Een grote kerk in een dorp dat mislukte als stad

De Oude Jeroenskerk in Noordwijk

Auteurs

  • Michel van Dam

DOI:

https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.3.831

##submission.downloads##

Samenvatting

De Oude Jeroenskerk in het Zuid-Hollandse kustdorp Noordwijk is de grootste en een van de gaafst bewaard gebleven laatmiddeleeuwse Hollandse dorpskerken. In vergelijking met het dorp waarin ze staat en de dorpskerken in de omgeving is de Oude Jeroenskerk zeer evenwichtig van opzet, maar vooral opvallend groot. Dit fenomeen, een grote kerk in een kleine plaats, is interessant maar nooit onderwerp geweest van een specifiek onderzoek.

De nederzetting Nordcha ontwikkelde zich na de wonderbaarlijke vondst van de beenderen van Jeroen rond 976, de missionaris die in 856 door de Noormannen werd vermoord, tot een bedevaartsoord met stadse trekken. Toen omstreeks 1316 ook de schedel van Jeroen werd ‘gevonden’ nam de groei van het dorp een vlucht, en de kerk groeide mee. Op 1 april 1398 kreeg het dorp stadsrechten, maar op 12 maart 1399 werden de handvesten weer ingeleverd. De aanvragers waren er niet toe gerechtigd, en men had zich klaarblijkelijk ook verkeken op de kosten die de status van stad met zich meebracht. Wat bleef was de in aanbouw zijnde grote kerk, die rond 1500 werd voltooid.

Voor de bouw en verschijningsvorm van de Oude Jeroenskerk lijken de grafelijkheid en de lokale adel bepalend te zijn geweest. Beginnend met graaf Dirk II, die in 976 toestemming gaf een kerk te stichten. De bouwheren van de bakstenen kerk zijn niet bekend. Het is denkbaar dat de eerste aanzet, een toren (1260), werd gegeven door ambachtsheer Albrecht van Velsen. Hij was in dezelfde periode betrokken bij de stichting van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in het nabijgelegen Noordwijkerhout. De fase waarin de kerk haar driebeukige, pseudo-basilicale opzet kreeg, werd mogelijk geïnitieerd door graaf Albrecht van Beieren (1336-1404). Hij was degene die gehoor gaf aan de wens van ambitieuze dorpelingen om hun dorp op te waarderen naar een stad. Reden voor de aanname zijn de opvallende overeenkomsten in plattegrond en opstand met de Sint Jacobskerk in ’s-Gravenhage vóór de ingrijpende verbouwingen tussen 1434-1492. Van het kruiswerk (1389) aldaar wordt verondersteld dat graaf Albrecht de bouwheer was. In Albrechts regeerperiode werd het huidige koor van de Oude Jeroenskerk opgetrokken (1389-1405), gevolgd door het transept en het driebeukige schip (1415/1425-1444/1500).

De Sint Jacobskerk werd de hoofdkerk in het bestuurlijk hart van de grafelijkheid. De Oude Jeroenskerk bleef tot aan de Reformatie een belangrijke pelgrimskerk. Een kerk van formaat, die de stedelijke aspiraties weerspiegelde en nog altijd oogt als een stedelijke parochiekerk. Qua materiaalgebruik en detaillering bleef het kerkgebouw eenvoudig, sober en daarmee vergelijkbaar met zowel de dorpskerken in de regio als de Sint Jacobskerk te ’s-Gravenhage tot 1434.

Noordwijk had het in zich om op te stomen tot een kleine stad. Het had een status als bedevaartsoord, was een religieus centrum en had relatief veel inwoners, waaronder mensen van adel. Een grote kerk die ruimte kon bieden aan pelgrims en inwoners paste bij de ambitie die enkelen kort verwezenlijkt zagen. De stadswording mislukte, maar wat bleef was de Oude Jeroenskerk: een gotische, pseudo-basilicale kruiskerk met een toren op een vierkante grondslag, driezijdig opgenomen in het driebeukige schip.

