Nederlandse houthandel op de Elbe in de zeventiende en achttiende eeuw

Auteurs

  • Bernd Adam Leibniz Universität Hannover

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.114.2015.3.1006

##submission.downloads##

Samenvatting

Not long after the Brandenburg timber port relocated from Hamburg to Harburg in 1661, there developed a brisk trade with the Dutch market, which really took off after 1664, when the first Dutch timber merchant set up business there. Whereas Harburg had initially supplied timber for shipbuilding and coopering, there now was a significant increase in the trade in construction timber. By around 1680 there were several Dutch merchants active in the timber trade here, who mostly did their own timber buying upriver and transported the logs to Harburg with their own rafts. This practice continued into the eighteenth century, although rafts owned by timber traders from the March of Brandenburg, Saxony, Anhalt and Mecklenburg also came to Harburg. Around 1720 there were even timber consignments from the many-branched network of the River Warta deep in Poland and from Silesia, although Harburg was starting to experience competition as a timber port from Stettin.

Around 1694, the limited space in the Harburg harbour led to the relocation of the timber port to a nearby anabranch of the River Elbe, the ‘Reiherstieg’, where it continued to develop. By 1720 it was loading over 300, mainly Dutch timber carriers a year. Shipbuilding timber had once again become the core business, although it  no longer included much knee timber, which had become so scarce in the region that its export was even banned for a while from 1665 onwards.

Interestingly, some timber merchants actually invested in the expansion of the Harburg harbour and in the new harbour at Reiherstieg. On the other hand, they also threatened to take their trade elsewhere, in some cases even supported by trading partners in the trading areas, in an attempt to influence investment in the harbours. Owing to this pressure and to competition from a new raft harbour constructed in 1725 in the nearby Danish city of Altona, the winter harbour the timber merchants had been calling for since the late seventeenth century was built on the Reiherstieg. Henceforth the rafts that arrived too late for transhipment could be moored here in autumn to await the coming spring.

In the early decades of the eighteenth century the flourishing timber port in Harburg was dominated by several Dutch merchants from Zaandam. With their need for employees, they played a key role in the local labour market and the tolls paid were an important source of income for the regional administration (‘Amtsverwaltung’).

Biografie auteur

Bernd Adam, Leibniz Universität Hannover

Dr.-Ing. B. Adam werkt sinds 1990 als zelfstandig bouwhistoricus. Sinds 2008 is hij naast zijn zelfstandige activiteiten als wetenschappelijk medewerker in het door de Deutsche Forschungsgemeinschaft gefinancierde project ‘Lüneburger Rathaus’ werkzaam, aan het Institut für Geschichte und Theorie der Architektur van de Leibniz Universität Hannover.

Referenties

B. Weißenborn, Die Elbzölle und Elb­stapelplätze im Mittelalter, Halle 1901, 12 e.v.; D. Ellmers, Frühmittelalterliche Handelsschiffahrt in Mittel- und Nord­europa, Neumünster 1972, 112-116; K. Schumacher, ‘Die Anfänge der Elbflößerei’, in: W. Hinsch en K. Schumacher, Flösserei auf der Elbe. Teil 1, Wege und Ziele ihrer Erforschung, Lauenburg 1992, 11-14, hier 11.

F. Solinger, ‘Holzhandel und Wald­wirtschaft des Herzogs Adolf Friedrich II. von Mecklenburg-Strelitz’, in: H. Witte (Hrsg.), Mecklenburg-Strelitzer Geschichtsblätter 4 (1928), 119-179, hier 152; G.H. John, Die Elbflößerei in Sachsen, Diss. Leipzig 1934, 12f; J. Delfs, Die Flößerei im Stromgebiet der Weser, Bremen-Horn 1952, 10.

L. Delfs, ‘Flößerei im Dienste souveräner Fürsten, dargestellt an der für den Harburger Herzog Otto II. im 16. Jahrhundert betriebenen Flößerei auf der Elbe’, in: Hinsch en Schumacher 1992 (noot 1), 29-50, hier 34, 38 en 45.

