Rietveld als 'Lebensgestalter'
Vier woningen en een interieur voor de Werkbundsiedlung in Wenen 1929-1932
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.117.2018.4.3128##submission.downloads##
Samenvatting
Between 1929 and 1932, Gerrit Thomas Rietveld designed four dwellings for the Werkbundsiedlung architecture exhibition in Vienna. Mounted by the Austrian Werkbund in emulation of the German Die Wohnung exhibition of 1927, its initiator and organizer was the Austrian architect Josef Frank. The Werkbundsiedlung was located in a leafy suburb of Vienna and consisted of 70 fully furnished dwellings designed by 28 Austrian and 4 international architects, among the latter Rietveld. The Viennese model estate served as a manifesto for a new way of living and dwelling geared to an efficient use of space, a range of floor plan solutions and a modern interior design. After the exhibition closed the dwellings were offered for sale.
Little has been published about these four Werkbund dwellings and the interior that Rietveld designed for one of them, even though it was his first prestigious international commission for single-family dwellings. He received the commission from a distinguished colleague, Josef Frank. Rietveld himself considered the result finer than the Utrecht houses on Erasmuslaan and Schumannstraat that he had designed with Truus Schröder in the same period.
In the Viennese plans Rietveld expressed his most important housing ideas in which light, air, flexibility, fitness for purpose and clarity of space were the main preconditions for a modern, active and conscious style of living. Rietveld would probably have liked to experiment with new building methods and materials, but the construction requirements did not permit this. This explains why he did not use his concept of the prefabricated core dwelling. Although Rietveld’s preferred layout with sliding doors was never implemented, this solution exemplifies his persistence in looking for ways to achieve his idea of a flexible dwelling within the specified requirements. He took full advantage of the limited freedom with respect to the size of the windows and balconies: no other Werkbund dwellings had so many continuous windows and wide balconies and thus so much (sun)light, air, warmth and space as those designed by Rietveld. Although his belief that modern human beings should ideally live in a small dwelling found no expression in the finished dwellings, it was present in the plans. His proposal to also design a smaller, 28 m² dwelling was rejected by Frank because of lack of time.
For Rietveld the commission for the Viennese model dwellings was an ideal medium for experimenting on a scale of 1:1 and presenting solutions for an issue that exercised not just Rietveld but also many of his CIAM and Nieuwe Bouwen colleagues: what is the best way of living in the modern age? Although the dwellings were not very structurally innovative, and Rietveld was limited in his spatial choices, the modern living ideas expressed in his Viennese plans represented a notable contribution to the international architecture exhibitions of the 1920s and ’30s.
Referenties
Centraal Museum Utrecht (CMU), Rietveld Schröder Archief (RSA), inv.nr. RSA0134, (citaat uit) brief van G. Rietveld aan T. Schröder-Schräder, ongedateerd [ca. 2-4 juni 1932].
De ongedateerde brief is geschreven op briefpapier van het Carlton Hotel in Wenen. Uit de brief wordt duidelijk dat hij in Wenen is vanwege de opening van de Werkbundsiedlung en dat de persbezichtiging net is geweest. Uit krantenberichten blijkt dat de persopening vlak voor de opening op 4 juni 1932 was. Rietveld zal de brief dus waarschijnlijk op 2, 3 of 4 juni hebben geschreven. Zie bijvoorbeeld: ‘Die moderne Gartenstadt. Die größte Bauausstellung Europas in Wien’, Reichspost, 3 juni 1932, 6.
R. Pommer en O. Christian, Weissenhof 1927 and the Modern Movement in Architecture, Chicago 1991, 149-153.
A. Nierhaus en E-M. Orosz, ‘Die Wiener Werkbundsiedlung 1932/2012’, in: A. Aigner e.a., Werkbundsiedlung Wien
Ein Manifest des Neuen Wohnens, Wenen 2012, 13-15.
