De uitdaging van de architectuurhistoricus

Auteurs

  • Freek H. Schmidt University Amsterdam, Arts and Humanities

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.4.129

##submission.downloads##

Samenvatting

This article deals with the challenges for the architectural historian as formulated by the architectural-historical domain during the past three decades. In 1977 an international symposium took place at Utrecht University in which overtures were made to social sciences. It was seen as a challenge for the architectural historian; he could become a relevant player in questions on ‘high’ and ‘low’ architecture, on preservation and selection in large-scale urban extension, renovation of social housing, increase in the building intensity of city centres and traffic interventions; the architectural historian was considered an ally of the anonymous (housing) consumer.

In 1986 a symposium was held fitting in with a special issue of Archis on twenty years’ architectural-historical research in the Netherlands. In 1998 Archis returned to the subject, this time focusing on the existence of history in thinking about architecture of the past (architectural history) and the present (architectural criticism). For unlike abroad, architectural history did not play any part to speak of in the debate on architecture in the Netherlands. In 2006 the experiences of the architectural historian were evaluated on three locations at a moment when there was also much activity internationally concerning the positioning of architectural history.

Speaking and writing about monuments and especially acting in this respect is less and less the exclusive field of architectural history. In modernized preservation of monuments and historic buildings as it is developing at the moment the architectural historian, with his know-how, may play various roles as a development-oriented expert and critic. With his views the architectural historian nowadays proves to be really capable of undermining the historical picture on which current architectural theory, and hence also architectural practice, are based.

Biografie auteur

Freek H. Schmidt, University Amsterdam, Arts and Humanities

Dr. Freek Schmidt is architectuurhistoricus, verbonden aan de afdeling Kunst & Cultuur, Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam (http://www.let.vu.nl/medewerkers/f.h.schmidt) en het Onderzoeksinstituut CLUE (www.clue.nu). Hij is oud-redacteur van het ‘Bulletin KNOB’.

Referenties

R. Dettingmeijer, ‘The interest of an art historian’, in: R. Dettingmeijer, W. Reinink en J. Roding (red.), Architectural History and Social Science. Papers of the Symposium held at Utrecht 16-19 May 1977, Utrecht 1978, 95-97.

Idem, ‘introduction’, 3.

R. Dettingmeijer, ‘The interest of an art historian’, in: Dettingmeijer e.a. 1978, 96.

W. Reinink, ‘The consumer perspective’, in: R. Dettingmeijer e.a., Architectural history a social science? Reader. Symposium Utrecht 16-19 May, 1977, Utrecht 1977, 5-7.

A. Payne, ‘Architectural history and the history of art: a suspended dialogue’, Journal of the Society of Architectural Historians 58 (1999), 292-299; E. Fernie, ‘Art history and architectural history’, in: D. Arnold, E.A. Ergut en B.T. Özkaya (red.), Rethinking Architectural Historiography, Londen/New York 2006, 17-23; N. Stieber, ‘Architecture between disciplines’, Journal of the Society of Architectural Historians 62 (2003), 176; N. Stieber, ‘Space, time, and architectural history’, in: Arnold e.a. 2006, 171-182.

Dettingmeijer e.a. 1978, 4.

D. Porphyrios (guest editor), On the Methodology of Architectural History, Architectural Design Profile, Londen 1981.

H. Conway en R. Roenisch, Understanding Architecture. An introduction to Architecture and Architectural History, London/New York 2005 (second edition), 34.

D. Watkin, The Rise of Architectural History, Londen 1980; D. Porphyrios (guest editor), On the Methodology of Architectural History, Architectural Design Profile, Londen 1981. Reflectie op architectuurgeschiedenis en ontwerptheorieën wisselden elkaar af in het invloedrijke tijdschrift Oppositions (1973-1984).

De historiografie van de kunstgeschiedenis is omvangrijk. Enkele titels: Michael Podro, The critical historians of art, New Haven en Londen 1982; E. Fernie, Art history and its methods, a critical anthology, Londen 1995; D. Preziosi (ed.), The art of art history: a critical anthology, Oxford 1998. In de Nederlandse overzichten komt de architectuurgeschiedenis incidenteel ter sprake: M. Halbertsma en K. Zijlmans (eds.), Gezichtspunten. Een inleiding in de methoden van de kunstgeschiedenis, Nijmegen 1993; Y. Marcus-de Groot, Kunsthistorische vrouwen van weleer. De eerste generatie in Nederland vóór 1921, Hilversum 2003. P. Hecht, A. Hoogenboom en C. Stolwijk (red.), Kunstgeschiedenis in Nederland. Negen opstellen, Amsterdam 1998, bevat een aantal verkenningen, waaronder specifiek op het gebied van de architectuurgeschiedenis: L. Bosman, ‘De geschiedenis van de Nederlandse architectuurgeschiedenis: middeleeuwse bouwkunst’, 63-87.

