Waardebepaling van jong erfgoed (1970-2000)
Het belang van materialiteit in een geïntegreerde benadering
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.811##submission.downloads##
Samenvatting
Sinds enkele jaren groeit de interesse voor jong erfgoed. Daarmee groeit ook de behoefte aan een wetenschappelijk onderbouwd kader om hiermee om te gaan. Dit artikel gaat in op de eigenheid van ‘jong erfgoed’, de waardebepaling ervan en de kennis die daarvoor nodig is.
De term ‘jong erfgoed’ is niet eenvoudig te definiëren, omdat de minimale historische afstand om een gebouw te waarderen of als erfgoed te beschermen van land ot land verschilt. Belangrijker dan een exacte afbakening is het vergroten van het bewustzijn en betere erkenning van de bijzondere eigenschappen van dit erfgoed. Eén van de eigenschappen die aantoont dat het niet alleen relevant maar ook noodzakelijk is om binnen het bredere erfgoedveld bijzondere aandacht te besteden aan jong erfgoed, is materialiteit. Hiermee worden niet louter de toegepaste bouwmaterialen en -technieken aangeduid, maar ook de positionering ten opzichte van de bredere (bouw)cultuur waarin het gebouw is verankerd. De laatste decennia van de twintigste eeuw worden immers gekenmerkt door een eigen materialiteit, die ook meegenomen dient te worden in de waardebepaling.
Om na te gaan hoe materialiteit geïmplementeerd kan worden in actuele waardebepalingsmethodes, wordt gekeken naar de methode die sinds 2021 in het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest wordt gehanteerd voor het opstellen van de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Deze methode gaat uit van tien erfgoedwaarden en zes erfgoedcriteria. Elk van die waarden en criteria wordt niet strikt afgebakend maar beschreven, om zo ruimte voor interpretatie te laten. Bovendien worden de waarden niet afzonderlijk behandeld, maar wordt gestreefd naar een geïntegreerde benadering waarbij verschillende waarden en criteria elkaar kunnen ondersteunen en versterken. Dit biedt mogelijkheden om de specificiteit van jong erfgoed te erkennen en het belang van materialiteit hierin te benadrukken.
De Brusselse waardebepalingsmethode wordt vervolgens toegepast op twee casussen, met bijzondere aandacht voor de materialiteit hiervan: het A.S.L.K. appartementsgebouw (architect Philippe Samyn, Brussel, 1985-1986) en het grootschalig huisvestingsproject ‘De Drevekens’ (ontwerpbureau AUSIA, Sint-Pieters-Woluwe, 1975-1977). De eerste casus demonstreert dat een juiste inschatting van de technische waarde vereist dat de toegepaste materialen beoordeeld worden binnen de bredere bouwcultuur. De tweede casus illustreert dat materialen zonder bijzondere technische waarde toch een belangrijke rol kunnen spelen bij andere erfgoedwaarden. Beide casussen tonen de meerwaarde van een geïntegreerde benadering van erfgoedwaarden en het belang van materialiteit bij de erkenning van jong erfgoed. Een belangrijke uitdaging hierbij is het verkrijgen van diepgaand inzicht in de materialiteit om te komen tot een juiste en specifieke interpretatie van de erfgoedwaarden en -criteria.
Referenties
R. Koolhaas, ‘Preservation is overtaking us’, Future Anterior. Journal of Historic Preservation, History, Theory, and Criticism 1 (2004) 2, xiv, 1-3, www.jstor.org/stable/25834941?seq=3.
Le ministère de la Culture (France), nota ‘Maison lemoine’ (PA33000068), gepubliceerd op 16 maart 2003, www.pop.culture.gouv.fr.
G.J. Ashworth en P. Howard, European Heritage, Planning and Management, Exeter 1999.
Dit artikel komt voort uit het doctoraatsproject ‘Het Brusselse woningenbestand (1975-2000). Materialiteit en erfgoedwaarde’ van doctoranda Marylise Parein onder supervisie van Stephanie Van de Voorde en Ine Wouters (Vrije Universiteit Brussel) en Manja Vanhaelen en Stéphane Demeter (gewestelijke erfgoedadministratie urban.brussels) en gefinancierd door Innoviris. www.vub.be/arch/project/archbxl1975.
S. Sterken en Y. Schoonjans, ‘Hoe jong kan bouwkundig erfgoed zijn? Reflecties omtrent de erfgoedwaarde van het naoorlogs architecturaal patrimonium’, in: M. De Kooning e.a., Architectuur sinds de Tweede Wereldoorlog, Brussel 2008, 13-35.
S. Van de Voorde e.a., ‘Geërfd goed. De eigen woning van architect Georges Volckrick’, M&L 40 (2021) 1, 28-45. DOI: https://doi.org/10.5553/TvGR/016508742021045001004
Sterken en Schoonjans 2008 (noot 5) gebruiken ‘modern erfgoed’ voor het erfgoed vanaf de Tweede Wereldoorlog; in Nederland werd ‘Post 65-erfgoed’ geïntroduceerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voor erfgoed uit 1965-1990 (www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/post-65-erfgoed); dit begrip wordt nu ook door lokale erfgoedadministraties en academische instellingen gebruikt.
Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen, ‘Het Gentse naoorlogse erfgoed in kaart gebracht’, 8 januari 2020, www.onroerenderfgoed.be/blog/het-gentse-naoorlogse-erfgoed-kaart-gebracht.