Biografie auteur

Michel van Dam

M.C. van Dam werkt als bouwhistoricus bij de afdeling Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam. De bouw- en architectuurhistorie van het dorp Noordwijk, waar hij opgroeide, vormt een belangrijk persoonlijk onderzoeksonderwerp. Van Dam werkt aan een monografie over de Oude Jeroenskerk.

Referenties

Het dorp Noordwijk bestaat uit een kern aan de kust, Noordwijk aan Zee, en de landinwaarts gelegen kern Noordwijk-Binnen, die ouder is. In de tekst wordt de naam Noordwijk gehanteerd. De buitenmaten van de kerk: lengte van westgevel tot koorsluiting: ca. 63 meter; breedte schip ca. 19 meter; breedte koor ca. 9 meter; breedte transept ca. 28 meter; de toren meet 9 × 9 meter.

P.J. Blok, ‘Sint Jeroen’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, (vierde reeks, derde deel) ’s-Gravenhage 1903, 4-5.

E.H.P. Cordfunke, ‘Het kerkenbezit van de abdij van Egmond in de middeleeuwen’, in: Het klooster Egmond. Hortus conclusus, Hilversum 2008, 147.

Zo bezat de abt van de Egmondse abdij het collatierecht van de Oude Jeroenskerk. G. de Moor, Verborgen en geborgen. De abdij van Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574), Hilversum 1994, 449.

J. Kloos, Noordwijk in den loop der eeuwen, Noordwijk 1928, 59.

Kloos 1928 (noot 5), 59.

H. Janse, De lotgevallen der Nederlandse kerkgebouwen, Zaltbommel 1968, 24.

J.W. de Winter, Stads- en dorpskerken in de Middeleeuwen. Een vergelijkend onderzoek tussen de gotische kerken in de steden en de dorpen van de Zuid-Hollandse eilanden in de 14e en 15e eeuw, Utrecht 2012.

R. Van Uytven, ‘Stadsgeschiedenis in het Noorden en Zuiden’, in: D.P. Blok e.a. (red.), Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 2, Haarlem 1982, 188-253.

J.C.M. Cox, Repertorium van de stadsrechten in Nederland, Den Haag 2005, 121.

R. Rutte en B. Vannieuwenhuyze, Stedenatlas Jacob van Deventer. 226 Stadsplattegronden uit 1545-1575. Schakels tussen verleden en heden, Bussum 2018, 293-353.

R. Rutte, ‘Stadslandschappen. Een overzicht van de stadswording in Nederland van de elfde tot de vijftiende eeuw’, in: R. Rutte en H. van Engen (red.), Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Utrecht 2005, 145.

Het aantal van Noordwijk werd beredeneerd door F. Angevaare, die er de volgende disclaimer bij schreef: ‘1396. In dit jaar is er in Rijnland een Inquisitie geweest, een onderzoek naar het functioneren van baljuws, schouten en rentmeesters. […] Van Noordwijk is er helaas niets, waarschijnlijk omdat het onderzoek in opdracht van ruwaard Albrecht plaatsvond en Noordwijk toen onder de verantwoordelijkheid van Jan van Blois viel. Jammer, maar een vergelijking van het aantal haardsteden van de andere Rijnlandse dorpen met de Enqueste van 1494 leert dat er een afname is geweest van 23 procent. Dan zou het aantal haardsteden in Noordwijk in 1369 heel voorzichtig op ongeveer 300 kunnen worden gesteld. Anderzijds: het aantal haardsteden in Rijnland, exclusief Noordwijk, Katwijk aan Zee en delen van Wassenaar en Noordwijkerhout was 3.016. S.J. Fockema Andreae schat dat getal inclusief de ontbrekende dorpen op 3.250. Dat spoort dus niet met de berekende 300, welk getal een inwonersaantal van circa 1.450 zou opleveren. Dat was voor Holland in die tijd een behoorlijke omvang, maar let wel: twee keer een aanname dus met dubbel voorbehoud.’ www.angevaare.eu/bgroei.html (geraadpleegd 13 maart 2024); ’s-Gravenhage: J.G. Smit (red.), Den Haag, geschiedenis van de stad. Vroegste tijd tot 1574, Zwolle 2004, 77; W.Th.J.M. Hekkens, J.L. Salman en H. Salman (red.), Aan zee en op de geest. Een nieuwe geschiedenis van Noordwijk, Noordwijk 2011, 143; Katwijk aan den Rijn en Valkenburg: D. Parlevliet, Een ambacht aan de Rijnmond. Valkenburg en Katwijk in de middeleeuwen, Katwijk 2019, 83; Warmond: M. Fannee, Atlas van Laatmiddeleeuws Warmond. Reconstructie van het dorp en zijn omgeving (1250-1574), Warmond 2022, 28; Rijnsburg: Omdat Rijnsburg door de graaf met alle rechten aan de abdij was geschonken hoefde het ambacht geen belastingen te betalen. Het ambacht ontbreekt hierom in alle stukken die betrekking hebben over belastingheffing. Parlevliet 2019, 83; overige plaatsen: D.E.H. de Boer, ‘Graaf en Grafiek. Sociale en economische ontwikkelingen in het middeleeuwse “Noordholland” tussen ±1345 en ±1415’ (proefschrift), Leiden 1978, 55.