A. Krischanitz en O. Kapfinger, Die Wiener Werkbundsiedlung. Dokumentation einer Erneuerung, Wenen 1985, 106-107;
M. Praschl, ‘Die Sanierung der Werkbundsiedlung seit 2011’, in: Aigner e.a. 2012 (noot 4), 276-279.
Zie voor de ontwerpen die Rietveld maakte voor de Werkbundsiedlung: M. Küper en I. van Zijl, Gerrit Th. Rietveld 1888-1964. Het volledige werk, Utrecht 1992, 56-137.
G. Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940, Den Haag 1978, 135; F. Bless, Rietveld 1888-1964: een biografie,
Amsterdam 1982, 89; G. Rodijk, De huizen van Rietveld, Zwolle 1991, 34-36; Küper en Van Zijl 1992 (noot 6), 138-139; B. Mulder, Gerrit Thomas Rietveld. Schets van zijn leven, denken en werken, Nijmegen 1994, 119; I. van Zijl, Gerrit Rietveld,
Londen 2010, 93 en 116; M. Casciato, ‘Nederlandse “case-study” huizen. Rietvelds bijdrage aan modern wonen in perspectief’, in: R. Dettingmeijer, M.T. van Thoor en I. van Zijl (red.), Rietvelds universum, Rotterdam 2010, 79; M. Kristan, ‘Gerrit Rietveld, Utrecht. Haus 53/54/55/56’, in: Aigner e.a. 2012 (noot 4), 208-211; M. Kuipers, ‘Rietveld and Nieuwe Zakelijkheid in Architecture’, in: R. Grüttemeier en K. Beekman (red.), Neue Sachlichkeit and Avant-Garde, New York 2013, 91; D. Broekhuizen (red.), Maison d’Artiste. Onvoltooid icoon van De Stijl, Rotterdam 2016, 27.
Bless 1982 (noot 7), 89; Casciato 2010 (noot 7), 79.
In de publicatie van Rodijk staan ook drie afbeeldingen van ontwerpen uit verschillende fases van het project en een korte visuele analyse van de gerealiseerde woningen. Rodijk 1991 (noot 7), 34-36.
Küper schrijft dat deze woningen ‘seem to lack the elegant refinement of his other work’. M. Küper, ‘Rietvelds Houses’, in: M. Küper, W. Quist en H. Ibelings, Gerrit Th. Rietveld. Houses. Barcelona 2006, 42.
Zie bijvoorbeeld over het Rietveld Schröderhuis: Van Zijl 2010 (noot 7), 47-71; over Rietvelds vroege ideeënvorming: D. Broekhuizen, ‘Bewustwording. Rietvelds vroege theorievorming’, in: Dettingmeijer, Van Thoor en Van Zijl 2010 (noot 7), 36-47; over voorkeur voor kleine woningen: G. Rietveld, ‘Inzicht/Ontwerp kleine woningen te Utrecht’, i10 2 (1928) 17/18, 91-93; G. Rietveld, ‘Interieur’, in: Het civiel en bouwkundig studentengezelschap Practische Studie, Internationale leergang voor nieuwe architectuur Delft, Delft 1930, 6-7; CMU, RSA, inv.nr. GR016, G. Rietveld, ‘Het Binnenhuis’, in: De Baanbreker, weekkalender
week 17 (17-23 mei 1931); voor opvattingen over het exterieur en interieur: G. Rietveld, ‘Nut, constructie: (schoonheid: kunst)’, i10 1 (1927) 3, 89-92; CMU, RSA, inv.nr. GR012, G. Rietveld, ‘Idee voor een eenvoudige woning’, periodiek in briefvorm
(inleiding in proefnummer, juni 1931); G. Rietveld, ‘De Stoel’, De Werkende Vrouw 1 (1930) 9, 244; G. Rietveld, ‘Architectuur.’
De Werkende Vrouw 1 (1930) 11/12, 316-318; G. Rietveld, ‘Meubels.’ De 8 en Opbouw 3 (1932) 10, 93-95.