U. Klages, ‘Floßhölzer in Marschen­häusern an der unteren Elbe’, in: G.U. Großmann (Hrsg.), Historisches Bau­wesen, Material und Technik (Jahrbuch für Hausforschung 42), Marburg 1992, 181-214, hier 181.

U. Klages, ‘Alte Marschenhäuser als Zeugen der historischen Elb-Flößerei’, in: Hinsch en Schumacher 1992 (noot 1), 23-27, hier 26 e.v.; Klages 1992 (noot 4), 202.

In het standaardwerk over de houtvlotterij op de Elbe (Hinsch en Schumacher 1992 [noot 1]) wordt de export van vlothout naar Nederland niet genoemd. Het onderwerp wordt kort behandeld in: B. Adam, ‘Baumaterialtransporte im 18. Jahrhundert. Beispiele aus Nieder­sachsen’, in: H. Stiewe (red.), Auf den Spuren der Bauleute (Berichte zur Haus- und Bauforschung 8), Marburg 2005, 59-74. In het afzetgebied van de houttransporten van de benedenloop van de Elbe is deze daarentegen wel bekend. Vgl. C.A. Schillemans, ‘De houtveilingen van Zaandam in de jaren 1655-1811’, in: Economisch-historisch jaarboek 23, ‘s-Gravenhage 1947; A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier. Een regionaal historisch onderzoek in de demografische en economische geschiedenis van westelijk Nederland van de late middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw deel 2, Wageningen 1972, 479 e.v.; L.A. van Prooije, ‘De Invoer van Rijns hout per vlot 1650-1795’, in: Economisch- en sociaal-historisch jaarboek 53, Amsterdam 1990, 30-79, hier 33; D. Ebeling, Der Holländer-Holzhandel in den Rhein­landen. Zu den Handelsbeziehungen zwischen den Niederlanden und dem westlichen Deutschland im 17. und 18. Jahrhundert (Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirtschaftsgeschichte, Beiheft 101), Stuttgart 1992, 61 en 70 en G. van Tussenbroek, ‘Geheimschrift in oude constructies. Amsterdam en de internationale houthandel in de 17de en 18de eeuw’, Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland 45 (2008), 37-51.

Alle in de volgende noten genoemde archiefverwijzingen hebben betrekking op stukken uit het Niedersächsisches Landesarchiv-Standort Hannover, afgekort als NL-H. Hann 74 betreft het archief van de ‘Ämter des Königreichs Hannover bzw. der preussischen Provinz Hannover’ en maakt deel uit van de verwijzing.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1325, Kammerräte in Celle, 15 juni 1661.

NL-H. Hann 74 (noot 7), nr. 1325, Amt Harburg, 7 oktober 1661.

Verdrag tussen Markgraf Friedrich Wilhelm von Brandenburg en Herzog Christian Ludwig von Braunschweig-Lüneburg, 26 november 1661.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464. Uit dit archiefstuk stamt de informatie die in de volgende alinea’s is verwerkt, tot het jaar 1667.

De sterke afname van de handel in het jaar 1663 en het toenemende belang van graan in dit en het volgende jaar hangen waarschijnlijk samen met de schermutselingen die het begin van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog inluidden, die weliswaar pas in maart 1665 officieel werd verklaard, maar die al in 1663 op zee werd uitgevochten.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 10: ‘Anno 1662 in der Wochen Laetare sind zwey Schiff[e] mit Mauerstein[en] eingefahren, eines von der Osten, daß ander[e] von Oterndorp.’

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 8: ‘Anno 1662 in der Heiligen Drey Königs Wochen sind zwey hollen­dische Schiff ledig eingefahren, haben von dem berlinischen Holz-Händeler Eichen-Di[e]hlen eingeladen.’