Salman, Salman en Hekkens 2011 (noot 13), 60. Dit nieuwe marktveld is het huidige Lindenplein.

Vanaf de dertiende eeuw zijn er in Noordwijk hofstedes en representatieve huizen van de adellijke families Van Noordwijk en Van de Boekhorst bekend. In 1322 laat heer Jan van Beaumont (ca. 1288-1356), broer van graaf Willem III van Holland, een stenen huis in het dorp bouwen dat later werd gebruikt als grafelijke herberg. Salman, Salman en Hekkens 2011 (noot 13), 61, 62; F. Angevaare, Rechtsprekers en schuinsmarcheerders. De geschiedenis van het geslacht Van Noordwijk & Van de Boekhorst, Noordwijk 2014, 511-538.

F.W.J. Koorn, ‘Begijnhoven in Holland en Zeeland gedurende de middeleeuwen’ (proefschrift), Assen 1981.

In 1340 werd vastgelegd dat het bestuur van het passantenhuis in handen moest komen van de abt van het benedictijnerklooster in Egmond en de abdis van Leeuwenhorst. De Moor 1994 (noot 4), 448.

T. Meijer, ‘Een verloren gewaande gevelsteen’, Kernpunten 30 (1995), 12-14; Salman, Salman en Hekkens 2011 (noot 13), 328, 420.

Katwijk had de Duitse Orde binnen de grenzen tussen 1388-1572; Rijsburg kende een benedictinessenklooster (1133-1575) en een begijnhof (1301-1395); in 1410 en 1413 bouwde men in Warmond twee kloosters, een Ursulaklooster (1410-1572) en een cisterciënzerklooster (1412-1574); Den Haag had vijf kloosters. Bron: www.geoplaza.vu.nl/cms/projectportfolio/kloosterkaart (geraadpleegd 12 maart 2024).

De geschiedenis van het gilde, dat nog steeds bestaat, is beschreven door D. Kleyn, Het gilde, levend monument, Noordwijk 2004.

Salman, Salman en Hekkens 2011 (noot 13), 143.

J.C.M. Cox, ‘Hebbende previlegie van stede’. De verlening van stadsrechtprivileges in Holland en Zeeland’ (13de-15de eeuw) (proefschrift), Leiden 2011, 113.

Cox 2005 (noot 10), 111-113.

Zie hiervoor ook N. Ohler, Pelgrimsstaf en Jakobsschelp. Pelgrimstochten in de middeleeuwen en in de nieuwe tijd, Kampen 2001.

H. Schelvis, ‘Noordwijk 345 dagen “stad”’, Kernpunten 39 (1998), 4-9; J. Salman, Salman en Hekkens 2011 (noot 13), 64-65; G. de Moor, ‘Noordwijk in de Middeleeuwen, een dorp apart’, in: Leidsch Jaarboekje 85, Leiden 1993, 155-178.

