Jacob Roman, een innovatieve ontwerper?
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.117.2018.2.2452##submission.downloads##
Samenvatting
We know less about the architect Jacob Roman (1640-1716) than his reputation would suggest. From 1681 he was Leiden’s city architect and subsequently, from 1689 to 1702, architect to Stadholder-King William III. Partly as a result of these official posts, it is difficult to form an accurate picture of his output. In his commissions for close friends of Willem III he collaborated with Daniël Marot and Steven Vennecool. He moved in the highest social circles, was well informed about recent architectural developments and had access to the Bibliotheca Thysiana in Leiden, which housed all relevant contemporary architectural treatises. He was able to consult these works even before 1689, when he followed Willem III to England, where he studied the work of Inigo Jones and Christopher Wren at first hand. After his return to the Netherlands, his architecture took on a more austere classical form. This is evident from the new facade for the town hall of Deventer from 1694, the specifications for which are referenced for the first time in this article.
Roman is also important because of his role in the design of fountains and the introduction in the Netherlands of sliding windows and a new kind of roof construction in which an all-round hipped roof was combined with the possibility of realizing a large formal space below it. He had already employed this in 1681 for Hofje Meermansburg in Leiden, and in 1694 he used it again for the town hall in Deventer. It involves the use of a kings post in the roof construction, whereby a braced middle post eliminates the need for a central support in the room below. It turns out that rather than discovering this Italian-inspired solution during his time in England, where such roof constructions were then being used, Roman had already read about it back in Leiden, courtesy of the treatises available in Bibliotheca Thysiana.
Referenties
De beperkte omvang van dit artikel leent zich er niet voor om alle (toegeschreven) werken van Roman uitputtend te behandelen. Ook komt de stilistische ontwikkeling in het werk van Roman slechts beperkt aan de orde.
Het belangrijkste artikel over Roman is nog steeds J. Terwen-de Loos, ‘Nederlandse bouwmeesters uit vroeger eeuwen. Jacobus Roman, architect, 1640-1716’, Bouw 15 (1960), 704-709. Zie daarnaast: F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst. Derde deel. Barok en Klassicisme, Den Haag 1941, 457-461. Substantiële aanvullingen komen voor in: C.W. Fock, ‘Jacob Roman en zijn relatie tot de Delftse regent Pieter Teding van Berkhout, Oud-Holland 124 (2011) 4, 185-208.
In 1697 werd daar de Vrede van Rijswijk getekend. Wegens bouwvalligheid viel het huis in 1790 onder de sloophamer.
Niet onbelangrijk is dat vader Roman snijwerk uitvoerde voor architect Pieter Post (1608-1669) en dat hun zonen Maurits Post (1645-1677) en Jacob Roman elkaar goed kenden. J.J. Terwen en K.A.
Ottenheym, Pieter Post (1608-1669), architect, Zutphen 1993, 12.
In 1691 zou hij nog een galerij aan dit stadhuis toevoegen. De toenmalige gouverneur van Den Bosch, Walraad graaf van Nassau-Usingen (1684-1702), was tweede veldmaarschalk in het leger van
Willem III. Zie ook: M. Hurx, ‘De zeventiende-eeuwse modernisering van het stadhuis van ’s-Hertogenbosch’, Bulletin KNOB 106 (2007) 2, 53-67.
S. van Raaij en P. Spies, In het gevolg van Willem III & Mary. Huizen en tuinen uit hun tijd, Amsterdam 1988, 21; Fock 2011 (noot 2), 185.
Fock 2011 (noot 2), 186.
Teding van Berkhout was verwant aan de familie Huygens via zijn zus, echtgenote van Constantijn Huygens (1596-1687).
Fock 2011 (noot 2), 187. Doubleth was ontvanger-generaal van de Republiek en de zwager van Christiaan Huygens (1629-1695) en daarmee tevens schoonzoon van Constantijn Huygens. Deze diplomaat en secretaris van Willem III was bovengemiddeld geinteresseerd in architectuur. Over het leesgedrag van Teding van Berkhout zie: J. Blaak, Geletterde levens. Dagelijks lezen en schrijven in de
vroegmoderne tijd in Nederland, 1624-1770, Hilversum 2004.