E.H. Carr, What is history? The George Macaulay Trevelyan Lectures Delivered at the University of Cambridge January-March 1961, New York, 1961, 54; Watkin 1980, ix; D. Arnold, Reading Architectural History, Londen 2002, 5, 35.

A. Ballantyne, ‘Architecture as evidence’, in: Arnold e.a. 2006, 37-49: 48.

Hetzelfde geldt voor de omschrijving van architectuurgeschiedenis als gericht op ‘understanding all types of building and studying the built environment in its many different historical contexts’ in een recente algemene introductie tot de architectuur. Conway en Roenisch 2005, 37. Zonder het sinds de jaren ’70 opgekomen zelfonderzoek en de vermenigvuldiging van invalshoeken had een relativering van de canon op het niveau van het overzicht, zoals Spiro Kostof’s, A History of Architecture. Settings and Rituals, New York/Oxford 1985, niet geschreven kunnen worden. Zijn ‘The story of what we built’ (7-19) geeft de totale context van de architectuur weer en hoe die bestaat uit de ‘oneness’, ‘setting’, ‘community’ en ‘meaning of architecture’ die van belang zijn voor het onderzoek van architectuur als ‘social act’. Zie vertaling in H. Heynen e.a. (red.), ‘Dat is architectuur’. Sleutelteksten uit de twintigste eeuw, Rotterdam 2004, 574-578.

Stieber 2003, 176-177. E. Blau e.a., ‘Architectural History 1999/2000’: speciaal nummer van Journal of the Society of Architectural Historians 58(1999), no. 3.

D. Arnold, Reading Architectural History. Londen 2002, hfdst 4 (social histories) en 6 (gender).

H. van Dijk e.a., ‘Architectuurhistorisch onderzoek in Nederland’, Archis 1 (1986) 6, 13-51, in het bijzonder: D. Boasson en M. van Giersbergen, ‘Architectuurgeschiedenis in Nederland. Verschuivingen in de periode 1965-1985’, 14-28; E. Taverne, ‘Vragen aan een prille discipline. De geschiedenis van een ruimtelijke planning in Nederland’, 40-43; H. van Dijk, ‘Ontwerpers en historici. Ploegendienst in de mijngangen van de geschiedenis’, 47-51; R. Brouwers e.a. (red.), Architectuur historisch onderzoek. Verslag van een symposium, Amsterdam [Stichting Wonen] 1988, 68; D. Porphyrios (guest editor), On the Methodology of Architectural History, Architectural Design Profile, Londen 1981.

Brouwers e.a. 1988, ‘discussie bij thema IV’ (De academische onderzoekspraktijk), 67-69. In de discussie en de aanleiding tot het Archisnummer en het symposium, werd vaak gerefereerd aan Dettingmeijer.

Brouwers e.a. 1988. Zie met name de uiteenzettingen van A. van der Woud over de Academische onderzoekspraktijk, 60-63 en het slotbetoog van E. Taverne, 86-92.

Thema ‘Geschiedenis & Recycling’, Archis 12(1998) 10, 8-41; O. Bouman, ‘Geschiedenis na haar einde’, Archis 12(1998) 10, 8. Hierop volgden in Kunstlicht interviews met de toenmalige hoogleraren architectuurgeschiedenis van vijf Nederlandse letterenfaculteiten en de hoofdredacteur van Archis: L. Vlassenrood, ‘Kunstgeschiedenis bestaat niet. Een interview met Ole Bouman’, en F. Schmidt, ‘Architectuur en kunstgeschiedenis. Interviews met Manfred Bock, Aart Mekking, Koen Ottenheym, Ed Taverne en Auke van der Woud’, Kunstlicht 20(1999), resp. 8-11, 32-41.

G. Bekaert, ‘Geschiedenis of oorspronkelijkheid?’, Archis 12(1998) 10, 15-17.

Idem, 17.

W. Vanstiphout, ‘Us and them. Architecten en architectuurhistorici in Nederland’, Archis 12(1998) 10, 18-21.

D. Ghirardo, ‘Bedrog in de architectuur. De stand van de Amerikaanse kritiek, een manifest’, Archis 12(1998) 10, 9-13.

A. Oosterman en L. Vlassenrood, ‘De positie van geschiedenis en kritiek in de Nederlandse architectuur. Interview met Ed Taverne’, Archis 12(1998) 10, 23-31.

Idem, 25.