Rietveld schreef dat de directe ervaring van de realiteit: ‘het gewone, eenvoudige, waarvoor we slechts de oogen behoeven
te openen, de hand uit te steken, dat onmiddellijke leven’, bij veel mensen zeer zeldzaam was geworden. Hij vond dat de nieuwe zakelijke architectuur de mens weer ‘tot de werkelijkheid’ kon brengen, en men hierdoor de ruimte bewuster kon ervaren. Zie: Rietveld ‘Inzicht’ 1928 (noot 11), 89-90; Broekhuizen 2010 (noot 11), 47.
B. Colomina, ‘The Exhibitionist House’, in: R. Koshalek, E. Smith en Z. Çelik (red.), At the End of the Century. One Hundred Years of Architecture, Los Ange-les 1998, 127-164; D. van Gameren e.a. (red.), Woningbouwtentoonstellingen/Housing Exhibitions. Delft Architectural Studies on Housing, Rotterdam 2013; D. Broekhuizen, ‘Levensechte ervaringen. Initiatieven voor modelwoningen en reconstructies’, in: Broekhuizen 2016 (noot 7), 25-33.
Broekhuizen 2016 (noot 7), 28; Colomina 1996 (noot 13), 151; F. van Andel, ‘Woningbouw in tijden van crisis’, in: Van Gameren e.a. 2013 (noot 13), 5-6.
Rietvelds bijdrage aan de Werkbundsiedlung wordt kort beschreven in recente literatuur: Van Gameren e.a. 2013 (noot 13), 106; Broekhuizen 2016 (noot 7), 27.
E. Blau, The Architecture of Red Vienna 1919-1934, Cambridge 1999, 78.
O. Kapfinger, ‘Anspruch und Ausgang. Zur Projekt- und Baugeschichte der Internationalen Werkbundsiedlung Wien 1932’, in: Aigner e.a. 2012 (noot 4), 38-39.
J. Frank, ‘Der Volkswohnungpalast. Eine Rede anlässlich der Grundsteinlegung, die nicht gehalten wurde’, Der Aufbau 1 (1926) 7, 107-111; O. Kapfinger, ‘The Art of Urban Architecture from Below. Josef Frank’s Positions at the Turning Point from the Viennese Settlement Movement to Monumental Community Housing Projects’, in: C. Thun-Hohenstein, H. Czech en
S. Hackenschmidt (red.), Josef Frank. Against Design. The Architect’s Anti-Formalist Oeuvre, Wenen 2016, 113.
Blau 1999 (noot 16), 200.
Kapfinger 2012 (noot 17), 36-37.
A. Payne, From Ornament to Object. Genealogies of Architectural Modernism, Los Angeles 2012, 222.
H. Czech en S. Hackenschmid, ‘Josef Frank: Against Design’, in: Thun-Hohenstein, Czech en Hackenschmidt 2016 (noot 18), 19; A. Nierhaus, ‘Bauten, die eine bessere Welt abbilden. Architekturausstellungen um 1930 zwischen Modell und Wirklichkeit’, in: Aigner e.a. 2012 (noot 4), 32-33.
C. Long, Josef Frank. Life and work, Chicago 2002, 178-179.
Kapfinger 2012 (noot 17), 113-115.
N. Strizler-Levine, Josef Frank: Architect and Designer. An Alternative Vision of the Modern Home, New Haven 1996, 53-54.
Zie ook Long 2002 (noot 23), 110-112.
Van Zijl 2010 (noot 7), 93 en 105.
Long 2002 (noot 23), 178-179.
Kapfinger 2012 (noot 17), 41-42; 150; Kuipers 2013 (noot 7), 92.
Van Zijl 2010 (noot 7), 93-98.