Terwen-de Loos 1960 (noot 2), 704. Het eerste deel van het gebouw Prinsegracht 1-3 was in 1650 door Bartholomeus van Bassen (ca. 1590-1652) ontworpen.
Hij was in 1675 stadsfabriek Willem van der Helm (1628-1675) opgevolgd.
J. Terwen-de Loos, ‘De bouwgeschiedenis van het hofje Meermansburg’, Leids Jaarboekje 44 (1952), 118-131, 124; P. de Baar e.a. (red.), Meermansburg, Leidens grootste hofje 1683-1983, Leiden 1984, 1-12, 59-60; E.H. ter Kuile, De Nederlandse Monumenten van geschiedenis en Kunst. De provincie Zuidholland. Eerste stuk: Leiden en het Westelijk Rijnland, ’s-Gravenhage 1944, 113-114.
A. Bredius, Künstler-Inventare, ’s-Gravenhage 1922, 1719-1732, i.h.b. 1729 (www.docplayer.nl/15205758-Http-www-archive-org-details-kunstlerinventa05bred.html [geraadpleegd 13-5-2017]). E. Neurdenburg, De zeventiende eeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Amsterdam 1948, 234-236.
Hij zou nog tot 1704 honorair architect geweest zijn: P. de Baar, ‘Openbare werken in Leiden’, in: L. Droge, E. de Regt en P. Vlaardingerbroek (red.), Architectuur & monumentengids Leiden, Leiden 1996, 33; zie over de positie en rol van de architect honorair G. van Essen, Het stadsfabrieksambt. De organisatie van de publieke werken in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw, Utrecht 2011, 53-55.
I. Blok, ‘De Fontein op de Vischmarkt te Leiden’, Oud-Holland 36 (1918), 247-235. Ook beeldhouwer Cornelis Minne nam een deel van het beeldhouwwerk van de fontein op zich.
M. Stokroos, Fonteinen in Nederland. Historische watervoerende monumenten, Zutphen 2005, 49-57. Zijn ervaringen met de waterwerken voor de uitbreiding van Paleis Het Loo in 1691 kwamen hem
daarbij goed te pas.
Zie ook het hoofdstuk over Roman in: W. Kuyper, Dutch Classicist Architecture. A Survey of Dutch Architecture, Gardens and Anglo-Dutch Architectural Relations from 1625 to 1700, Delft 1980, 178-186. Roman zou ook betrokken zijn geweest bij de herbouw in 1693 van de dat jaar afgebrande kerk van Leidschendam (uit 1653), waarna de burgemeesters van Leiden de herenbank schonken.
In 1689 werd geld naar hem in Engeland overgemaakt. Bredius 1922 (noot 13), 1730.
Bredius 1922 (noot 13), 1731.www.schloss-varenholz.de/assets/files.pdf.Schlossgeschichte.pdf (geraadpleegd 13-5-2017).
Enkele jaren daarvoor, in 1698, reisde Roman naar Nordkirchen om met de Munsterse bisschop Friedrich Christian von Plettenberg (1688-1706) te spreken. Het betrof een ontwerp voor het Schloss
Nordkirchen waarvoor ook Steven Vennecool een ontwerp had gemaakt. Uiteindelijk werd geen van beide Hollandse architecten gekozen, maar voor het ontwerp van Gottfried Laurenz Pictorius (1663-1729). In 1703 werd met de bouw begonnen. Die stond vanaf 1723 tot zijn voltooiing in 1734 onder leiding van Johann Conrad Schlaun (1695-1773). B. Olde Meierink, ‘De Gildehauser bouwmeesterfamilie Hagen’, Jaarboek Monumentenzorg, Zwolle/Zeist 1991, 139-157, in het bijzonder 149.
Hij liet er het buitenhuis ‘Hessenhof’ bouwen, dat later ‘Buitenrust’ hing heten, mogelijk met hulp van Roman. Het huis werd in 1912 gesloopt ten behoeve van de tuin van het huidige Vredespaleis.
