Koninklijke bedkamers in de Republiek

Situering en gebruik naar Engels voorbeeld

Auteurs

  • Miara Fraikin

DOI:

https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.3.792

##submission.downloads##

Samenvatting

Dit artikel gaat over de bedkamers van koning-stadhouder Willem III (1650-1702) in zijn residenties in de Republiek. Door de ruimtelijke en functionele ontwikkeling hiervan in een Nederland-Engels perspectief te plaatsen, komt dit artikel tot een nieuwe duiding van deze bedkamers.

De stadhouderlijke residenties werden tot 1689 overwegend gekenmerkt door de Franse opdeling van voorkamer, slaapkamer, kabinet en garderobe. Alleen in de slaapkamer bevond zich een bed. De ruimte werd behalve als slaapkamer, mogelijk ook gebruikt om gasten in te ontvangen. Door nieuwe analyse van de overgeleverde inventarissen wordt duidelijk dat op Het Loo, het Huis te Dieren en het kasteel van Breda niet één maar twee bedkamers in het appartement van de koning-stadhouder aanwezig waren. In alle gevallen dateert deze tweede bedkamer van verbouwingen na de Glorious Revolution van 1689, waarbij Willem III koning van Engeland, Schotland en Ierland werd.

Het in dit artikel uitgevoerde comparatieve onderzoek toont aan hoe, in tegenstelling tot in de Republiek, waar de stadhouderlijke appartementen in de meeste gevallen beschikten over één bedkamer, het Engelse koninklijke appartement vanaf de jaren 1660 consequent werd ingericht met twee bedkamers. Voorbeelden hiervan zijn Whitehall, Winchester en Windsor. Naar Frans voorbeeld introduceerde Karel II van England de great bedchamber voor ceremoniële en representatieve doeleinden. Het ceremoniële gebruik van de bedkamer werd door Karel eveneens vastgelegd in bedkamer-specifieke hofordonnanties. Als koning van Engeland sloot Willem in zijn eigen hofordonnanties aan bij dit ceremonieel. Tevens volgde hij het architecturale schema van zijn oom Karel, door bij de inrichting van zijn koninklijke appartementen op Hampton Court Palace en Kensington Palace een great en een little bedchamber te creëren.

De grote overeenkomsten tussen het kasteel van Breda en de ruimtelijke organisatie van het kasteel van Windsor wijzen op een gedeelde Engelse koninklijke indeling. Naar het voorbeeld van Karel II van Engeland, functioneerde ‘Sijn Majt’ bedcamer’ in Breda als ceremoniële bedkamer van de koning-stadhouder. Voor het Huis te Dieren en Het Loo konden de ruimtes van het Engelse koninklijke appartement niet één op één worden ingepast. De in de inventaris van Het Loo gebruikte differentiatie tussen ‘bedcamer’ en ‘slaepcamer’ doet echter eveneens een opdeling tussen een representatieve bedkamer en private slaapkamer vermoeden. Dit artikel beargumenteert dan ook dat koning-stadhouder Willem III bij de introductie van de twee bedkamers een voorbeeld nam aan zijn Engelse voorganger Karel II. Hoewel oorspronkelijk gebaseerd op het ceremonieel gebruik van de bedkamer aan het Franse hof, presenteerde Willem zich met de introductie van twee bedkamers op het kasteel van Breda, het Huis te Dieren en Het Loo als koning van Engeland.

Biografie auteur

Miara Fraikin

M. Fraikin MA studeerde Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Momenteel werkt ze aan de KU Leuven en de Universiteit Utrecht aan haar promotieonderzoek naar de ruimtelijke ontwikkeling van de bedkamer in West-Europese hoven tussen 1300 en 1715. Dit onderzoek is onderdeel van het door Horizon 2020 gefinancierde onderzoeksproject PALAMUSTO.