Rietveld 1928 (noot 11), 90. Rietveld benadrukte dit nog een keer in een essay dat hij na de opening van de Werkbundsiedlung publiceerde, en in een kranteninterview: G. Rietveld, ‘Nieuwe Zakelijkheid in de Nederlandsche Architectuur’,
De Vrije Bladen 9 (1932) 7, 1-27; ‘Architect Rietveld over het Nieuwe Bouwen. Wij proberen ruimte te scheppen’, Telegraaf, 26 april 1935, 7.
Zie noot 11.
Het Nieuwe Instituut (HNI), archief J.J.P. Oud (OUDJ), inv.nr. OUDJ B37:27:43, brief van G. Rietveld aan J.J.P. Oud; uit het oprichtingsnummer van het door hem opgerichte periodiek in briefvorm uit 1931 komt nog duidelijker naar voren dat hij nieuwsgierig was naar andermans ideeën, discussie wilde aanmoedigen en graag wilde samenwerken met de wetenschap en andere vakgebieden om de woonruimtes waarin mensen leefden te verbeteren. CMU, RSA, inv.nr. GR012, G. Rietveld, (red.), periodiek in briefvorm (inleiding in proefnummer, juni 1931). Zie ook Broekhuizen 2010 (noot 11), 43.
Dit blijkt uit een interview van Ilse Bill met Rietveld in een van zijn woningen tijdens de opening van de Werkbundsiedlung.
Hierin zegt Rietveld: ‘Ich bin der Ansicht: Meine Aufgabe als Architekt ist es vor allem, einen Raum zu schaffen, in dem Menschen leben können. Die Einrichtung ist dann eigentlich ihre Sache.’ I. Bill, ‘Lebensgestalter. Ein Gespräch in der Wiener
Werkbundsiedlung’, Die Bühne (1932) 331, 17.
HNI, OUDJ, inv.nr. B39, brief van G. Rietveld aan J.J.P. Oud, 24 april 1927. Geciteerd in Van Zijl 2010 (noot 7), 124.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0060, brief van Österreichischer Werkbund aan G. Rietveld, 30 november 1929.
Nierhaus en Orosz 2012 (noot 4), 13.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0064, brief van L. Gábor (Öst. Werkbund) aan G. Rietveld, 11 december 1929.
Het stuk grond van de beoogde wijk was 160 bij 130 meter en lag in een vrij veld ten zuiden van de wijk Am Wasserturm in Wenen. CMU, RSA, inv.nr. 028A001, plattegrond gemaakt door J. Frank, 1:360 situatie voor de Oostenrijkse Werkbund, 1930; Kapfinger 2012 (noot 17), 42 en 44.
CMU, RSA, i nv.nr. RSA0107, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 12 december [1929]. Uit een latere brief uit 1932 blijkt dat Frank en Rietveld samen de woning van C.H. de Leeuw hebben bezocht. Het is goed mogelijk dat hun bezoek aan deze woning eind 1929 heeft plaatsgevonden. CMU, RSA, inv.nr. RSA0121, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 9 mei 1932.
I. Meder, ‘Natur und Architektur werden hier ineinandergeschoben. Haus und Garten in der Werkbundsiedlung’, in: Aigner e.a. (noot 4) 2012, 96-98.
Long 2002 (noot 23), 122.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0107, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 12 december [1929].
CMU, RSA, inv.nr. 013 A 001, G. Rietveld, Rij woningen met Unterküche, ca. 1929-1930. Volgens Rodijk is dit het eerste ontwerp van Rietveld voor de woningen in Wenen, zie: Rodijk 1991 (noot 7), 35. Rodijk verantwoordt dit niet. Het is inderdaad aannemelijk dat dit ongedateerde ontwerp het eerste is, omdat de plattegronden van de twee verschillende typen precies overeenkomen met het programma van eisen van Frank. Daarnaast tekende Rietveld duidelijk een fiets in het ontwerp om aan te geven dat daar plek was voor een fietsenstalling. In de volgende brief die Frank stuurde, op 14 januari 1930, reageerde hij op Rietvelds ontwerp en schreef Frank dat er geen plek gereserveerd hoefde te worden voor fietsen, omdat dat niet gebruikelijk was in Wenen en de wijk op een helling lag. CMU, RSA, inv.nr. RSA0070, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 14 januari 1930.