Zie: C.H. Slechte, Hessenhof en Buitenrust, ’s-Gravenhage 1978.
Pieter was getrouwd met Francoisia Schalken (1690-1757), dochter van de Leidse schilder Godefridus Schalken (1643-1706). In 1700 werd hij op staatskosten voor twee jaar op reis gestuurd
naar Parijs en Italie ‘tot het leeren van de Architecture’. D.F. Slothouwer, De paleizen van Frederik Hendrik, Leiden 1945, 331.
De precieze datum van Jacobs overlijden is onbekend.
Deze codex met tekeningen van klassieke gebouwen in Rome, afkomstig uit het bezit van Maarten van Heemskerck (1498-1574) en later in het bezit van schilder Pieter Saenredam (1597-1665), was in
door Willem III gekocht. Jacob Roman blijkt deze codex grondig bestudeerd en van commentaar te hebben voorzien. Zijn opmerkingen werden door latere onderzoekers als weinig ter zake of zelfs ‘barbaars’ gekwalificeerd. Hubertus Gunther, Das Studium der antiken Architektur in den Zeichnungen der Hochrenaissance, Tubingen 1988, 362-373. G.W.C. van Wezel, De Nederlandse
Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het paleis van Hendrik III graaf van Nassau te Breda, Zwolle/Zeist 1999, 403.
P. Hoftijzer, Bibliotheca Thysiana. ‘Tot publijcke dienst der studie’, Leiden 2009.
Bibliotheca Thysiana: Palladio 1570 editie (nr. 2219), Vignola (1562) 1619 editie (nr. 1634) en Scamozzi 1640 (nr. 1643:2).
Dit zevende boek verscheen voor het eerst als zodanig in 1575. Het werd opgenomen in de (hier gebruikte): Sebastiano Serlio, Tutte l’opere d’architettura et prospectiva di Sebastiano Serlio Bolognese, Venetie (Giacomo de’Franceschi) 1619 (facsimile 1964), Libro Settimo, 197 en 201. Van deze editie met alle zeven boeken verscheen de eerste druk in 1584 en daarna in 1600. De Bibliotheca Thysiana bezit de herdruk uit 1600 (nr. 1463; geraadpleegd 22-9-2017). In andere edities
van dit boek zoals de Nederlandse editie uit 1606 (uit het boekenbezit van Pieter Saenredam) en die uit 1616 bevatten alleen de eerste vijf boeken. Voor een overzicht zie: ww.architectura.cesr.univtours.fr/traite/Auteur/Serlio.asp?param= (geraadpleegd 28-5-2017). In het eveneens in de bibliotheek aanwezige boek van Andrea Palladio, I quattro libri dell’architettura, Venetie 1570, staat in boek III, 15, een ontwerp voor de Ponte del Cismone met houten vakwerkliggers en daarin een hangwerk (geraadpleegd 22-9-2017).
Willem III was heer van de heerlijkheid Prinsenland, waarin Dinteloord ligt.
Slothouwer 1945 (noot 22), 330.
E. Gerritsen, Zeventiende-eeuwse architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006, 67. Gerritsen verwijst naar Slothouwer 1945 (noot 22), 328-330.
www.paleishetloo.nl/het-paleis/ tekening ca. 1685 (geraadpleegd 24-5-2017). Fock 2011 (noot 2), 188 maakt uit het dagboek van Teding van Berckhout op dat hij Roman als ontwerper van het
Corps de Logis aanduidt.
M.D. Ozinga, Daniel Marot. De schepper van den Hollandschen Lodewijk XIV-stijl, Amsterdam 1938, 34, 56-61. Ozinga legt de relatie met een door Willem III in opdracht gegeven Frans plan voor een jachtslot, mogelijk gegraveerd door Hugenoot Jean Marot en de komst van zijn toen nog jonge zoon Daniel Marot naar Nederland, aan de vooravond van de herroeping van het Edict van Nantes door Lodewijk XIV op 18 oktober 1685. Voor de fonteinen in de tuin werd de hulp ingeschakeld
van artillerieofficier Willem Meesters die in 1679 fonteinen in Parijs had bestudeerd (Ozinga 1938, 34). Zie ook: J. Droge, Paleis Het Loo Apeldoorn. Deel 1. Algemeen Bouwhistorisch onderzoek,
Leiden 2015.