(miara.fraikin@kuleuven.be)

Referenties

Dit artikel is een bewerking van mijn presentatie ‘Een koninklijke staatsieslaapkamer in de Republiek? Willem III en Mary op Het Loo in context’, op de studiedag Slapen op Stand: Het Nederlandse Hemelbed, 1690-1730 aan de Universiteit Leiden op 7 juni 2022. Het uitgevoerde onderzoek is onderdeel van het Europese Training Netwerk PALAMUSTO. Dit project ontvangt financiering van het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 van de Europese Unie in het kader van de Marie Sklodowska-Curie-subsidieovereenkomst nr. 861426. Dit artikel geeft enkel de mening van de auteur en de subsidievertrekker is niet verantwoordelijk voor de informatie die het bevat.

Voor de inventaris, zie S.W.A. Drossaers en Th.H. Lunsingh Scheurleer, Inventarissen van de inboedels in de verblijven van de Oranjes en daarmede gelijk te stellen stukken 1567-1795, I, ’s-Gravenhage 1974-1976, 647-694. Inventaris van de inboedel van het Huis het Loo. Het Oude Loo en het Huis Merwel, 1713. Voor de plattegrond: Archief Paleis Het Loo, RL7596, Anoniem, Plattegrond van de begane grond en de eerste verdieping van het corps de logis en de binnen- en buitenpaviljoens, gedateerd 1695.

P.H. Rem, ‘Restoration of the state bed acquired by Het Loo Palace and intended for the bedchamber of king stadholder William III’, Textile History 31 (2000) 2, 150-162, hier 155. Zie ook: S. Thurley, Palaces of Revolution. Life, death & art at the Stuart court, Glasgow 2021, 401.

A. Renting, ‘De bewoning van Het Loo ten tijde van Willem en Mary’, in A. Renting (red.), Paleis Het Loo. Een koninklijk huis, Apeldoorn/Zwolle 2022, 119.

Renting 2022 (noot 3), 119.

K. Ottenheym, ‘Between Paris and London. The seventeenth-century residences of the House of Orange’ presentatie tijdens het PALATIUM-symposium Court residences as places of exchange in late medieval and early modern Europe, 1400-1700, München, 4-7 maart 2015. Zie eveneens: K. Ottenheym, ‘Symmetrie als spiegel van een vorstelijke wooncultuur’, in: A. Kos e.a. (red.), Spiegelingen. De vernieuwing van Paleis Het Loo, Rotterdam 2023, 36-51 (nog te verschijnen). Ik dank Koen Ottenheym voor het vroegtijdig beschikbaar stellen van beide artikelen en de geleverde feedback.

Voor de inventaris van het Huis te Dieren, zie Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 597-620. Voor de inventaris van het kasteel van Breda zie Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 575-410.

H. Ronnes en M. Haverman, ‘A reappraisal of the architectural legacy of king-stadholder William III and queen Mary II. Taste, passion and frenzy’, The Court Historian 25 (2020) 2, 158-177, hier 163.

E. Soja, ‘Taking space personally’, in: S. Arias en B. Warf (red.), The spatial turn. Interdisciplinary perspectives, Londen 2008, 11-35.

S. Hoppe, K. De Jonge en S. Breitling, ‘Introduction’, in: S. Hoppe, K. De Jonge, en S. Breitling (red.), The interior as an embodiment of power. The image of the princely patron and its spatial settings (1400-1700), Heidelberg 2018, 9-14, hier 9-10.

J. van der Steen, ‘“This nation was not made for me”. William III’s introduction to etiquette, ritual and ceremony at the English court, 1688-1691’, Dutch Crossing 33 (2009) 2, 121-134; Ronnes en Haverman 2020 (noot 7), 159-160.