Rietveld 1927 (noot 11), 90-91; Rietveld 1928 (noot 11), 91-93.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0082, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 12 februari 1930. Frank schreef op 27 september 1930, nadat de locatie voor de tweede keer was veranderd en het project al een jaar was uitgesteld: ‘Ich glaube nur, dass es für Sie einfacher sein dürfte nur eine Type zu zeichnen und das auch die Bauausführung vereinfachen wird.’ CMU, RSA, inv.nr. RSA0102, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 27 september 1930.
De indeling komt namelijk precies overeen en Rietveld voorzag het van een Duitse toelichting. CMU, RSA, inv.nr. 012 A 010, G. Rietveld, Woningen met Unterküche, ca. 1929-1930. Dit ontwerp is ook afgebeeld in Küper en Van Zijl 1992 (noot 6), 138.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0070, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 14 januari 1930; Kapfinger 2012 (noot 17), 41.
CMU, RSA, inv.nr. 028 A 011, J. Frank, Tweede situatie Werkbundsiedlung, 1930; CMU, RSA, inv.nr. RSA0081, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 2 februari 1930; CMU, RSA, inv.nr. RSA0082, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 12 februari 1930. In deze laatste brief schrijft Frank aan Rietveld: ‘Auf dem Plan war die erste Stelle, die ich für Sie bestimmt habe und dann ein Pfeil zu der neuen, da Sie einen Platz mit Nord- und Südfassade gewünscht haben.’ Met de plattegrond bedoelde Frank: CMU, RSA, inv.nr. 028 A 011, Werkbundsiedlung 1:360, 1930.
B. Miller Lane, ‘Modern Architecture and Politics in Germany, 1918-1945’, in: B. Miller Lane e.a. (red.), Housing and Dwelling. Perspectives on Modern Domestic Architecture, Londen 2007, 265.
Op de nieuw aangewezen plek staan nog maar vier huizen op de plattegrond, waardoor verwarring ontstond bij Rietveld. Frank legde uit in de brief van 12 februari 1930 dat hij vijf huizen wilde, maar dat hij dit nog moest uitwerken in een nieuwe plattegrond. Hij tekende het nog een keer uit voor Rietveld in een kleine schets. Zie: CMU, RSA, inv.nr. 028 A 006, J. Frank, Ontwerpschets met uitleg van Frank, 1930. De breedte van 24-25 meter komt voort uit de optelsom van de vijf breedtes van de huizen, plus de dikte van de tussenmuren (12 cm). CMU, RSA, inv.nr. RSA 0071, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 18 januari 1930.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0070, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 14 januari 1930.
CMU, RSA, inv.nr. 028 A 002, G. Rietveld, Tweede ontwerp van vijf woningen voor de Werkbundsiedlung, 1930. In een brief van 2 maart 1930 vroeg Frank of Rietveld zijn ontwerp zo snel mogelijk kon op sturen. In een brief van 31 maart 1930 bedankte Frank Rietveld voor de tekeningen. Rietveld moet de ontwerpen dus tussen 2 en 31 maart hebben gestuurd. Zie: CMU, RSA, inv.nr. RSA0084, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 2 maart 1930; CMU, RSA, inv.nr. RSA0090, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 31 maart [1930]. Het tweede ontwerp is in tegenstelling tot het eerste ontwerp wel van een datum voorzien, maar er staat alleen een jaartal. Het is aannemelijk dat Rietveld het als tweede ontwerp opstuurde naar Frank, gezien het vier huizen
en één kleiner huis toont, overeenkomstig met het aantal dat Frank noemde in zijn brieven tussen januari en februari. Zie: CMU, RSA, inv.nr. RSA0071 en RSA0082. De andere ontwerpen voor de Werkbundsiedlung van Rietveld in HNI en het RSA zijn voor vier huizen met een gezamenlijke breedte van 20,88 m.