Deze nadruk op harmonische verhoudingen en het afzien van pilasters is ook bekend als de strakke stijl van het classicisme, of pilasterloos classicisme. E.H. ter Kuile, ‘De architektuur’, in: S.J. Fockema Andreae, E.H. ter Kuile en R.C. Hekker, Duizend jaar bouwen in Nederland. Deel II. De bouwkunst na de Middeleeuwen, Amsterdam 1957, 154-163.
Hendrik van Nassau-Ouwerkerk was stalmeester van Willem III en had in 1687 diens leven gered in de Slag bij Saint-Denis. Zie over Godard van Reede van Ginkel: H. Ronnes, ‘De architectuur van Willem III in het licht van zijn vriendschapsbanden’, Virtus, 12 (2005), 75-89. Een van de andere ontwerpen van Roman was in 1692 een galerij in huis Twickel bij Delden voor Jacob II van Wassenaer-Obdam (1645-1714), onder meer staatsgezant in Berlijn.
J. Hollestelle, ‘Uit de bouwrekeningen van Middachten, 1695-1698’, in: H.M. van den Berg e.a. (red.), De stenen droom. Opstellen over bouwkunst en monumentenzorg opgedragen aan Coenraad Liebrecht Temminck Groll, Zutphen 1988, 187-195. K. Ottenheym, ‘De herbouw van kasteel Middachten, 1695-1698’, in: T. Hoekstra (red.), Kasteel Middachten. Huis en heerlijkheid, Utrecht 2002, 21-47.
Het lijkt hier te gaan om een daad van collegialiteit. Vennecool was verantwoordelijk voor de bouw van het stadhuis van Enkhuizen (1686-1688). Zie: J. Theunisz, Het stadhuis te Enkhuizen
(1686), Assen 1927.
In 1702 zou Roman nog werken uitvoeren aan het Haagse stadshuis van Willem Adriaan op de hoek van het Plein en de Korte Voorhout tegenover het Mauritshuis.
Daarvan was in 1648 de classicistische verbouwing gereed gekomen. De ontwerper is onbekend, maar er wordt wel naar Philips Vingboons (circa 1607-1678) gewezen die ca. 1662 voor dezelfde familie het nabijgelegen Nijenhuis ontwierp.
Nicht van Elizabeth Villiers (1657-1733), vermeend maitresse van Willem III.
Er wordt wel beweerd dat de maquette van het gebouw typisch Engelse karakteristieken had en er een Engelse architect in het spel zou kunnen zijn zoals William Talman (1650-1719), leerling van
Christopher Wren (1631-1723). J. Harris, William Talman. Maverick Architect, Londen 1982. Deze toeschrijving is evenwel enkel op architectonische verwantschappen gebaseerd. Van Raaij en Spies 1988 (noot 6), 126.
Van Raaij en Spies 1988 (noot 6), 126.
J. Harenberg, Kastelen rond Zutphen I, Zutphen 1987, 42-59. De kap van het hoofdhuis was al in 1846 gesloopt. Na de brand is het huis in gereconstrueerde vorm herbouwd.
Anders dan bijvoorbeeld Philips Vingboons was Roman in vaste dienst en had in commerciële zin ook weinig behoefte om bijvoorbeeld ook eigen publicaties van zijn werk uit te geven. Marot deed dit
wel, maar pas na de dood van Willem III en om een nieuwe klantenkring op te bouwen.
Voor het bouwen in die tijd zie: J.W.P. Campbell, Building St Paul’s, Londen 2007.
Kuyper 1980 (noot 17), 123-124; Ozinga 1938 (noot 32), 92.
Aldus S. Thurley, The Last Stuarts and the Death of the Royal Powerhouse, lazing Gresham College, Londen 2015.
Kuyper 1980 (noot 17). 124. Zijn bewering is echter zonder bronnen. An Inventory of the Historical Monuments in London, Volume 2, West, Londen 1925, schrijft het ontwerp aan Hawksmoor toe.