J. Kloos, ‘Noertich’s stederecht’, in: Leidsch Jaarboekje, Leiden 1914, 127; De Moor 1993 (noot 25), 155.

Het betreffen de steden Haarlem, Delft, Alkmaar, Leiden, Amsterdam, Goedereede, Brielle, Rotterdam, Naarden, Enkhuizen, Monnickendam, Hoorn, Woudrichem, Edam, Woerden, Grootebroek, Muiden, Heusden, Tholen, Reimerswaal, Zevenbergen, Schellinkhout, Brouwershaven, Goes, Purmerend, Kortgene en Sint Maartensdijk. Cox 2011 (noot 22), 101, 110, 167.

Cox 2011 (noot 22), 111.

Dit gebeurde tijdens het bestuur van Filips de Goede 1433-1467), van zijn zoon Karel de Stoute (1467-1477) en diens schoonzoon Maximiliaan (1478-1494). De Moor 1993 (noot 25), 157.

Rutte en Vannieuwenhuyze 2018 (noot 11), 495.

Rutte en Vannieuwenhuyze 2018 (noot 11), 320.

P. Hendrikx, ‘Graaf en stad in Holland en Zeeland in de twaalfde en vroege dertiende eeuw’, in: Rutte en Van Engen 2005 (noot 12), 52.

Rutte en Van Engen 2005 (noot 12), 52.

Cox 2005 (noot 10), 188.

Cox 2005 (noot 10), 73.

Zie bijvoorbeeld: W.H. Vroom, De financiering van de kathedraalbouw in de middeleeuwen, Maarssen 1988, 17; H. Janse, De Oude Kerk te Amsterdam, Zwolle 2004, 20; M. Hurx, Architect en aannemer. De opkomst van de bouwmarkt in de Nederlanden 1350-1530, Nijmegen 2013, 93-104; E. Vink, ‘Inkomsten en uitgaven’, in: Het Grote Bavoboek. Vijf eeuwen Grote of St. Bavokerk in Haarlem, Zwolle 2021, 183-191.

Algemeen: E. den Hartog, De oudste kerken van Holland. Van kerstening tot 1300, Utrecht 2002, 165-209 en verder publicaties over laatmiddeleeuwse dorpskerken in de nabije omgeving van Noordwijk: Katwijk aan Zee (W. van den Akker, De Oude Kerk te Katwijk aan Zee, 1924 en G. van Duijvenbode De Witte Kerk aan Zee, 1975), Hillegom (M. Hulkenberg, De Hervormde of Sint Maartenskerk te Hillegom. Historische beschrijving van de kerk aan de Houttuin, Alphen aan den Rijn 1979), Warmond (P.A.B. Bakkers, De Hervormde Kerk te Warmond, z.p. 1987), Noordwijkerhout (G.L. Huët e.a., De Witte Kerk. Bron door de eeuwen heen, Noordwijkerhout 2000). Over de dorpskerk van Sassenheim is een publicatie in de maak. Van de volgende dorpskerken zijn alleen artikelen verschenen: Rijnsburg (Bulletin KNOB, 1901), Oegstgeest (Leidsch Jaarboekje, 1971), Valkenburg (Bouw- en interieurkunst, 1939), Katwijk aan den Rijn (E.H. ter Kuile, De Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Deel VII: De provincie Zuid-Holland. Eerste stuk: Leiden en Westelijk Rijnland, 1944). Over de dorpskerk in Lisse zijn geen publicaties bekend. De boekjes J.P.M. Goudeau, E.M.Ch.M. Janson en R. van Lit, Uit de geschiedenis van Dorpskerk in Wassenaar, Wassenaar 1992, en over de kerk in Noordwijkerhout vormen in deze lijst belangrijke uitzonderingen omdat er vrij uitvoering op het gebouw en de bouwhistorie wordt ingegaan.

H. Janse, Stads- en dorpskerken in Noord-Holland, Zaltbommel 1969, 25-26; H. Janse, Houten kappen in Nederland, 1000-1940, Delft 1989, 228; R. Stenvert e.a., Monumenten in Nederland. Zuid-Holland, Zwolle 2004, 37.

H. Halbertsma, ‘Noordwijk’, Nieuwsbulletin 2 (1971), 75,76.

Halbertsma 1971 (noot 39), 75-76.

Baksteenformaat: 28/30 (l) × 15 (b) × 7/9 (h) centimeter; 10-lagenmaat circa 100 centimeter.

