Plannen over de grenzen heen. Een vakgebied in wording op het Internationale Stedenbouwcongres van 1924
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.117.2018.2.2455##submission.downloads##
Samenvatting
In the summer of 1924 close to 500 people from 28 different countries visited Amsterdam in order to into immerse themselves in the town planning challenges of their day. Dividing lines separating national developments were transcended in substantive discussions about an emerging discipline. At that time, urbanization was generally perceived as a rapid, autonomous and disastrous process that resulted in unmanageable metropolises with a rapidly declining quality of life.
During the conference, special attention was paid to ideas on regional planning: plans that spanned municipal and provincial borders and called for an interdisciplinary approach. This article focuses on the content of the debate on 3 and 4 July 1924. The papers, or ‘preliminary reports’, that preceded the conference have received a fair amount of attention, but it is the substance and atmosphere of the discussions themselves that reveal the openness and collegiality of the international exchange of knowledge.
The conference in Amsterdam was no isolated event: an international urban movement, or ‘Urban Internationale’, had been developing in the background since 1910. Various Dutch and foreign organizations were part of a broad international network engaged with the issue of urbanization. Many well-known foreign experts attended the 1924 conference; as such it could be seen as a point of intersection in the multi-dimensional network. The debate covered such topics as housing, traffic problems, conflicting interests, land policy and public green space inside and outside the city. The main topic in 1924 was the possibility of tackling urbanization and ecological issues across administrative and disciplinary borders. At the time, regional planning was a relatively new concept in the Netherlands; the inspiration for such plans came primarily from England, Germany, France, Belgium and the United States.
A second and even bigger conference in Amsterdam took place in 1938: the International Geographical Congress, with some 1200 participants from 36 countries. Participants in the relatively small Landscape section of this congress considered to what extent the resolutions of 1924 were reflected in Dutch practice. It transpired that in the intervening years many regional plans had been drawn up and the evaluation of interdisciplinary practical experiences had highlighted numerous difficulties that were still topical.
The 1924 town planning conference appears to have been a unique occasion during which multiple urban movements collaborated and in so doing reached a broad audience of town planners, architects, engineers and above all (Dutch) administrators. The involvement of the last group led to a pre-war upsurge in regional plans. As far as the Netherlands was concerned, the 1924 conference can be regarded as the starting point of the rich tradition of regional planning, and perhaps even as the germ of post-war spatial national planning.
Referenties
Het onderzoek voor dit artikel werd mede mogelijk gemaakt door de EFL Stichting.
Destijds: Internationale Stedebouwcongres.
H. van der Cammen en L. de Klerk, Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot Vinex-wijk, Utrecht 2010, 115, 119; C. Wagenaar, ‘Stedenbouw 1924-2009. Vijfentachtig jaar het vak van de toekomst’, in: C. Wagenaar, S. Verschuuren en J. Kadijk (red.), Morgen/Tomorrow. Dag van de Ruimte, Den Haag 2009, 7.
In juli 1924 publiceerde Dirk Hudig (onder de naam ‘H.’) al een samenvatting van de papers in Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw 5 (1924) 5. Meer recent: K. Bosma, Ruimte voor een nieuwe tijd. Vormgeving van de Nederlandse regio 1900-1945, Rotterdam 1993, 157-178; Wagenaar 2009 (noot 1), 4-15. Opvallend is dat de papers van Francois Sentenac, Jacques Greber en Henri Hubbard minder aandacht krijgen. Bosma 1993, 161, vond dat deze bijdragen ‘weinig nieuws’
bevatten. Zie verder: M. Geertse, Defining the Universal City. The International Federation for Housing and Town Planning and Transnational Planning Dialogue 1913-1940, Amsterdam 2012, 138-145.
Het geografische congres uit 1938 met een evaluerende bijdrage over regionale planning van het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw (NIVS) is niet of nauwelijks bekend in de
literatuur. Het congres wordt bijvoorbeeld niet genoemd in Van der Cammen en De Klerk (noot 2) en C. Wagenaar, Town Planning in the Netherlands since 1800. Responses to Enlightenment Ideas and Geopolitical Realities, Rotterdam 2011. Wel wordt dit congres vermeld in Bosma 1993 (noot 3), 323, maar alleen in verband met de bijdrage van Walter Christaller.
K. Doevendans, ‘De Lunar Society en moderne stedenbouw. Netwerken aan een gezonde stad’, in: A. Schram e.a. (red), Stadsperspectieven. Europese tradities in de stedenbouw, Nijmegen 2015,
-113.