C. van Eck, ‘Wittkower revisited. Modernistische architectuurgeschiedenis’, Archis 12(1998) 10, 32-41; R. Wittkower, Architectural principles in the Age of Humanism, Londen 1949; Idem, Grondslagen van de architectuur in het tijdperk van het humanisme, Nijmegen 1996. Deze Nederlandse vertaling bevat als nawoord een vertaling van: H.A. Millon, ‘Rudolf Wittkower, “Architectural Principles in the Age of Humanism”: Its Influence on the Development and Interpretation of Modern Architecture’, Journal of the Society of Architectural Historians 31(1972), 83-91. Voor een gedetailleerde historiografische contextualisering, zie A. Payne, ‘Rudolf Wittkower and Architectural Principles in the Age of Modernism’, Journal of the Society of Architectural Historians 53(1994), 322-342. Zie ook: C. van Eck, ‘Architectuurtheorie tussen wetenschap en ontwerpleer in Italiaanse architectuurtraktaten van de late zestiende eeuw’, Theoretische geschiedenis, 26(1999), 351-367; H. de Mare, ‘Het huis en de regels van het denken. Een cultuurhistorisch onderzoek naar het werk van Simon Stevin, Jacob Cats en Pieter de Hooch [dissertatie Vrije Universiteit] Amsterdam 2003, 32-35.

Internationale conferentie van Institut National de l’Histoire de l’Art (INHA) en Society of Architectural Historians (SAH),‘Changing Boundaries: Architectural History in Transition’, 31 Augustus – 4 September 2005, Parijs. Speciale thema’s werden behandeld: ‘Learning from Interdisciplinarity’, Journal of the Society of Architectural Historians 64(2005), 417-440; ‘Learning from Architectural History’, Journal of the Society of Architectural Historians 65 (2006), 5-24.

Oase (2006) 69.

‘Redactioneel’, Oase (2006) 69, 7.

A. Leach, ‘De provisionele autonomie van de historicus bij Tafuri’, Oase (2006) 69, 15-29. Zie verder: A. Leach, Manfredo Tafuri: Choosing History, Gent 2007; R. Hoekstra, Building versus Bildung. Manfredo Tafuri and the construction of a historical discipline, [Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen] 2005.

Leach 2006, 17.

R. Dettingmeijer, ‘Monument, geschiedenis en zorg’, Bulletin KNOB 105(2006), 223-228: 223.

F. Asselbergs, ‘Een KB kan worden ingetrokken’, Bulletin KNOB 105 (2006), 201-202: 202.

Enkele recente overheidspublicaties waarin architectuurgeschiedenis een substantiële rol speelt of zou kunnen spelen: K. Bosma, Het post- Belvederetijdperk: Cultuurhistorisch beleid verankerd in de ruimtelijke ordening en in de ontwerpopgave. Essay van Koos Bosma, met een advies en annotaties van het College van Rijksadviseurs, Den Haag [Atelier Rijksbouwmeester] 2008; Voor de modernisering van de monumentenzorg, zie de Beleidsbrief op http://www.cultureelerfgoed. nl/sites/default/files/u6/Beleidsbrief (geraadpleegd 19 april 2010). Voor het NWO-programma Culturele dynamiek, dat bijdragen wil leveren aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken waarin cultuur en de dynamiek van cultureel erfgoed centraal staan, zie http://www.nwo.nl/NWOHome.nsf/pages/NWOA_6J8FRJ (geraadpleegd 19 april 2010).

Bibliografie Architectuur, Stedebouw en Ruimtelijke ordening, Tuinen Landschapsarchitectuur, Monumentenzorg en Bouwhistorie 2000- 2005 [samenstelling N. Smit; inleiding F. Schmidt] [uitgave: Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici], Utrecht 2006 (www.kunsthistorici. nl).

Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in Engeland, waar oorlogsdreiging aanleiding was tot het snel in kaart brengen van het Engelse monumentenbestand en binnen een decennium de basis legde voor de geschiedenis van de Engelse architectuur. De kritisch evaluatie daarvan liet vervolgens lang op zich wachten. Arnold 2002, 11, 83-108; B. Arciszewska and E. McKellar (eds.) (2004), Articulating British Classicism. New approaches to Eighteenth-century Architecture, Aldershot 2004.

J.E. Bosma, De verbeelding van tent en piramide. Architectuurgeschiedenis tussen dienstbaarheid en autonomie, oratie Vrije Universiteit Amsterdam, 2 november 2006.

Het juryrapport vermeldt “Ook deinst Van der Woud er niet voor terug vastgeroeste academische beelden en reputaties omver te werpen en te pleiten voor een andere architectuurgeschiedenis. Met zijn boeken Waarheid en karakter (1997) en Sterrenstof. Honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur (2009) zette hij vraagtekens bij de reputaties van Berlage en Cuypers en stelde dat rond deze figuren een mythevorming is ontstaan die continu kritiekloos wordt herhaald.” Persbericht Stichting Rotterdam Maaskant, http://www.rotterdammaaskant.nl/?id=24 (geraadpleegd op 8 april 2010).

Gepubliceerd

2010-08-01

Citeerhulp

Schmidt, F. H. (2010). De uitdaging van de architectuurhistoricus. Bulletin KNOB, 109(4), 114–123. https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.4.129

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##