J.W. Berkelbach van der Sprenkel, Regesten en oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de jaren 1304-1340, Utrecht 1937, 11, 33; 12, 35.

Halbertsma 1971 (noot 39), 76. Baksteenformaten toegevoegde geledingen: 28 × 14 × 7 cm.

E. Ter Kuile, De monumenten van geschiedenis en kunst in Leiden en Westelijk Rijnland, ’s-Gravenhage 1944, 164.

Den Hartog 2002 (noot 37), 190.

De Moor 1994 (noot 4), 450.

Baksteenformaat: 21 × 10 × 5 cm, 10-lagenmaat: 65 cm. De laatste geleding van de toren is met vergelijkbaar formaat baksteen opgetrokken.

De Moor 1993 (noot 25), 170.

De Moor 1994 (noot 4), 445.

Baksteenformaat: 20 × 10 × 4 cm, 10-lagenmaat: 59 cm.

H.F. Heussen, Oudheden en gestichten van Rhynland, Leiden 1719, 598.

Het is niet meer bekend van welke heiligen er beelden waren geplaatst. Een beeld van Sint Jeroen zal er één van zijn geweest.

Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), toegangsnummer 501, Inventaris van het Archief der Secretarie van de stad Leiden, (1253) 1290-1575 (1858), inv.nr. 1808, (1 charter). Eigendomsbewijs van een lijfrente, groot 15 Keurvorster Rijnse gulden, ten laste van de kerkmeesters van Noordwijk en ten behoeve van Alijt Enghel’s weduwe, 1444. reg.nr. 535. Transcriptie: Herman Schelvis.

ELO, toegangsnummer 0900, inv.nr. 818, Akte, waarbij hertog Philips van Bourgondië, graaf van Holland, zijn baljuw Lodewijc van Treslong machtigt, in parochie en baljuwschap van Noordwijk de tax van de bede ten behoeve van de wederopbouw van de kerk aldaar op te beuren, waarvan echter ontheven zijn van voorafgaande Kerstmis gedurende elf jaar diegenen, die “verbrant”' zijn. 1450 augustus 31. Transcriptie H. Schelvis.

Kloos 1928 (noot 5), 61.

Ter Kuile 1944 (noot 44), 164.

M. Domínguez Delmás, ‘Dendrochronologisch onderzoek kappen Jeroenskerk, Noordwijk (Nederland)’, rapportnummer DR_R2021004, Wageningen 2021.

De Moor 1994 (noot 4), 445.

De zuidzijde is de Voorstraatzijde, de voornaamste straat van Noordwijk-Binnen die in de late middeleeuwen onderdeel uitmaakte van de verbinding tussen Haarlem en Leiden. In die straat woonde de elite van het dorp. De Kerkstraat, gelegen aan de ‘zeezijde’, was ook een belangrijke straat, maar wel een typische dorpsstraat. Met kleinschalige, praktisch opgezette bebouwing en bewoond door (op zijn hoogst) de middenklasse.

Baksteenformaat: 19,5-20 × 10 × 4 cm, 10-lagenmaat: 59 cm.

Er zijn geen bronnen die dit kunnen bevestigen.

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, aanvraagnummer 129 G. 8.

Dit onderzoek is nog niet afgerond. H. Janse en D.J. de Vries, Merk en werk van de steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800, Zeist 1991, 123 e.v. Het gaat om de merken: HBJAN 1, 28, 44, 85, 105, 114, 150, 182, 190. Deze merken komen ook voor op de scheibogen van de Leidse Pieterskerk (vergroting schip en transept, 1465-1512), waarvan het profiel overeenkomstig is met de scheibogen in de Oude Jeroenskerk: Ter Kuile 1944 (noot 44), 164.

A. Taatgen, ‘“Ghij schelmen, laet dat besschot staen!” Beschilderde houten tongewelven in Nederland, vergeten monumenten van de schilderkunst, Amsterdam 2009, 5, 15, 19, 24, 59. (Masterscriptie kunstgeschiedenis); Heussen 1719 (noot 46), 592.