Kuyper 1980 (noot 17), 192; H. Louw, ‘Dutch Influence on British Architecture in the Late-Stuart Period, c. 1660-c. 1714’, Dutch Crossing 33 (2009) 2, 83-210, i.h.b. 112.
De maquette ging in 1943 verloren bij de brand in het huis. H.W.M. van der Wijck, ‘De Voorst’, Bulletin KNOB, 6de serie 16 (1963) 3, kol. 149-166. Van Raaij en Spies 1988 (noot 6), 30, 126.
Harris 1982 (noot 40), 23. Deze suggestie wordt echter niet overtuigend onderbouwd.
J.D. Kornwolf, “So Good a Design”. The Colonial Campus of the College of William and Mary. Its History, Background, and Legacy, Williamsburg, 1989, 88.
Hij bezat het boek van Palladio sinds zijn bezoek aan Italie. D. Yeomans, ‘Baroque roofs in England’, in: P. Zalewski (red.), Dachkonstruktionen der Barockzeit in Norddeutschland und im benachbarten Ausland, Petersberg 2009, 153-164. Een ander voorbeeld is de kap van St. Paul’s in Covent Garden uit 1631-1633.
S. Valeriani, ‘The Roofs of Wren and Jones. A Seventeenth-Century Migration of Technical Knowledge from Italy to England’, Working Papers on the Nature of Evidence. How Well Do “Facts” Travel?, nr. 14/06 (eprints.lse.ac.uk/22534/1/1406Valeriani.pdf) (geraadpleegd 20-1-2018).
Yeomans 2009 (noot 52), 157 en 158. Naast op Palladio baseerde Wren zijn ideeën ook op het constructieboek van Bernadino Baldi (1553-1617), In Mechanica Aristotelis problemata exercitationes, Moguntiae (Mainz) 1621, beeldt Baldi op p. 102 een overspannen balk af.
G. Richards, The First Book of Architecture by Andrea Palladio. Translated out of Italian, Londen 1663 (twaalfde druk 1733). Met als bijlage ‘Rules and demonstrations, with several Designs for the
Framing of any manner of Roofs, either Above Pitch, or Under Pitch, whether Square or Bevel; never before Published: By that Ingenious Architect, Mr. William Pope of London’. William Pope (?-1678)
was als meestertimmerman werkzaam bij de herbouw van de Guildhall in Londen.
H.J. Louw, ‘The Origins of the Sashwindow’, Architectural History. Journal of the Society of Architectural Historians of Great-Britain 26 (1983), 4972. Louw 2009 (noot 48). Kuyper 1980 (noot 17), 181. J. Jehee, Tussen lucht en licht. De ontwikkeling van de vensters, kozijnen, ramen en
luiken, Zwolle 2010, 108-112.
Dat gebeurde in opdracht van Theodora Elisabeth en Joost van Reverhorst. Het pand werd in 1919 gekocht door de arabist C. Snouck Hurgronje (1857-1936) en heet nu Snouck Hurgronjehuis. Daarnaast werkte Roman in 1708 nog voor burgemeester Adriaan Nicolaesz. Boogaert van Beloys (1634-1708) aan de Oude Delft 132 in Delft.
E.D. Orsel, ‘De hand van Jacob Roman, de nokplaat van Rapenburg 61’, Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland 47 (2009), 38-41.
E.D. Orsel, ‘Oude Moeren, een signalering’, Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland 50 (2011), 23-26.
J. Terwen-de Loos, ‘Twee woonhuizen van Cornelis de Jonge van Ellemeet’, in: L.D. Couprie e.a., Opstellen voor H. van de Waal, Amsterdam/Leiden 1970, 185-202.
Daarvoor was hij heemraad van Voorne en pensionaris van Brielle en vanaf 1691 heer van Schipluiden, Hodenpijl en Sint-Maartensrecht. Van 1707 tot 1720 was hij pensionaris van Rotterdam.