Vgl. Schillemans 1947 (noot 6), 236.

In het stuk NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 124 en 164 genoemde ‘Büchen-Vadem-Holz’ ging het waarschijnlijk om brandhout.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 108: ‘Anno 1664, in der sechsten Wochen nach Ostern, [ein holländisches Schiff] ladet auswendig der Schleusen von dem neuen hollen­dischen Holzhendeler Klufftholz [= Spaltholz] ein.’

Vgl. P.H. Winkelman, Bronnen voor de geschiedenis van de Nederlandse Oost­zeehandel in de zeventiende eeuw. Deel II. Amsterdamse bevrachtingscontracten van notaris Jan Franssen Bruyningh 1593-1600 (Rijks Geschiedkundige Publicatien, Grote Serie 161), ‘s-Gravenhage 1971, xvii.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 166: ‘Anno 1665 in der neunten Wochen nach Trinitatis sind drey hollendische Schiff[e] von Makken [= Makkum] ledig [= leer] ein-gefahren, laden von Cord Benken Krum-Holtz ein.’

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1326, Amt Harburg, 30 januari 1665.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 152: ‘Anno 1665 in der sechsten Wochen nach Ostern haben drey hollendische Schiff von Harling[en] von dem hollendischen Holzhendeler Wagen-Schott eingeladen.’

Vgl. Schillemans 1947 (noot 6), 236 e.v. en de bijdrage van Gabri van Tussenbroek in dit Bulletin.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 171: ‘Anno 1665 in der dreizehn[ten] Wochen nach Trinitatis haben sieben hollendische Schiff[e] von Workum, Enkhüsen und Harling[en] von dem hollendischen Holtz-Händeler Kiefern-Balken und Eichen-Di[e]hlen in-geladen.’

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 153: ‘Anno 1665 in der Pfingst-Wochen haben zehn hollendische Schiff[e] von Blocksill von dem hollendischen Hendeler Wagen-Schott und Ki[e]-fern-Balken und Di[e]hlen eingeladen.’

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 165: ‘Anno 1665 in der sechsten Wochen nach Trinitatis haben fuffzehn holländische Schiff[e] von Harling[en], Enkhüsen [= Enkhuijzen] und Horn von dem hollendischen Holtz-Hendeler Eichen-Diehlen und Kiefern-Balken eingeladen.’

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1464, fol. 160: ‘Anno 1665 in der fünfften Wochen nach Trinitatis haben acht hollendische Schiff[e] von Harling[en], Sardam [= Zaandam] und Makken [= Makkum] von dem hollendischen Holz-Händeler Eichen-Diehlen, Balken und Wagen-Schott eingeladen.’ Volgens Schillemans 1947 (noot 6), 185 probeerden de Zaandammers zich sinds ongeveer 1655 door eigen houtimport onafhankelijk te maken van de Amsterdamse houtmarkt. Volgens Van der Woude 1972 (noot 6), 477 nam het aantal houtveilingen in Zaandam echter pas vanaf 1685 duidelijk toe, waarna Zaandamse kooplieden vanaf het laatste decennium van de zeventiende eeuw steeds meer in de internationale houthandel actief werden.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1379, Amt Harburg, 7 augustus 1680.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1379, Amt Harburg, 3 juni 1674. Zie ook Van der Woude 1972 (noot 6), 478, die de aankoop van nog ongekapt hout ‘auf dem Stamm’ beschrijft als de in de zeventiende eeuw gebruikelijke werkwijze van internationaal opererende Nederlandse houthandelaren.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1379, Amt Harburg, 3 juni 1674.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1379, Amt Harburg, 7 augustus 1680.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1328, Heinrich Schacht, 19 april 1693.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1328, Heinrich Schacht, 19 april 1693.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1379, ‘Specification was denen Flößern im Reyerstiege an Holtz abgeschiffet worden’ [ongedateerd]. Het kleine aantal Nederlandse schepen dat in de jaren 1695 tot 1697 de Reiherstieghaven aandeed, kan met de conjuncturele problemen en met de invloed van de Franse kaperoorlog op de Noordzee aan het einde van de Negenjarige Oorlog te maken hebben. Vooral omdat de handel zich na de Vrede van Rijswijk snel weer op een hoog niveau stabiliseerde.