H. M. Baillie, ‘Etiquette and the planning of the state apartments in baroque palaces’, Archaeologia 101 (1967), 169-199. Andere voorbeelden van deze methode zijn: J. Guillaime (red.), Architecture et vie sociale. L’organisation intérieure des grandes demeures à la fin du Moyen Age et à la Renaissance. Actes du colloque tenu à Tours du 6 au 10 juin 1988, Parijs 1994; M. Chatenet, La cour de France au XVIe siècle. Vie sociale et architecture, Parijs 2002; S. J. Klingensmith, The utility of splendor. Ceremony, social life, and architecture at the court of Bavaria, 1600-1800, Chicago 1993; M. Fantoni e.a. (red.), The politics of space. European courts, c. 1500-1700, Rome 2009.

Voor de ontwikkeling in de Lage Landen zie H. Ronnes, ‘An archeology of the noble house. The spatial organisation of fifteenth- and sixteenth-century castles and country houses in the Low Countries and the privacy debate’, Medieval and modern matters. Archaeology and material culture in the Low Countries 3 (2012), 135-163.

Baillie 1967 (noot 11), 172.

Baillie 1967 (noot 11), 175.

Baillie 1967 (noot 11), 182.

Baillie 1967 (noot 11), 186. Voor de evolutie van het Franse koninklijke appartement, zie R. Masson en T. Sarmant, ‘Comitas et Magnificentia. Essai sur l’appartement royal en France’, in: T.W. Gaehtgens e.a. (red.), Versailles et l’Europe. L’appartement monarchique et princier, architecture, décor, cérémonial, Parijs/Heidelberg 2017, 25-49.

Zie hiervoor de volgende publicaties van K. Ottenheym. ‘Les appartements princiers des residences du prince d’Orange dans la Hollande du XVIIe siècle’, in: T.W. Gaehtgens e.a. (red.), Versailles et l’Europe. L’appartement monarchique et princier, architecture, décor, cérémonial, Parijs/Heidelberg 2017, 619-648; ‘Living apart together? Apartment systems of the Dutch seventeenth-century elite’, in: M. Chatenet en K. De Jonge (red.), Le prince, la princesse et leurs logis. Manières d’habiter dans l’élite aristocratique européene (1400-1700), Parijs 2014, 327-340; ‘“van Bouw-lust soo beseten”. Frederik Hendrik en de bouwkunst’, in: M. Keblusek en J. Zijlmans (red.), Vorstelijk vertoon. Aan het hof van Frederik Hendrik en Amalia, Den Haag/Zwolle 1997, 105-125.

Ottenheym 2017 (noot 17), 621.

Ottenheym 2017 (noot 17), 626-633.

C.W. Fock, ‘Interieuropvattingen van Amalia van Solms. Een Frans getint hof in de Republiek (ca. 1625-1675)’, Tijdschrift voor Interieurgeschiedenis en Design 34 (2005), 25-45, hier 17.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 203, 208, 209, 380.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 190, no. 205.

Ottenheym 1997 (noot 17), 115.

Ottenheym 1997 (noot 17), 116.

Ottenheym 1997 (noot 17), 109; R. Stenvert, ‘Sporen van stadhouders. Verblijven en besturen in het westelijke deel van het Binnenhof’, Bulletin KNOB 121 (2022) 4, 47-63, hier 51-52.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 182-188.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 190-196.

C.W. Fock, ‘The court of stadholder prince Frederic Henry of Orange and Amalia of Solms. The furnishing of their apartments’, in: Chatenet en De Jonge 2014 (noot 17), 311-326, hier 314.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 181, 189.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 181, no. 12.

Fock 2014 (noot 28), 314.

Stenvert 2021 (noot 25), 53.

Stenvert 2021 (noot 25), 53.

Ronnes en Haverman 2020 (noot 7), 163.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 432-435.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 433, no. 135-147.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 433, no. 148-164.

B. Brenninkmeyer-de Rooij en E. de Heer, ‘William III and the royal collections’, in: R. van Leeuwen (red.), Paintings from England. Wiliam III and the royal collections, Den Haag 1988, 9.