Dit laatste aspect was een belangrijke en bewuste keuze van Rietveld. Zie CMU, RSA, inv.nr. GR022, G. Rietveld, [1932].
Het gehele bebouwde oppervlak moest van een kelder worden voorzien, omdat de grond slecht was. Frank vroeg om een nieuw ontwerp met maten en schaal, aangezien deze ontbraken in Rietvelds vorige ontwerp. CMU, RSA, inv.nr. RSA0101, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 10 september [1930]; CMU, RSA, inv.nr. RSA0102, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 27 september [1930].
De ontwerpen voor dit derde ontwerp bevinden zich zowel in het RSA als in de archieven van G.Th. Rietveld en J.J.P. Oud in het HNI. De afbeeldingen betreffen HNI, OUDJ, inv.nrs. aa27, aa26, aa25 en CMU, RSA, inv.nr. 028 A 003, Rij van vier woningen voor de Wiener Werkbundsiedlung, ongedateerd [ca. 1930]. Zie ook: CMU, RSA, inv.nrs. 028 A 007, 028 A 004, 028 A 005; HNI, archief G.Th. Rietveld (RIET), inv.nr. RIET26 en RIET27. Het is duidelijk dat al deze ontwerpen bij elkaar horen door de overeenkomsten tussen de ontwerpen en het opschrift ‘4 Wohnhäuser Wien, arch. Rietveld, Holland’ op de meeste ontwerpen. Hoewel deze ontwerpen ongedateerd zijn, is het waarschijnlijk dat Rietveld ze heeft gemaakt na Franks brief van 27 september 1930 (CMU, RSA, inv.nr. RSA0102). In de eerste plaats doordat het ontwerpen betreft voor vier huizen met een gezamenlijke breedte van 20,88 m. Frank noemt deze afmeting pas voor het eerst in zijn brief van 27 september 1930. Daarnaast zijn de meeste ontwerpen op een schaal van 1:50 en bevatten ze alle afmetingen. Hier vroeg Frank ook specifiek om in zijn brief van 27 september 1930.
Rietveld verplaatste onder andere de wc van de voorhal naar de kelder, de balkons op de hoekhuizen liepen niet meer de hoek om, en de zijgevels van het woonblok hadden minder ramen dan in het vorige ontwerp. De precieze reden hiervoor is onduidelijk. CMU, RSA, inv.nr. RSA0101, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 10 september [1930].
Rietveld schreef deze tekst en een verdere toelichting op de achterkant van een afgesneden ontwerp van de bovenste twee verdiepingen. CMU, RSA, inv.nr. 028 A 005, Rij van vier woningen voor de Werkbundsiedlung, ongedateerd [ca. 1930].
CMU, RSA, inv.nr. 028 A 005, Rij van vier woningen voor de Werkbundsiedlung, ongedateerd [ca. 1930].
Frank schreef begin september 1930 dat hij nog zou laten weten wanneer Rietveld het beste naar Wenen kon komen tijdens de bouw om de details te bespreken. Het is daarom goed mogelijk dat Rietveld eind 1930 of begin 1931 naar Wenen is gereisd. CMU, RSA, inv.nr. RSA0101, brief J. Frank aan G. Rietveld, 10 september [1930].
Krischanitz en Kapfinger 1985 (noot 5), 23; Kapfinger 2012 (noot 17), 50.
Baupolizei Magistratsabteilung 37, Gebietsgruppe West – Kanzlei/Planarchiv, Wenen, Österreichischer Werkbund/Plannummer 115, ongesigneerd indieningsplan voor huis nr. 53, 54, 55 en 56 van Rietveld voor de Werkbundsiedlung, 4 februari 1931.