Council of Europe, Committee of Ministers, ‘Recommendation No. R (91) 13 of the committee of Ministers to member States on the protection of the twentieth-century architectural heritage’, 9 september 1991, www.coe.int/en/web/culture-and-heritage/texts-of-reference.
De ‘at risk’-acties van DOCOMOMO brengen diepgaande transformaties of afbraak van modern erfgoed onder de aandacht. Recent komen ook gebouwen die dateren van na 1970 voor op deze lijst, zoals de iconische Nakagin Capsule Tower (Kisho Kurokawa, 1972, Tokio) en The Robot Building (Sumet Jumsai Architects, 1983-1986, Bangkok), docomomo.com/momo-at-risk/.
S. Macdonald en G. Ostergren (red.), Conserving Twentieth-Century Built Heritage. A Bibliography, Los Angeles 2013.
Het Getty Conservation Institute en het ICOMOS International committee on 20th Century Heritage (Icomos ISC20C) hebben bijvoorbeeld in 2021 een historisch thematisch kader ontwikkeld om twintigste-eeuwse erfgoedplekken te helpen identificeren en contextualiseren. Daarnaast heeft DOCOMOMO zijn focus verbreed van voornamelijk modernistische architectuur van vóór 1940 naar architectuur uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Bovendien zijn er op nationaal en regionaal niveau ook organisaties actief, zoals bijvoorbeeld The Twentieth Century Society in Groot-Brittannië, die net als ICOMOS campagne voeren om bedreigde gebouwen te redden van de sloophamer.
H. Davis, The Culture of Building, Oxford 2006.
A. Picon, The Materiality of Architecture, Minnesota 2021. DOI: https://doi.org/10.5749/j.ctv1dwq1vq
S. Van de Voorde, I. Bertels en I. Wouters, Post-war building materials in housing in Brussels, 1945-1975, Brussel 2015; F. Graf, Histoire matérielle du bâti et projet de sauvegarde, Lausanne 2014.
Naast het project in dit artikel is er bijvoorbeeld het onderzoeksprogramma ‘Erfgoed van de 20e eeuw’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en een onderzoeksproject over de vrijwaring en instandhouding van naoorlogs erfgoed aan de Ecole Polytechnique Fédérale de Lausanne, onder leiding van professor en restauratie-architect Franz Graf. Zie bijvoorbeeld F. Graf en G. Marino, Avanchet-Parc.‘Cité de conception nouvelle et originale’, Gollion 2020.
‘Titel V: Bescherming van het onroerende erfgoed’, in: Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO), laatst gewijzigd op 8 september 2022, www.ejustice.just.fgov.be/cgi/summary.pl.
urban.brussels, ‘Wettelijke vrijwaringsmaatregelen’, erfgoed.brussels/doen/wettelijke-aspecten/wettelijke-vrijwaringsmaatregelen (geraadpleegd op 24 april 2023).
Het register van het gevrijwaarde erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevat ca. 1300 objecten. Dit zijn gebouwen maar ook landschappelijke elementen en bouwkundige gehelen waardoor een kwantitatieve benadering van het percentage ‘jong erfgoed’ bemoeilijkt wordt.
Een kwantitatieve benadering van het percentage ‘jong erfgoed’ in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt bemoeilijkt door de beperkte functionaliteit van het zoekinstrument en de omvang van de inventaris (ca. 25.000 fiches en 40.000 objecten). Bijgevolg vertegenwoordigen deze kwantitatieve gegevens enkel een momentopname (hier juli 2023); de vermelde statistische gegevens m.b.t. het Brusselse gebouwenbestand werden op 1 januari 2022 vastgesteld en zijn raadpleegbaar via het Belgische statistiekbureau Statbel, statbel.fgov.be/nl.
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Directie Monumenten en Landschappen, Cel Inventaris, Inventaris van het bouwkundig erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Methodologie, Brussel 2010.
Cel Communicatie van de Stad Brussel, Meerderheidsakkoord 2018-2024. Een harmonieuze en solidaire internationale stad, Brussel 2018.
urban.brussels, ‘1939-1999’, monument.heritage.brussels/nl/1939_1999/96 (geraadpleegd op 24 april 2023); de thematische inventarisatie werd in 2022 uitgevoerd aan de Université Libre de Bruxelles.
urban.brussels, Inventaris van het bouwkundig erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De selectie van gebouwen en gehelen in de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, Brussel 2022.
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Directie Monumenten en Landschappen, Cel Inventaris 2010 (noot 21).
T. Henrard en T. Greck, Etude historique. BNP Paribas Fortis, Brussel 2021.
Henrard en Greck 2021 (noot 26).
P. Wouters, ‘Ventilatie en infiltratie in gebouwen: de stand van zaken in België’, WTCB Tijdschrift (1986) 3/4, 39-48.
Mondelinge informatie van Jean de Salle, medeoprichter van AUSIA, aan de auteur, 29 november 2022.
O. Hardy-Hémery, Eternit et l’amiante 1922-2000. Aux sources du profit, une industrie du risque, Histoire et civilisations Villeneuve d’Ascq 2005. DOI: https://doi.org/10.4000/books.septentrion.55472
In 1986 verschenen de eerste Eternit-advertenties in België met vermelding van ‘een nieuwe samenstelling zonder asbest’.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2023 Marylise Parein, Ine Wouters, Stephanie Van de Voorde
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.