Bijvoorbeeld relateren Van der Cammen en De Klerk 2010 (noot 2), 137-141, het beroemde Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP, 1934) enkel aan CIAM. In bekende vakliteratuur over CIAM als A. van der Woud, Het Nieuwe Bouwen internationaal CIAM, volkshuisvesting, stedebouw, Delft 1983 en K. Somer, De functionele stad. De CIAM en Cornelis van Eesteren, 1928-1960, Rotterdam 2007, wordt de internationale invloed van CIAM wel gerelativeerd. Wagenaar ziet de invloed van
het avant-gardemodernisme, eerst in de Nederlandse kunst en later ook in officiële ambtelijke posities van stedenbouwers als Oud en Van Eesteren, als oorzaak van het vakhistorische primaat van
CIAM in Nederland. Zie Wagenaar 2011 (noot 4), 245-249. De dissertatie van Geertse 2012 (noot 3) over de Engelse tuinstadbeweging, die later een internationaal karakter kreeg en vanaf 1926
International Federation for Housing and Town Planning (IFHTP) heette, is hierop een uitzondering.
Zie: K. Doevendans en A. Schram, Een onderzoekende blik tussen beduidende bewegingen. Th.K. van Lohuizen tijdens de vorming van netwerken voor een moderne stedenbouw, 2017, www.stadsperspectieven.nl/pdf/Onderzoekende_blik_Van_Lohuizen.pdf (geraadpleegd 2 april
.
P. Saunier, ‘Sketches from the Urban Internationale. Voluntary Societies, International Organizations and US Foundations at the City’s Bedside 1900-1960’, International Journal of Urban and Regional Research 25 (1999), 380-403.
International Federation for Town and Country Planning and Garden Cities (IFTCPGC-II) (red.), Conférence internationale de l’aménagement des villes, Internationale städtebautagung, International town planning conference, Internationaal stedebouwcongres, Amsterdam, 1924.
Deuxieme partie, compte rendu, Band II, Bericht/part II report/deel II verslag. Amsterdam 1924.
International Federation for Town and Country Planning and Garden Cities (IFTCPGC-I) (ed.), Conférence internationale de l’amênagement des villes: rapports, Internationale Städtebautagung
Amsterdam: Vorträge, International town planning conference 1924: papers, Internationaal
Stedebouwcongres Amsterdam 1924: praeadviezen, Amsterdam 1924. Zie over aantal deelnemers en landen IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 8.
Wagenaar 2011 (noot 4), 265.
Geertse 2012 (noot 3), 5, 138, legt de nadruk op IFHTP als organisator en meent dat de bijdrage van Dirk Hudig en het NIVS aan het congres van 1924 in de Nederlandse vakliteratuur overschat is.
De nadruk op de rol van het NIVS is terug te vinden in Bosma 1993 (noot 3) 155; Somer 2007 (noot 6), 27; Wagenaar 2011 (noot 4), 266. Zie ook: V. van Rossem, Het Algemeen Uitbreidingsplan van
Amsterdam. Geschiedenis en ontwerp, Rotterdam 1993, 55.
Emile Vinck was, in samenwerking met de pacifistische socialisten Paul Otlet en Henri La Fontaine, de belangrijkste organisator van de Gentse conferentie in 1913 en oprichter van de UIV geweest.
De banden tussen de UIV en Nederland waren voor de Eerste Wereldoorlog via Herman van Karnebeek verlopen; na de oorlog had Vinck veel contact met F.M. (Floor) Wibaut. De laatste licht in
zijn memoires toe dat hij na bezoek van een niet bij naam genoemde Amerikaan contact opneemt met zijn vriend Vinck in Brussel, en daarna met Van Karnebeek, die inmiddels Nederlands minister
van Buitenlandse Zaken was. Met medewerking van de laatste, en ook van de toenmalige burgemeester van Amsterdam De Vlugt, kwam volgens Wibaut het congres in 1924 tot stand. Zie R. Payre en P. Saunier, ‘ Municipalites de tous pays, unissez vous! L’Union Internationale des Villes ou l’Internationale municipal (1913-1940)’, Amministrare 1 (2000) 2, 217-239. Zie ook: F.M. Wibaut, Levensbouw. Memoires, Amsterdam 1936, 279-280, 290.
Geertse 2012 (noot 3), 118-119, merkt op dat de IFHTP vanaf midden jaren twintig de UIV als concurrent zag. In een overzicht van verschillende congressen tussen 1913 en 1940 blijkt ook de scheiding der wegen na 1924, zie Doevendans en Schram 2017 (noot 7), 28. Verder bevestigt
Saunier 1999 (noot 8), 386, de eenmaligheid van een voor de IFHTP en de UIV gezamenlijk congres.
Doevendans en Schram 2017 (noot 7), 32.
