‘Hier woont men in de wereld’
Luxe hoogbouw in Nederland tijdens de wederopbouw
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.120.2021.1.708##submission.downloads##
Samenvatting
In Dutch history the years between 1945 and 1965 are regarded as the period of post-war recovery and reconstruction (wederopbouw). One of the main issues of this period was the urgent need to house the rapidly rising Dutch population. High-rise dwellings were seen as one of the answers and, according to many, desirable. However, after the war, and even into the early 1960s, the construction of high-rise apartment towers was considered suitable for only a small, relatively well-to-do, part of the Dutch population. It was thought that most people would not be interested in living in tall buildings unless there was an element of luxury in both the buildings and the apartments themselves. Most architects and city planners labelled high-rise as unfit for the working class and for families with children. Consequently, most high-rise construction in the 1950s and early 1960s was aimed at a small group of ‘modern’ people, well-educated and perhaps slightly bohemian. Seven of these buildings are studied in this article. They vary in size, height and architectural appearance, but still form a distinct architectural type. As the article points out, these buildings were, and are to this day, very successful. Their success is analysed through a close reading of the buildings themselves and of their location in the urban context. The success of the luxury apartment building is attributed to the following conditions. The buildings were built for a small group of independently-minded people, keen to live a modern and comfortable life. They were even prepared to pay far more for their apartment than most terraced houses would have cost. Secondly, the developers invested in a wide variety of luxury features such as central heating, elevators, roof terraces, a housekeeper, ‘American’ kitchens, lock-up garages and the like. Thirdly, renowned architects were hired to design these luxury buildings. Since it did not concern social housing, the building budgets were rather generous. The architects could therefore design rather stylish buildings with well thought-out floor plans and airy and spacious rooms. Costly and decorative materials were used lavishly. As these buildings were unique, architects could meet the requirements of the building plot as well as of the intended inhabitants. Furthermore, the buildings were invariably built on highly desirable sites. They either overlook a city park, a large pond or a canal, or are in an already established residential area, but always within easy reach of urban amenities.
Unlike a considerable part of the social high-rise buildings in Dutch cities built from the early 1960s onwards, many of the luxury apartment buildings are still considered highly desirable places to live, even sixty years after their construction.
Referenties
In dit artikel wordt, in navolging van onder meer het NIROV-rapport Laag of hoog bouwen en wonen (Alphen aan den Rijn 1961), van hoogbouw gesproken als het woongebouw ten minste zes verdiepingen telt. Deze hoogte maakte volgens de toen geldende inzichten een lift noodzakelijk.
Zie bijvoorbeeld N. de Vreeze, Woningbouw, inspiratie & ambities. Kwalitatieve grondslagen van de sociale woningbouw in Nederland, Almere 1993, 323-326.
Het zou de moeite waard zijn een volledige inventarisatie van dit specifieke woningtype te maken. De auteur nodigt de lezers uit voorbeelden die zij kennen onder zijn aandacht te brengen.
‘Economische aspecten van hoge woongebouwen. Verslag van een door het Bouwcentrum georganiseerde bijeenkomst’, Bouw 15 (1960), 432.
W. Weebers, geciteerd in ‘Pro en contra hoge woongebouwen’, Bouw 15 (1960), 695.
W. van Tijen, ‘Hoogbouw – het verlossende woord?’, Bouwkundig Weekblad 76 (1958), 497.
L. Stam-Beese, ‘Pendrecht-Rotterdam. Een stedebouwkundige beschouwing’, Bouw 15 (1960), 87.
J.P. Noordijk, ‘Economische aspecten van hoge woongebouwen. Verslag van een door het Bouwcentrum georganiseerde bijeenkomst’, Bouw 15 (1960), 431.
NIROV, Laag of hoog bouwen en wonen, Alphen aan den Rijn 1961. Geciteerd in: K. Schuyt en E. Taverne, 1950. Welvaart in zwart-wit, Den Haag 2008, 205-208.
E. Fisher, Bouwen en wonen. Aspecten 40 jaar volkshuisvesting, Amsterdam 1968, 47-59.
Platform Wederopbouw Rotterdam, ‘Woongebouw Parkflat’, wederopbouwrotterdam.nl/artikelen/woongebouwparkflat (geraadpleegd op 3 januari 2020).