E. Baasch, Der Kampf des Hauses Braunschweig-Lüneburg mit Hamburg um die Elbe vom 16.-18. Jahrhundert, Hannover/Leipzig 1905, 113.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2804, fol. 32 e.v.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2810, Franz Norden, november 1709.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1331, Amt Harburg, 27 september 1703; nr. 3419, Amt Harburg, 6 mei 1704.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419: ‘Cameralia von Zoll-Sachen, den von denen im Reiherstieg anlegeden Holzflößen und damit nach Holland befrachteten Schiffen betreffend 1704-1728’.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1331, ‘Register der Zoll-Ordnung der Holtz­wahren auf Hollandt’ [circa 1705].

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1331, Amt Harburg, 27 september 1703, vgl. Baasch 1905 (noot 34), 113.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1379, Amt Harburg, 7 mei 1705.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2811, Amt Harburg, 9 maart 1710.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Kammerpräsident von Görtz, 16 februari 1720. Het is bovendien waarschijnlijk dat de beperkingen die de houthandel uit de Oostzee door de Noorse Oorlog (1700-1721) ondervond, een positief effect op de vraag in Harburg hadden, zoals Van der Woude 1972 (noot 6), 479 en Ebeling 1992 (noot 6), 86 ook voor de vlothouthandel op de Rijn hebben vastgesteld.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Franz Norden, 24 april 1722.

Vermoedelijk beleefde de houtexport uit het gebied van de benedenloop van de Elbe naar Holland rond deze tijd ook een opbloei, omdat de Nederlanders op de voordien voor hen belangrijke Noorse markt sinds de tweede helft van de zeventiende eeuw steeds meer door Engelse kopers werden verdrongen; vgl. Ebeling 1992 (noot 6), 65 e.v. en 71.

Vgl. Schillemans 1947 (noot 6), 309.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, ‘Extract Zoll- oder Haven-Geldes von abgeschifften Holtze im Reigerstiege.’

Van der Woude 1972 (noot 6), 472; L.A. van Prooije, ‘Entwicklung der Holzverarbeitung und Flößerei in den Niederlanden im 17. und 18. Jahrhundert’, in: G.U. Großmann (red.), Hausbau in den Niederlanden (Jahrbuch für Hausforschung Band 39), Marburg 1990, 39-48, 40 e.v.; Ebeling 1992 (noot 6), 49 en 79 e.v.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1331, Franz Norden, 5 februari 1705. Vgl. Baasch 1905 (noot 34), 103.

NL-H. Hann 74 (noot 7), nr. 3419, Franz Norden, 12 juli 1721.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2809, Franz Norden, 20 juli 1708 en Hann 74 Harburg nr. 2810, Kammer­präsident Grote, 14 februari 1710.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Franz Norden, 24 april 1722.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Franz Norden, 19 juni 1721.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Amt Harburg, 18 mei 1711.

Over de tot het midden van de zeventiende eeuw dominerende houtimport uit Noorwegen zie: Van der Woude 1972 (noot 6), 479 e.v.; Ebeling 1992 (noot 6), 64-67 en 168. Over de zich in de achttiende eeuw sterk ontwikkelende vlothouthandel op de Rijn zie Schillemans 1947 (noot 6), 241; Van der Woude 1972 (noot 6), 482; Van Prooije 1990 (noot 48), 30-79 en Ebeling 1992 (noot 6), 87.

Van der Woude 1972 (noot 6), 479 e.v.

NL-H. (noot 7), 70 OD 5 pm; vgl. H. Stertz, Havelschiffahrt unterm Segel. Vom Fellboot zum Plauermaßkahn, Pritzwalk 2005, 81.