IFTCPGC-I 1924 (noot 10); Wagenaar 2009 (noot 2), 4-15; Bosma 1993 (noot 3), 157-178. Opvallend is dat in de bespreking van Bosma de bijdragen van Fransen Greber en Sentenac, evenals die van de Amerikanen Hubbard, Shurtleff en Goodrich nauwelijks aan de orde komen. Met uitzondering van Hubbard is dit bij Wagenaar ook het geval.
Bosma 1993 (noot 3), 178, wijst ook op de aanwezigheid van bestuurders en het belang daarvan voor Nederland: regionale planning werd in de twee decennia die op de conferentie volgden een zeer belangrijk instrument voor het vormgeven van de maatschappij. Dat de aanwezigheid van betreffende personen te maken kon hebben met medeorganisator UIV, blijft onvermeld.
De originele bijdrage aan het congres: P. Bakker Schut, ‘Das Bedurfnis an Bezirkserweiterungsplanen in den Niederlanden’, in IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 185-214.
Nederlandse vertaling uitgegeven in: G.A. van Poelje, Gewestelijke plannen, Alphen aan den Rijn 1925, 57-81.
P. Bakker Schut, ‘De behoefte aan gewestelijke uitbreidingsplannen in Nederland’, in: Van Poelje 1925 (noot 18), 56.
Bakker Schut 1925 (noot 19), 60-61, 76.
Wibaut 1934 (noot 13), 136.
Bakker Schut 1925 (noot 18), 63, noemt Amerikaanse verhouding 1 auto per 7 inwoners. Volgens Van der Cammen en De Klerk 2010 (noot 2), 121-122, was de Nederlandse situatie destijds 1 auto per
inwoners – duidend op een verkeersprobleem van auto’s dat in verhouding tot Amerika slechts 1/50 was.
Bakker Schut 1925 (noot 18), 61-64.
Wagenaar 2009 (noot 2), 7.
Bosma 1993 (noot 3), 178.
M. Geertse, ‘Cross-Border Country Planning Dialogue in Interwar Europe’, SAGE Open 5 (2015), 5; en Geertse 2012 (noot 3), 5, 150. Opgemerkt moet worden dat de strijd die Geertse signaleert ontstaat vanuit het perspectief van de oorspronkelijke hegemonie van de Britten in de tuinstadbeweging, die tot 1920 op de congressen van de IFHTP decentralisatie in de vorm van onafhankelijke satellietsteden als de beste vorm zagen om het vraagstuk van de (ongewenste) metropool te beantwoorden. Met de toelating van voorheen geweerde Duitsers en de specifieke situatie in Nederland met een verstedelijkt conglomeraat in het westen van het land, was het niet anders dan logisch dat de Britse remedie bevraagd werd.
IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 19-55.
M.J. Granpre Moliere, ‘La Cite Moderne’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 9), 1-14; R. Unwin, ‘The Need for a Regional Plan’, in IFTCPGC-I 1924 (noot 9), 15-34; P. Abercrombie, ‘The Preliminary Survey of a
Region Including the Built-up Areas of its Urban Centres’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 36-49.
IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 21.
Van der Cammen en De Klerk 2010 (noot 2) noemen slechts Hendrik Cleyndert en Dirk Hudig als pioniers van het Nederlandse regionale plan; uit overige secundaire en primaire bronnen blijkt dat
Theodoor K. van Lohuizen deze betiteling ook verdient. Zie bijvoorbeeld: A. van der Valk, Het levenswerk van Th.K. van Lohuizen 1890-1956. De eenheid van het stedebouwkundige werk, Delft 1990.
IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 19-31.
Voor Bakker Schut in de rol als synthetiserend manager zie: Y. van Mil, ‘Pieter Bakker Schut (1877-1952), manager in de stedenbouw’, Bulletin KNOB 116 (2017) 4, 209-223.
P. Abercrombie, ‘The Preliminary Survey of a Region Including the Built-up Areas of its Urban Centres’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 36-49; T. Adams, ‘Regional Planning, Location of Commercial, Industrial and Housing Areas’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 51-77; F. Shurtleff and E.P. Goodrich, ‘A Regional Plan for New York and its Environs’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 150-165; F. Sentenac, ‘Le
Drainage de la Region’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 78-88; F. Schumacher, ‘Grunpolitik der Grossstadt-Umgebung’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 89-108; R. Verwilghen, ‘Les Transports en Fonction du Plan Regional’, in: IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 86-101.
IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 32-38.
G.A. van Poelje, ‘Legal Aspects of Regional Planning in Holland’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 128-149; P. Bakker Schut, ‘Das Bedurfnis an Bezirkserweiterungsplanen in den Niederlanden’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 185-214; R. Schmidt, ‘Der Siedlungsverband Ruhrkolenbezirk’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 166-184.