E. Griffey, On display. Henrietta Maria and the materials of magnificence at the Stuart court, Londen 2015, 75. Voor het appartement van Albertine Agnes op het stadhouderlijk paleis te Leeuwarden, waar vanaf 1660 een nieuwe kamer aansluitend op de kamer van de stadhoudervrouw was gerealiseerd, is eveneens een gelijkaardige dispositie geopperd. Zie J. de Haan, ‘L’appartement princier au palais du Stadhouder à Leeuwarden 1650-1710’, in: Gaehtgens e.a. 2017 (noot 17), 599-618, hier 606. De door de ingenieur en landmeter Hendrick van Schwaenefeldt in 1664 vervaardigde plattegrond maakt echter duidelijk dat, hoewel direct naast elkaar gelegen, de ruimtes niet met elkaar in verbinding stonden door middel van een deur en zodoende niet als grote en kleine slaapkamer binnen één appartement kunnen hebben gefungeerd. Daarom kan deze sequentie niet als voorbeeld voor Mary hebben gediend. De plattegrond is beschikbaar in de beeldbank van het historisch centrum Leeuwarden (THAD106): www.historischcentrumleeuwarden.nl/onderzoek/beeldbank/zoeken-in-de-beeldbank/detail/0fad25a7-d478-2869-8c29-af4b93ed7ca8/media/cf0cfea9-4f8f-6b31-0d63-7300c5c9115d.

T. Chapman Hamilton en M. Proctor-Tiffany (red.), Moving women moving objects (400-1500). Maps, spaces, cultures, vol. 2, Leiden/Boston 2019; H. Watanabe-O’Kelly, ‘Cultural transfers and the eighteenth-century queen consort’, German History 34 (2016) 2, 279-292; H. Watanabe-O’Kelly en A. Morton (red.), Queen consorts, cultural transfers and european politics, c. 1500-1800, Londen/New York 2017.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 439-440.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 440.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 386-387.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 624.

Voor de eerste bouwfase van Het Loo, zie J.C. Bierens de Haan, ‘De bouw van paleis Het Loo, 1685-1689’, in: Renting 2022 (noot 3), 45-64.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 649 met nr. 38. Ook in de ‘kleercamer’ van Mary bevonden zich ‘een groen say pavilloentje, twee matrassen, een hooftpeulen, drie catoenen deekens’. Gezien de onvolledigheid en de simpelheid ervan, lijkt het onaannemelijk dat deze door Mary werden gebruikt om in te slapen. Waarschijnlijker is dat het diende als rustbed of voor gebruik door hovelingen verantwoordelijk voor de garderobe.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 464-468.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 467 met nr. 321, 466 met nr. 292.

G. Upmark, ‘Ein Besuch in Holland 1689 aus den Reiseschilderungen des schwedischen Architekten Nicodemus Tessin d. J.’, Oud Holland 18 (1900), 144-152, hier 146. Een vergelijkbaar beeld geeft de inventaris van Orantienstein uit 1695: In ‘Ihrer hochheits schlaffcammer’ bevond zich een ‘ledicant mit grau seyden damast’ en in ‘Ihrer hochheits presence’ een ‘ledicant mit fiolet seyden damast’, zie Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 159, 172.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976, (noot 1), 468-470.

Rem 2000 (noot 2), 155.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 471.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 577-578, 588, 648, 667.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 667.

Karmozijnen stoffen werden vervaardigd met het pigment karmijnzuur. Het pigment zelf werd gewonnen uit de eitjes van de cochenilleluis. Door het bewerkelijke proces en de daaruit voortkomende purperrode kleur was karmozijn/karmijn een bij uitstek ‘koninklijke’ kleur. Voor meer over karmijn, zie C. Padilla en B.C. Anderson (red.), A red like no other. How cochineal colored the world, New York 2015.

Tussen ‘Sijn Majts. oude anti-chambre’ en zijn slaapkamer bevond zich in 1699 namelijk ‘sijn majesteyts presentiecamer’, die was behangen met zeven tapijten ‘representerende de kinderen Israëls’. Zie hiervoor Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 598.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 611-613.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 598 met nr. 18.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 611 met nrs. 334 en 338.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 612 met nr. 347.

