 8.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 5.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 5; A.G.M. Boost, ‘Benzinestations in het wegbeeld’, Heemschut. Orgaan van den Bond Heemschut 31 (1954), 70-72: Boost heeft het hier over zowel de nieuwe Shell-stations als het Esso-station van Dudok. Anoniem, ‘Pompstations hoeven niet lelijk te wezen’, De Tijd. Dagbladvoor Nederland, 4 september 1954, 15.

Volgens Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 5 werden deze twee varianttypen ontworpen na de bouw van het Esso-station in Groningen in 1954. Dudoks tekening van type III (C-6666) uit het Esso-archief is echter van 4 juli 1953. Hieruit concludeer ik dat het ontwerp van type II hiervoor (maar na 27 mei 1953 [type I]) gemaakt is. Er is dus binnen twee maanden na de voltooiing van het ontwerp van type I besloten om twee aangepaste types te ontwerpen. Het feit dat er op de tekening van type I ook daadwerkelijk ‘type I’ staat, doet vermoeden dat de drie types al vanaf het begin in de planning stonden. Het is echter mogelijk dat men de tekst ‘type I’ later aan de betreffende tekening heeft toegevoegd.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 5 plaatsen het kleinste type in Nijmegen. De begeleidende foto in het artikel toont echter een Esso-station in Gennep. Op basis van deze foto plaats ik het kleinste station daarom in Gennep, al is het mogelijk dat ook Nijmegen een dergelijk station had.

Volgens Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 5 heeft type III een gevellengte van twaalf vensters. Op Dudoks tekening uit het Esso-archief van 4 juli 1953 van type III (C-6666) zijn echter vijftien vensters te zien. Het V-dak is in deze tekening niet verlengd, in tegenstelling tot wat er in het artikel van Blijdenstijn e.a. staat. Het is niettemin mogelijk dat de tekening uit het Esso-archief geen definitieve tekening betreft.

Anoniem, ‘Biografische schets van Arthur Staal (1907–1993)’, zoeken.nai.nl/ CIS/persoon/3407, geraadpleegd op 4 februari 2014.

C. Sterk, ‘Amstel’s erelid Arthur Staal’, Bouwkundig Weekblad 72 (1954) 25/26, 222-229; A. Staal, ‘Roei- en Zeilvereniging De Amstel en service- en benzinestation van de Shell aan de Hobbemakade te Amsterdam’, Bouwkundig weekblad 72 (1954) 25/26, 222-229; J. van der Werf, Aan een waterplein of aan een rotonde. Cultuurhistorische waardebepaling van twee locaties van een stadsdeelkantoor in Stadsdeel Oud Zuid, Bureau Monumenten en Archeologie (BMA), Amsterdam 2007, 24. Helaas heb ik niet kunnen achterhalen hoe Shell en Roei- en Zeilvereniging De Amstel tot dit samenwerkingsverband zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden van de financiering.

Staal 1954 (noot 54).

Ongedateerd blad met kleurinstructies van Staal, collectie Het Nieuwe Instituut, archiefcode ST AA, inv.nr. a100.

B.B. Westerhuis, ‘Parade der Minnaars’, Forum 9 (1954) 7, 273-287, ihb. 274.

Blijdenstijn e.a. 1995 (noot 2), 23. 59 Anoniem, ‘Nieuwe rijksmonumenten bekend’, www.nos.nl, 18 maart 2013, geraadpleegd op 6 april 2014.

Gepubliceerd

2014-06-01

Citeerhulp

Kersten, A. (2014). Blikvangers langs de weg. De architectuur van Nederlandse benzinestations tijdens de Wederopbouw. Bulletin KNOB, 113(2), 92–106. https://doi.org/10.7480/knob.113.2014.2.659

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##