Terwen-de Loos 1970 (noot 60), Boompjes nr. 77-81; op de oudste kadasterkaart (1832) aangeduid als sectie G839. Ook het naastgelegen pand G840 was in zijn bezit. In 1870 vestigde de Rotterdamsche Bankvereeniging zich in dit pand, dat in 1912 door architect J.P. Stok Ezn. (1862-1943) ingrijpend werd verbouwd. Het gebouw ging in mei 1940 geheel verloren.
Foto van de ontwerptekening uit de particuliere collectie (Lodewijk Houthakker) in het RKD, https://rkd.nl/en/explore/images/9111 (geraadpleegd 28-5-1017).
Ch. Tiels, ‘Adriaen van der Werff, amateur-bouwmeester’, in: Adriaen van der Werff Kralingen 1659-1722 Rotterdam, tent.cat. Rotterdam (Historisch Museum), 1972, 11-13, i.h.b. 12. ‘Het blijft
daarom een merkwaardige zaak, dat voor het ontwerpen van de voorgevel Van der Werff is verkozen boven Roman, een architect die als bouwmeester van de stadhouder-koning (paleis Het Loo) zijn sporen ruimschoots had verdiend, terwijl de schilder zich, naar het schijnt nog niet werkelijk met de bouwkunst had bezig gehouden’.
Terwen-de Loos 1952 (noot 12).
In dit geval hield Roman geen rekening met wat ‘pilastratie’ genoemd wordt en wat hieronder nog aan de orde komt. Bij de Ionische orde van Palladio van 1:9 hoort een hoofdgestel van 1:1,83 (1/5 van de hoogte). R. Stenvert, Constructing the Past. Computer-Assisted Architectural-Historical Research. The application of image-processing using the computer and Computer-Aided Design for the study of the urban environment, illustrated by the use of treatises in seventeenth-century architecture, Utrecht 1991, 467.
J.J. Terwen, ‘De Architectuur van het Hollands classicisme in Leiden’, in: Th.H. Lunsingh Scheurleer e.a. (red.), Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht, deel 2, Leiden 1987, 343, i.h.b. 5-8. Gebaseerd op het (niet-uitgevoerde) paleis voor Giulio Capra in Vicenza, zoals afgebeeld in Andrea Palladio, I quattro libri dell’architettura, Venetie 1570 (facsimile Hoepli 1990), Lib. II, 20-21. Voor Arent van ’s-Gravesande zie: G. Steenmeijer, Tot cieraet ende aensien dezer stede. Arent van ’s-Gravesande (ca. 1610-1662), architect en ingenieur, Leiden 2005.
P. Vlaardingerbroek, Adriaan Dortsman 1635-1682. De ideale gracht, Zwolle 2013.
E. Orsel, ‘Klassizistische Dachkonstruktionen des 17. und 18. Jahrhunderts in Leiden’, in: P. Zalewski (Hrsg.), Dachkonstruktionen der Barockzeit in Norddeutschland und im benachbarten Ausland, Petersberg 2009, 124-135.
Volgens Adrianus Erzey in zijn traktaat, Architectura of Bouw-konst, behelzende Een korte Beschryvinge, over de voornaamste Grondbeginselen der Teeken-Konst, van de Civile (of Burgerlyke) Bouwkonst, zoo als derzelve alhier, gemeenlyk in Order geleerd wordt (…), Amsterdam 1777, wordt dit een kap met een zak genoemd. D.J. de Vries, ‘Kapconstructies uit de 18de eeuw: stilstand of vernieuwing?’, Bulletin KNOB 107 (2008) 5/6, 224-232, i.h.b. 224, 227 en 228.
De tekening is gebaseerd op archieftekeningen en op onderzoek en documentatie ter plaatse door Edwin Orsel, d.d. 04-09-2007.
Voor hangwerk zie: H. Janse, Houten kappen in Nederland 1000-1940, Delft 1989, 300-301; R. Stenvert, Kerkkappen in Nederland 1800-1970, Amersfoort/Zwolle 2013, 77-82.
De zijschilden worden ondersteund door halfspanten, ook aanwezig ter plaatse van de hoekkepers. De spantenonderdelen zijn voorzien van gehakte telmerken in een rechte vorm of halve maantjes of kruisen.