Kloos 1928 (noot 4), 381, noot 156. Helaas geeft Kloos geen bron van deze vermelding. In de negentiende eeuw werden de portalen, de doopkapel en de consistorie gesloopt. Bij de restauratie tussen 1970-1975 herbouwde men de consistorie, de reconstructie van het zuiderportaal volgde enkele jaren later.

Kloos 1928 (noot 5), 31; Angevaare 2016 (noot 15), 44.

Salman, Salman en Hekkens 2011 (noot 13), 55.

G. Vermeer, ‘Kloosters in baksteen. De architectuur van de hervormingsorden in Nederland tot omstreeks 1300’ (proefschrift), Amsterdam 1999, 19-20, 22, 59-107, 113-160.

Den Hartog 2002 (noot 37), 190.

Kloos 1928 (noot 5), 32.

Angevaare 2014 (noot 15), 514.

R. Tienstra, Lof en luister. Het middeleeuwse officie voor de heilige Jeroen van Noordwijk, Noordwijk 2023, 29.

J.G. Smit, ‘De graven van Holland en Zeeland op reis’, in: D.E.H. de Boer (red.), Holland in wording, Hilversum 1991, 118-122.

H. ’t Jong, Hoogtij van Holland, Utrecht 2022, 282, 290-295. Zie ook: D.E.H. de Boer, ‘Een vorst trekt noordwaarts. De komst van Albrecht van Beieren naar de Nederlanden (1358) in het licht van de ontwikkelingen in het Duitse Rijk’, in: D.E.H. de Boer en J.W. Marsilje (red.), De Nederlanden in de late middeleeuwen, Utrecht 1987, 283-309.

De oudst bekende rekeningen van de Oude Jeroenskerk dateren uit 1529 en uit 1557.

A.J. van Egmond, ‘Opgetekend. Materiële representatie aan het Haagse hof 1345-1425’ (proefschrift), Amsterdam 2019, 17.

’s-Gravenhage, ‘’s-Gravenhage onder de regering der graven uit der graven uit de huizen van Holland, Henegouwen en Beijeren’, in: Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van ’s-Gravenhage, ’s-Gravenhage 1861, 301; W. van Goudhoeven, D’oude Chronijcke ende Historien van Holland, Dordrecht 1636, fol. 97: ‘[…] dat de Hooft-kerck aldaar is begonst te funderen ten tyde Hertog Aelbrecht van Beijeren’.

Dat een kerk tot voorbeeld diende voor een andere kerk kwam vaker voor. Zo vertoonde in Amsterdam het omgangskoor en de topgevels van de Kapel ter Heilige Stede (midden vijftiende eeuw) sterke gelijkenissen met het koor van de Nieuwe Kerk (ca. 1405). Ook de koorplattegronden van de Bovenkerk te Kampen, de Walburgskerk in Zutphen, de Haarlemse Sint Bavo, de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Harderwijk en met name de Leidse Pieterskerk vertonen sterke gelijkenissen met de Nieuwe Kerk in Amsterdam. G. van Tussenbroek, De houten eeuw van Amsterdam. Bouwen, werken en wonen in de middeleeuwse stad. 1275-1578. Amsterdam 2023, 180-181. Zie ook L. Bosman, ‘De sensus Allegoricus van middeleeuwse gebouwen, of: architectuur iconologie in historisch perspectief’, in: E. den Hartog e.a., Bouwen en duiden. Studies over architectuur en iconologie, Alphen aan den Rijn 1994, 1-14.

Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummers BT-006417 (Sint Jacobskerk) en BT-020906 (Oude Jeroenskerk).

In 1335 is er sprake van een ‘grote kercke’. J.J.F.W. van Agt, ‘De Sint Jacobskerk te ’s-Gravenhage’, Bulletin KNOB 4 (1961), 154.

Langs deze weg mijn dank aan M. Hurx en G. van Tussenbroek voor hun support en het kritisch doorlezen van de tekst.

Gepubliceerd

2024-09-24

Citeerhulp

van Dam, M. (2024). Een grote kerk in een dorp dat mislukte als stad: De Oude Jeroenskerk in Noordwijk. Bulletin KNOB, 123(3), 30–46. https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.3.831

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##