Stertz 2005 (noot 57), 80 e.v.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1334, Franz Norden, 2 augustus 1721; vgl. Van Tussenbroek 2008 (noot 6), 46.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1336, bericht van 13 juli 1775.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2809, Franz Norden, 20 juli 1708 en Hann 74 Harburg nr. 2809, fol. 70-75.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Friedrich Kröchel, 16 juli 1717.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2809, Amt Wilhelmsburg 1709.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2809, fol. 43f.; vgl. Stertz 2005 (noot 57), 83.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1334, Amt Harburg, oktober 1721.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Amt Harburg, 2 juni 1723.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Amt Harburg, 10 maart 1708.

NL-H. Hann 74 (noot 7), nr. 1328, Amt Harburg, 27 september 1732.

NL-H. Hann 74 (noot 7), nr. 1328, Franz Norden, 16 september 1732. Opvallend is dat vooral bewerkt hout naar Zaandam werd geëxporteerd, hoewel zich daar volgens Van der Woude 1972 (noot 6), 472 zonder twijfel het centrum van de Hollandse houtzagerij bevond.

Vgl. Van der Woude 1972 (noot 6), 479.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1332, ‘Zoll von abgesandtem Krumm­holz vom 1. Mai 1719 bis 1. Mai 1720’.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Amt Harburg, 21 februari 1724.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2810, fol. 34 e.v.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 2810, fol. 54 e.v.; Guts- und Familien­archiv von Hardenberg, Lietzen: Nachlass Friedrich Karl von Hardenberg nr. 1487, Kammersekretär Gerhard Samuel Patje, 13 oktober 1725.

Adam 2005 (noot 6), 66; Van Tussenbroek 2008 (noot 6), 44.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 3419, Franz Norden, 29 november 1725.

Over het herkomstgebied van hout in de Elbevlotterij in latere tijd zie K. Ebner, Flößerei und Schiffahrt auf Binnengewässern mit besonderer Berücksichtigung der Holztransporte in Österreich, Deutschland und Westrußland, Leipzig 1912, 151 e.v.

NL-H. (noot 7), 70 OD/5 pm.

Opvallend is dat de groter wordende houtoverslag aan de benedenloop van de Elbe die uit de archieven bekend is door dendrochronologisch onderzoek in Amsterdamse gebouwen wordt bevestigd (vriendelijke mededeling Gabri van Tussenbroek). Zo werd bij de bouw van het Paleis op de Dam (Nieuwezijds Voorburgwal 147) en Herengracht 12 bouwhout gebruikt dat in de jaren zeventig en tachtig van de zeventiende eeuw in het Havelgebied werd gekapt. In het huis Oude Schans 11 werd rond 1725 hout uit Brandenburg toegepast en in het achterhuis van Prinsengracht 263 is na 1734 zelfs hout uit het Odergebied gebruikt. Zie ook G. van Tussenbroek, Historisch hout in Amsterdamse monumenten. Dendrochronologie – houthandel – toe­passing (Publicatiereeks Amsterdamse Monumenten 3), Amsterdam 2012, 93, 140, 162 en 182. Zie ook de bijdrage van Karl-Uwe Heußner in dit Bulletin.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1334, hannoversche Kammerräte, 22 februari 1721; vgl. Van Tussenbroek 2008 (noot 6), 45.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1334, Amt Harburg, oktober 1721.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1334, hannoversche Kammerräte, 14 juni 1721.

NL-H. Hann 74 (noot 7), Harburg nr. 1334, Amt Harburg, 21 juli 1721.

Gepubliceerd

2015-09-01

Citeerhulp

Adam, B. (2015). Nederlandse houthandel op de Elbe in de zeventiende en achttiende eeuw. Bulletin KNOB, 114(3), 144–157. https://doi.org/10.7480/knob.114.2015.3.1006

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##