Begin juni 1692 waren de eerste barsten in de gevel opgetreden en vreesde men al voor ongelukken. Op 23 september reisde een delegatie van het stadsbestuur naar Het Loo af om te praten met de daar op dat moment aanwezig zijnde ‘Fabrijckmr. Roomans’. Stadsarchief Deventer (SAD) Resolutieboek 1688-1692. Met veel dank aan oud-archivaris Henk Nalis voor de archiefgegevens en de transcriptie van deze gegevens die hier voor het eerst worden gepubliceerd.
Geciteerd in M.E. Houck, ‘Wandelingen door Deventer’, Het Huis Oud & Nieuw 8 (1910), 12.
Over de bouwgeschiedenis van het stadhuis is relatief weinig geschreven. De oudste delen dateren uit de veertiende eeuw. De zijgevel aan de Polstraat was in 1662 vernieuwd naar plannen van Philips Vingboons. Zie: E.H. ter Kuile, De Nederlandse Monumenten van geschiedenis en Kunst. Zuid-Salland, ’s-Gravenhage 1964, 11-17; A.C.F. Koch (red.), In en om het Deventer Stadhuis, Deventer 1982. Voor een gefaseerde plattegrond: R. Stenvert, C. Kolman en B. Olde Meierink,
Monumenten in Nederland. Overijssel, Zeist/Zwolle 1998, 109-110.
Houck 1910 (noot 75), 13.
C. Bolkestein, Gisbert Cuper. Deventer burgemeester en geleerde (1644-1716), Deventer 2016, 57.
Hij zou in 1695 ook het natuursteen leveren voor Huis Middachten. Hollestelle 1988 (noot 35), 191. Zowel in Bentheim als in het nabij gelegen Gildehaus bevonden zich de groeven voor Bentheimer zandsteen. Voor de steenhouwers uit Gildehaus zie: B. Olde Meierink, ‘De Gildehauser
bouwmeesterfamilie Hagen’, Jaarboek Monumentenzorg, Zwolle/Zeist 1991, 139-157.
Uit het bestek: ‘Den aennemer sal verdacht syn, dat hy geduirende de tydt van ’t steenbreecken sal moeten bij de kuile syn, om sorge te dragen, dat goede steen gebroken en gelevert werde’, en ‘in somma blijft den aennemer gehouden alle dese steen en beelthouwerij wel net, curieus en meesterlijk tot genoegen op de maken en te stellen, alle wel vreynen, dat men bevint vijf slagen in de duim’.
Houck 1910 (noot 75),16. ‘Roman architect van S. Majesteit van Groot Brittanjen’ werd ‘voor sijn moeite’ vereerd met een ‘stuk silverwerck, waerdig de somma van tweehondert ducatons’, te betalen door cameraar G. Cuper. Op deze subtiele wijze kon mogelijk het feit omzeild worden dat hij als stadhouderlijk architect geen betaalde opdrachten voor derden mocht uitvoeren. Schrader kreeg
voor extra werk 200 gulden.
SAD Resolutieboek 1692-1696, 3-2-1696. Ook werden Bartholt Sluiter voor het verguldsel en Joan Sima voor het pleisterwerk genoemd.
Van de in Leiden geboren Joost Vermaarsch is bekend dat hij in 1657 trouwde met Elisabeth Berckhoven. In 1664 verscheen van zijn hand: Eerste deel der Bouw-kunst, ofte grondige bewijs-redenen, over den sin ende Practijck van den Autheur Vincent Scamozzi, Leiden 1664 (tweede druk 1689). Hij werd in 1667 in Deventer aangesteld als ‘ordinaris Stadts-meijster’ en zou dit, voor zover na te gaan, tot 1704 blijven.
SAD Resolutieboek. Resol. 31 Aug. 1697.
SAD Republiek 253 mag. 2231. Bestekken en voorwaarden van aanbesteding van verschillende werken voor het stedelijk bestuur, 1693-1793. Door het ontbreken van de oorspronkelijke bouwtekening van de gevel blijkt een reconstructie op basis van dit bestek slechts ten dele
mogelijk.