HNI, RIET, inv.nrs. RIET27-1, RIET27-2, RIET27-3 en RIET27-4. De afbeelding betreft RIET27-3. In Kristan 2012 (noot 7) wordt alleen verwezen naar de ontwerpen in het CMU en het indieningsplan nr. 115 van 4 februari 1931.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0111, brief J. Frank aan G. Rietveld, 28 januari 1932. Gábor koos de kleuren van de façades in de Werkbundsiedlung. Rietvelds huizen kregen als enige een lichtgele kleur. Zie Strizler-Levine 1996 (noot 25), 58.
Het afdak boven de tuiningang naar de kelder werd niet uitgevoerd, de schoorsteen was minder hoog en de ramen aan de zuidkant op de eerste verdieping werden iets anders uitgevoerd. Ook de onzichtbare en weggewerkte dakgoot uit Rietvelds derde ontwerp werd niet uitgevoerd zoals op plannummer 115. De weggewerkte dakgoot was waarschijnlijk nog te experimenteel en te duur en paste niet bij de uniforme bouwwijze van de Werkbundsiedlung.
CMU, RSA, inv.nr. GR022, tekst van G. Rietveld, [1932]. Hij bedankt namelijk dat hij was uitgenodigd voor de Werkbundsiedlung en dat hij al eens eerder in Wenen was als jury tijdens de meubelcompetitie van Thonet. Hij schreef over Wenen als ‘hier’, waardoor het lijkt alsof hij er op dat moment was.
CMU, RSA, inv.nr. GR022, tekst van G. Rietveld, [1932].
CMU, RSA, inv.nr. RSA0134, brief van G. Rietveld aan T. Schröder-Schräder, ongedateerd [ca. 2-4 juni 1932]. Rietveld heeft het hier over ‘het eerste huis’, dat lijkt te verwijzen naar een van de hoekhuizen. Eerder schreven auteurs al dat Rietveld de huizen anders indeelde omdat zijn rolwanden niet konden worden uitgevoerd, waaruit die indeling bestond maken zij niet duidelijk. Zie bijvoorbeeld: Küper 2006 (noot 7), 42; Küper en Van Zijl 1991 (noot 6), 138; Mulder 1994 (noot 7), 119. Dit punt vraagt wel om meer onderzoek aangezien Martin Praschl van P. Good Architekten schrijft dat de verschillende indelingen, op de kleine keuken met grote zitkamer na, niet werden uitgevoerd in 1932. Zie: Praschl 2012 (noot 5), 279. Met de beperkte bewijslast die er is lijkt het aannemelijk dat de verschillende indelingen (inclusief een open woonkeuken) wel werden uitgevoerd in 1932. Hiervoor zijn een aantal redenen: de werktekening nr. 121 (afb. 11), die van latere datum dan plannummer 115 is en waarop keuken en eetkamer niet van elkaar zijn afgescheiden door een vaste wand, Rietvelds Duitse tekst op briefpapier van de Werkbundsiedlung, Rietvelds brief aan Truus waarin hij het heeft over ‘het eerste huis dat oningedeeld is’ en het feit dat Rietveld uitzonderlijk tevreden was over de huizen.
Ongepubliceerde Duitse tekst over de Werkbundsiedlung (eigen vertaling). CMU, RSA, inv.nr. GR022, tekst van G. Rietveld, [1932].
Op een ontwerp uit de derde fase staat een potloodtekening van Rietveld met klapbedden in de slaapkamers op de eerste verdieping. Of deze klapbedden ook in het ontwerp zaten die hij naar Frank stuurde en of ze zijn uitgevoerd, is niet duidelijk. CMU, RSA, inv.nr. 028 A 005, Rij van vier woningen voor de Werkbundsiedlung, plattegrond bovenste verdieping, ongedateerd [ca. 1930].