Van Rossem 1993 (noot 12), 55, stelt dat er in het congres (of meer specifiek in de resoluties daarvan) weinig aandacht is besteed hoe de oproep tot regionale planning ten behoeve van meer groene zones en verbindingen met het landschap in bestuurlijke zin tot stand moest komen. Dit kan in de resoluties wel het geval zijn, maar het bestuurlijke aspect was in sessie 3 wel degelijk onderwerp van discussie, waarvoor verschillende oplossingen werden aangedragen.
Payre en Saunier 2000 (noot 13).
IFTCPGC-II 1924 (noot 8), 39-49.
H. Hubbard, ‘Parks and Playgrounds. American Experience as to their Requirements
and Distribution as Elements in the City Plan’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 215-244; J. Greber, ‘Note sur les espaces libres dans le grandes villes francaises’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 245-256; H. Cleyndert Azn, ‘Parks and Recreation Grounds in the Netherlands’, in: IFTCPGC-I 1924 (noot 10), 257-279.
Cleyndert was vanwege ziekte niet aanwezig op het congres in 1924, maar zijn ideeën werden wel uitgebreid besproken – vooral het concept van ‘productive parks’ kon rekenen op veel belangstelling.
IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 50-54.
Van Poelje 1925 (noot 18), kaarten losbladig opgenomen achter in de publicatie.
Van der Valk 1990 (noot 30), 51, 60.
Van Poelje 1925 (noot 18), 3-5.
Vrijwillige regionale samenwerking: een vanaf 2000 opnieuw onderwerp van hevig debat in Nederland via hetzelfde NIVS (later het [nu opgeheven] NIROV).
IFTCPGC-II 1924 (noot 9), 55-56.
Geertse 2012 (noot 3), 150, en Geertse 2015 (noot 26), 5. Zoals eerder besproken, moet het idee van strijd vooral bezien worden vanuit de historische ontwikkeling van de tuinstadbeweging, die een
proces van internationalisering doormaakte.
Union Geographique Internationale (IGU-I), Comptes Rendus du Congrès International
de Géographie Amsterdam 1938, Tome Premier, Actes dus Congrès, Leiden 1938. Zie ook G. Kish, ‘International Geographical Union. A Brief History’, GeoJournal 26 (1992) 2, 227.
Een grote rol in de organisatie van deze conferentie, die enkele jaren voorbereiding vergde, had Edward John Voute, secretaris van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG).
Voor dit congres was Voute de Duitse delegatie ter wille door politieke vraagstukken te vermijden, waarvoor hij publiekelijk dank ontving. De Italiaanse vertegenwoordiger schroomde niet ‘fascistische
groeten’ uit te brengen aan geografen uit de hele wereld en ‘vooral aan de Hollandsche natie, die hen zoo gastvrij herbergt’. (Zie: Het Vaderland, 18 juli 1938, en IGU-I 1938 [noot 48], 10-15.) Het congres was aanleiding om Voute na de Duitse inval in Nederland tot burgemeester van Amsterdam te benoemen; na de oorlog werd hij veroordeeld.
IGU-I 1938 (noot 48), 488-490.
NIVS (M.I.J. de Jonge van Ellemeet, Th.K. van Lohuizen, H. van der Weyde en H.T. Dykhuis), ‘The Netherlands’, in: Union Géographique Internationale, Comptes rendus du Congrès International de
Géographie, Amsterdam 1938. Tome deuxième, travaux de la section V, paysage géographique, Leiden 1938, 109-127. Van de vier auteurs was alleen Van Lohuizen op het congres zelf aanwezig, en ook degene die aan de discussie als auteur van betreffend stuk deelnam.
NIVS 1938 (noot 51), 110-111, 118, 122-123.
NIVS 1938 (noot 51), 110.
NIVS 1938 (noot 51), 119, 121, 125.
Bosma 1993 (noot 3), 178, 245, 253.
De historisch gebruikelijk gelegde relatie tussen het AUP en CIAM is onder meer te vinden in Van der Cammen en De Klerk 2010 (noot 2), 137.
Van Rossem 1993 (noot 12), 11-12, 54, bekritiseerde al bijna 25 jaar geleden de inlijving van het AUP door CIAM en wijst ook op verbanden met eerdere plannen uit Duitsland en Amerika.
Van Rossem 1993 (noot 12), 58-60, 295- 298.
Bosma 1993 (noot 3), 170, 182.
A. Schram, ‘Het middelste alternatief. Bundeling als flexibel antwoord op ruimtelijke kwesties, 1956-2000’, in: R. Zandee, Bundeling, een gouden greep?, Rotterdam 2006, 31-73.
Bosma 1993 (noot 3), 288-292.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2018 Anne Schram, Kees Doevendans
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.