Dat gold voor de beide kolommen in het midden evenals de daarachter gelegen pilasters en ‘soo dat behoort, sullende de hoeck pilasters onder en boven even dick syn’.
Serlio 5/6; Vignola 5/6; Scamozzi 4/5.
Stenvert 1991 (noot 66), 284-286. Dit is mede gebaseerd op J.J. Terwen, ‘Het mathematisch
systeem van de gevel’, in: R. Meischke en H.E. Reeser (red.), Het Trippenhuis te Amsterdam, Amsterdam 1983, 171-181.
De moduulmaat van 20 duim 47,2 cm vermenigvuldigd met deze factor van 9,23 geeft een hoogte van 437 cm.
Een uitgebreide mathematische analyse van de gevel zou hier te ver voeren.
De dag van de vensters diende volgens bestek 12 duim diep te zijn (28,3 cm) en die van de deur 24 duim (56,6 cm).
In 1929 vond een restauratie plaats naar plannen van stadsarchitect W. Uyttenhoudt, waarbij de vensters opnieuw zijn vernieuwd. Waarschijnlijk zijn ze rond 1830 voor het eerst vernieuwd.
Kuyper 1980 (noot 17), 185. Hij verwijst naar het uit 1619 stammende Palazzo Giovan Augustino Balbi in Genua in Peter Paul Rubens, Palazzi antichi di Genova. Raccolti e designati de Pietro Paolo
Rubens, Antwerpen 1622 (met latere drukken in 1652 en 1663). Voor de kritiek van de Duitse architect Sturm, die het gebouw in 1712 bezocht zie: T.H. von der Dunk, ‘Sturm en het stadhuis. Een Duits architectuurdocent corrigeert het werk van Jacob van Campen en Jacob Roman’, Bulletin KNOB 100 (2001) 4/5, 133-157, i.h.b. 139-142.
SAD Resolutieboek 1692-1696, 12-12-1692.
Volgens gevelbestek ‘De schoorsteenen sullen gemaakt worden volgens de gemaakte tekeninge daar van men den aennemer de grote ieder sal ter handen stellen’. De later verdwenen hoekschoorstenen zijn bij de restauratie in 1929 opnieuw aangebracht.
K. Ottenheym, Philips Vingboons architect (1607-1678), Zutphen 1989, 135-136.
De tekening is gebaseerd op archieftekeningen van gemeentewerken Deventer uit 1977 (herkomst foto- en tekeningenarchief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en op onderzoek en documentatie ter plaatse door Edwin Orsel en Ronald Stenvert, d.d. 26-03-2009.
Het half- en hoekkeperspanten wordt een zijschild ondersteund. In dit geval zijn de spantonderdelen voorzien van gehakte telmerken in een rechte vorm, ovaaltjes of halve maantjes.
De onderslag is een gekantrechte stam uit een stuk van 15 meter, die niet geheel kapconrecht
is en daarom is ter plaatse van de spanten de balk vaak verdikt met een opgenagelde plaat/klos.
De schoren blijken hergebruikt hout als gevolg van ongebruikte pengaten. De schoren zouden sporen geweest kunnen zijn van een zware sporenkap, een gebruikelijk middeleeuws kaptype in Deventer: Janse 1989 (noot 72), 75 en 82.
Kuyper 1980 (noot 17), 192.
Orsel 2009 (noot 69), 133-134.
Vrijwel alle andere voorbeelden van dit kaptype met middenzakgoot in Leiden hebben inderdaad een steunpunt in de vorm van een onderslagconstructie of een binnenmuur.
Een contemporain voorbeeld met een iets afwijkende constructie is de kapconrechtstructie met hangwerk uit 1700 boven de Burgerzaal van het Paleis op de Dam in Amsterdam voor een verspanning van circa zestien meter. De ontwerpers waren stadstimmerman Hans Jansz. Van Petersom en timmerman Adriaan de Jonge: Janse 1989 (noot 72), 267-269.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2018 Ronald Stenvert, Edwin Orsel
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.