CMU, RSA, inv.nr. RSA0123, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 14 mei 1932; CMU, RSA, inv.nr. RSA0125, brief van G. Rietveld aan E. Berkovich, 19 mei 1932; CMU, RSA, inv.nr. RSA0124, brief van Metz & Co aan G. Rietveld, 19 mei 1932; CMU, RSA, inv.nr. RSA0126, brief van Metz & Co aan G. Rietveld, 21 mei 1932.
P. Timmer, Metz & Co. De creatieve jaren, Rotterdam 1995, 80.
Deze kenmerken passen bij de eigentijdse ontwikkelingen in de architectuur waar het functionele en hanteerbare karakter van dagelijkse objecten voor veel architecten belangrijker werd dan de toepassing van ornamenten. Zie Payne 2012 (noot 21), 264-268.
Bill 1932 (noot 33), 17.
C. Reed, ‘Introduction’, in: C. Reed (red.), Not at Home. The Suppression of Domestic in Modern Art and Architecture, Londen 1996, 7-10.
H. Heynen, Architecture and Modernity. A Critique, Londen 1999, 114.
K. Gaillard, Buigen, zien en zitten. Designklassiekers van Thonet, Assen 1998, 41-42.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0111, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 28 januari 1932.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0114, brief van Thonet-Mundus aan G. Rietveld, 22 februari 1932.
P. Vöge, The Complete Rietveld Furniture, Rotterdam 1993, 72-74.
CMU, RSA, inv.nr. RSA0121, brief van J. Frank aan G. Rietveld, 9 mei 1932.
Thonet heeft nooit een stoel geproduceerd naar een ontwerp van Rietveld. Het pand van Thonet in Wenen, met daarin ook het archief, is aan het einde van de Tweede Wereldoorlog vernietigd. Toen zijn waarschijnlijk ook Rietvelds tekening en het miniatuurmodel verloren gegaan. E-mail van medewerker Thonet GmbH aan de auteur op 19 mei 2017.
In de literatuur komt deze hypothese niet voor. Zie: Vöge 1993 (noot 79), 82; M. Küper en M. van Schijndel, ‘Der Sitzgeist.
Over het ontstaan van de zigzagstoel’, Jong Holland 3 (1987) 2, 4-11.
G. Rietveld, ‘Zelfs te Weenen zit men nog niet bij de pakken neer’, De 8 en Opbouw 3 (1932) 15, 149; CMU, RSA, inv.nr.RSA0134, brief van G. Rietveld aan T. Schröder-Schräder, ongedateerd [ca. 2-4 juni 1932].
Voor meer informatie over de zeventig gerealiseerde huizen en interieurs in de Werkbundsiedlung zie: J. Frank, (red.),Die Internationale Werkbundsiedlung Wien, Wenen 1932; Aigner 2012 (noot 7), 108-239.
Voor de Duitstalige media zie bijvoorbeeld: K. Grimme, ‘Kritischer Führer durch die Werkbundsiedlung in Wien’, Der getreue Eckhart 5 (1932) 9, 65-72; H. Häring, ‘Bemerkungen zur Werk-bundsiedlung Wien-Lainz, 1932’, Bau und Werkkunst (1932), 173-180; Bill 1932 (noot 33), 17; W. Michel, ‘Der Aufbau der Siedlung’, Innen-Dekoration 63 (1932) 8, 276. Voor de Nederlandse media zie bijvoorbeeld: F. Hausbrand, ‘Oostenrijksche Werkbundsiedlung te Lainz bij Weenen’, Bouwkundig Weekblad Architectura 53 (1932) 36, 317; ‘Het moderne woonhuis voor één gezin’, De Zuidwillemsvaart (2 juli 1932), 9; ‘Das schöne Heim’, Het Vaderland, 28 september 1932 (avondblad C, 9).
Citaat van Rietveld in CMU, RSA, inv.nr. RSA0134, brief van G. Rietveld aan T. Schröder-Schräder, ongedateerd
[ca. 2-4 juni 1932].
Bill 1932 (noot 33), 17.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2018 Roby Boes
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.