G. van Wezel, Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda, Zwolle/Zeist 1999, 307.

Balthasar II Moretus vermeldt over dit appartement in zijn reisverslag van 1668 het volgende: ‘Daer neven [de grote zaal] passeerden [we] door de eet salet ende slaepcamer van den Prins in welcke dat op een turcksche tapijte stont een schoon Flewele leddecant, de balcken waren seer constich geschildert ende vergut [verguld].’ Zie Balthasar II Moretus, 1668. Overgenomen uit Van Wezel 1999 (noot 61), bijlage IIe, 423.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 575-410, hier 578

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 578 met nr. 37.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 587-590.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 588, met nr. 245.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 589 met nr. 255.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 588: ‘Alles behalve de tapijten sijn gebragd op Sijn Majts. oud quartier nu gerepareerd zijnde, en in plaets koomt hier een ander ciraet als ’t volgd’.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 577-578.

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974-1976 (noot 1), 577-578 met nrs. 21, 22, 24.

Van Wezel 1999 (noot 61), 308.

Ottenheym 2015 (noot 5).

A. Keay, The ceremonies of Charles II’s court, ongepubliceerd proefschrift, Queen Mary University of London 2004, 28; Thurley 2021 (noot 2), 334-335.

B. Weiser, Charles II, and the politics of access, Woodbridge 2003, 3. Zie ook A. Keay, The magnificent monarch. Charles II and the ceremonies of power, Londen 2008.

S. Thurley, ‘The lost Palace of Whitehall’, History Today 48 (1998) 1, 47-52, 51.

Keay 2004 (noot 73), 30.

Keay 2004 (noot 73), 30.

Thurley 2021 (noot 2), 345.

S. Thurley, Whitehall Palace. The official illustrated history, Londen 2008, 106.

Thurley 2008 (noot 79), 106.

Keay 2004 (noot 73), 28-29.

Keay 2004 (noot 73), 28.

Keay 2004 (noot 73), 36.

Bodleian Library, MS. Rawl. A. 142, fol. 2r: A Book containing his majesty’s orders for the government of the bedchamber and the private lodgings (….).

Van der Steen 2009 (noot 10), 125.

Ronnes en Haverman 2020 (noot 7), 169; S. Thurley, Hampton Court. A social and architectural history, New Haven 2003, 151.

Voor de verschillende werkzaamheden die onder Willem en Mary plaatsvonden op Hampton Court, zie Thurley 2003 (noot 86).

Thurley 2003 (noot 86), 186.

Thurley 2003 (noot 86), 202.

Thurley 2003 (noot 86), 202.

Thurley 2003 (noot 86), 204.

Thurley 2003 (noot 86), 204.

Voor de werkzaamheden aan Kensington Palace, zie E. Impey, Kensington Palace. The official illustrated history, Londen 2005.

Impey 2005 (noot 93), 30. Zie ook S. Edwards, ‘“Very noble, tho’s not Greate”. The making of a new court for William, Mary and Anne’, in: O. Fryman (red.), Kensington Palace. Art, architecture and society, New Haven 2018, 65-91, hier 72.

Van Wezel 1999 (noot 61), 308.

E.F. Koldeweij, ‘Nieuwe glans binnen oude muren. Het interieur van kasteel Biljoen’, in: J. Jas en C. Gietman (red.), Biljoen. Kasteel – bewoners – landgoed, Zwolle/Arnhem 2020, 206-227, hier 209.

Rem 2000 (noot 2), 155.

Gepubliceerd

2023-09-15

Citeerhulp

Fraikin, M. (2023). Koninklijke bedkamers in de Republiek: Situering en gebruik naar Engels voorbeeld. Bulletin KNOB, 122(3), 20–40. https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.3.792

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##