E. Groosman, geciteerd in een verkoopadvertentie voor de Parkflat in 1958.
Idem.
Op een houten blok in de vorm van de Parkflat zijn alle appartementen van een verkoopprijs voorzien. Aanwezig in het archief van de vv e Parkflat Zuiderhout dat zich bevindt in het kantoor van de vv e Parkflat Zuiderhout, Prins Mauritslaan 2, Haarlem. Het archief bevat een compleet overzicht van alle ontwerpstadia van het gebouw. Het is waarschijnlijk dat Zwiers, die later in de flat ging wonen, dit persoonlijke archief overdeed aan de vve. Het overgrote deel van Zwiers’ zeer omvangrijke archief bevindt zich in Het Nieuwe Instituut (hni) in Rotterdam.
Voor de kwestie van het dienstpersoneel zie: I. Montijn, Leven op stand 1890-1940, Amsterdam 1998; voor veranderingen in de huishoudcultuur in de twintigste eeuw zie: R. Oldenziel en C. Rouw (red.), Schoon genoeg. Huisvrouwen en huishoudtechnologie in Nederland 1898-1998, Nijmegen
Haarlems Dagblad, 21 december 1960, 14.
Haarlems Dagblad, 13 oktober 1960, 21.
Archief Parkflat Zuiderhout.
H. Hellinga, D. van Hoogstraten en A. van der Velden, Ernest Groosman. Bouwer met grenzeloze ambities, Rotterdam 2001, 22-34.
Er gaat een verhaal dat het dak op kosten van Groosman vervangen moest worden toen in de begintijd nog feesten werden gegeven op het dakterras en dames met hun naaldhakken dwars door de dakbedekking boorden. Hellinga, Van Hoogstraten en Van der Velden 2001 (noot 19), 19 (foto),
Het verhaal, dat van Wim Crouwel, bewoner van de Parkflat tussen 1987 en 1991, afkomstig is, kan apocrief zijn. Een vroege foto toont een met straattegels bedekt terras, maar dit kan ook de vernieuwde dakbedekking betreffen.
Dat Nefkens rekening hield met een bemiddeld publiek toont hij door in een van de plattegronden een muziekkamer met een vleugel in te plannen; Bouw 15 (1960), 1447.
Het archief van Zwiers vraagt nog om ordening en bestudering. De biografische informatie is afkomstig uit een interne studie (ongedateerd, ca. 2010) van T. van Eindhoven voor het toenmalige
Nederlands Architectuurinstituut (NAi), nu hni in Rotterdam.
Na verwering van het oorspronkelijke bladgoud werd overgestapt op goudverf. Vergelijkbare bolletjes, maar dan zonder bladgoud, zijn terug te vinden in de Slotervaartflat en ander werk van J.F. Berghoef. Zwiers zelf paste ze eerder ook in andere ontwerpen toe.
D. van Hoogstraten en B. de Vries, Monumenten van de wederopbouw in Nederland 1940-1965, Rotterdam 2013, 49.
Het bouwbedrijf Melchior handelde samen met een Duitse producent in aluminium kozijnen en puien. In Duitsland werd dit materiaal in de wederopbouw al veel meer toegepast dan in Nederland.
G.H.M. Holt, ‘Torenflat’, Bouwkundig Weekblad 80 (1962), 66-69. In de Beeldbank van het Regionaal Historisch Centrum Limburg wordt de flat abusievelijk toegeschreven aan de architecten Bijvoet, Dingemans of Boosten.
Holt 1962 (noot 26), 66-69.
J. van de Beek (red.), Architectuurgids Groningen 1900-1990, Groningen 1990, 56.
A. Bevers, Bouwondernemers bouwen, uitgave Nederlandsche Bond van Bouwondernemers, t.g.v. het 25-jarig jubileum, Den Haag [ca. 1958], 37, 148-149.
Hellinga, Van Hoogstraten en Van der Velden 2001 (noot 19), 20-21.
Omwonenden waren van mening dat de toekomstige flatbewoners veel te winnen hadden in hun zonnige woningen met riant uitzicht, maar dat de buurt veel te verliezen had. K. de Jong, Zuiderhout. Een Haarlemse wijk tussen Hout en Spaarne, Haarlem 2015, 133.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2021 Erik Lips
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.