Bouwen in de krimpende stad

Renovatie, functieverandering en vergroening in Haarlem en Leiden rond 1800

Auteurs

  • Minke Walda

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.119.2020.1.4732

##submission.downloads##

Samenvatting

This article provides an insight into private building practice around 1800 in the shrinking cities of Haarlem and Leiden. Studies of private building practice in the long eighteenth century have tended to focus on the renovation and modification of substantial private homes and country houses. Interest in urban transformation in periods of decline has only recently started to grow.

The archival sources consulted for this article come from Leiden and Haarlem and cover the period 1800-1810. These documents make it possible to reconstruct part of the private building practice in a period of economic and demographic decline in detail. The records contain not just requests, but also the accompanying plans and elevations. The latter were intended to give the municipal departments and officials responsible for overseeing construction an impression of the structural alterations being proposed. The request and drawings together with the inspection reports, which were also archived, provide a detailed picture of the alterations carried out on a large number of houses, warehouses and sheds in both cities, and of urban transformation in a period of population decline, the supervision of private construction, and the evolution of the domestic floor plan. Reliable  plans of ordinary urban houses from this period are relatively scarce.

A source analysis of the drawings (legal context, type of drawing and draughtsman) was combined with an inventory and analysis of the structural alterations described in the requests, in the context of the spatial development of both cities around 1800. The source material shows that not only vacancy and demolition, but also conversion, renovation and greening were part of the redevelopment of the urban living environment. Capitalizing on the situation on the housing market and the space in the city, property owners and building trade bosses focused not only on buying up houses and ‘knock-downers’, but also on turning houses into  warehouses and cowsheds or converting houses and workshops in various states of repair into attractive residences with ‘spacious’ gardens and more ‘light and air’ thanks to the demolition of back houses. The demographic and economic shifts that had led to vacant properties and demolition did not result in stagnation, but instead generated their own lively building practice catering to modern middle-class housing needs.

Referenties

Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), 0501A, Stadsarchief van Leiden SA II (1574-1816), inv.nr. 5309: Aan de Raad gerichte requesten, ter afdoening doorgezonden naar de Kamer van Fabricage, 1806-1807, rekest van Izaac La Lau Joh. zoon, 7 april 1807. De Dwarsherensteeg en Commanderijsteeg zijn tegenwoordig de Scheepmakerssteeg.

Zie onder meer C.P. Krabbe, Ambacht, kunst, wetenschap. De bevordering van de bouwkunst in Nederland, 1775-1880, Zwolle 1998, 20; F.H. Schmidt, ‘Het architectenloze tijdperk. Ambachtslieden en amateurs in de achttiende eeuw’, Bulletin KNOB 104 (2005) 5, 138-161; F.H. Schmidt, Passion and Control. Dutch Architectural Culture of the Eighteenth Century, Farnham/Burlington 2016, 10-52; M. Prak, ‘The Market for Architecture in Holland 1500-1815’, in: L. Cruz en J. Mokyr (red.), The Birth of Modern Europe. Culture and Economy 1400-1800. Essays in honor of Jan de Vries, Leiden 2010, 35-59.

F.H. Schmidt, Paleizen voor prinsen en burgers. Architectuur in Nederland in de achttiende eeuw, Zwolle 2006, 22. Zie ook Schmidt 2016 (noot 2).

Schmidt 2006 (noot 3), 19-20.

R. Meischke e.a., Huizen in Nederland. Friesland en Noord-Holland. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle/Amsterdam 1993, 95-96; R. Meischke e.a., Huizen in Nederland. Zeeland en Zuid-Holland. Architectuurhistorische

Verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle 1997, 141; C.W. Fock (red.), Het Nederlandse interieur in beeld, 1600-1900, Zwolle 2001, 261 en 343; T.H. von der Dunk, Een Hollands heiligdom. De moeizame architectonische eenwording van Nederland, Amsterdam 2007, 305.

Krabbe 1998 (noot 2), 20.

R. Rutte, ‘Themanummer krimp in de stad’, Bulletin KNOB 115 (2016) 4, 175. Zie ook R. Stenvert, ‘Enkhuizen. Morphologie einer schrumpfenden vormodernen Stadt’, in: Hausbau in Holland. Baugeschichte und Stadtentwicklung (Jahrbuch für Hausforschung 61), Marburg 2010, 215-240.

Zie bijvoorbeeld R.J. de Vries, Enkhuizen 1650-1850. Bloei en achteruitgang van een Zuiderzeestad, Amsterdam 1987; Stenvert 2010 (noot 7) en K. van der Wiel, ‘Huizen in overvloed (1670-1820)’, in: K. van der Wiel, Leidse wevershuisjes. Het wisselende lot van de 17de-eeuwse Leidse arbeiderswoningen, Leiden (derde en vermeerderde druk) 2018, 75-90.

Schmidt 2005 (noot 2); Prak 2010 (noot 2), in het bijzonder 44-45; B. Horemans, ‘Een historische werf. De premoderne bouwsector als verwaarloosd onder-zoeksdomein’, Stadsgeschiedenis 9 (2014) 1, 71-82; H. Deneweth, ‘Renovating early modern Leiden. New perspectives on the building trades’, in: I. Wouters e.a., Building Knowledge, Constructing Histories. Proceedings of the Sixth International Congress on Construction History (6ICCH), Brussels, Belgium, 9-13 July 2018, Boca Raton/Londen/New York 2018, 537-545.

Tot op heden is in Nederland nog weinig onderzoek gedaan naar dit type tekeningen. Elske Gerritsen besteedt in haar dissertatie over zeventiendeeeuwse architectuurtekeningen kort aandacht aan rekesten. Het merendeel van de bewaard gebleven rekesten bleek echter achttiende-eeuws en viel buiten haar onderzoek. In het onderzoek van Eva Röell naar achttiende-eeuwse architectuurtekeningen in de Republiek zijn andere accenten gelegd en worden rekesttekeningen niet als casestudy onderzocht. Zie: E. Gerritsen, Zeventiende-eeuwse architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006; E. Röell, Tekenen ter verlichting. Architectuurtekeningen in de achttiendeeeuwse Republiek, Utrecht 2010. Ook in het huizenonderzoek en bouwhistorisch onderzoek naar woonhuizen uit de lange achttiende eeuw is weinig gebruik gemaakt van rekesttekeningen als bron. Niels Prak merkt in zijn publicatie Het Nederlandse woonhuis van 1800 tot 1940 (Delft 1991) op dat het hem ondanks vele pogingen niet is gelukt genoeg materiaal te vinden uit de periode 1800-1855 (IX). De bronnen voor de eerste helft van de negentiende eeuw karakteriseert hij als schaars en weinig informatief (3). De periode 1800-1855

blijft daardoor in deze publicatie onderbelicht. In België is meer onderzoek gedaan. Midden jaren tachtig vond onder redactie van Rutger Tijs een inventarisatie plaats van architectuurtekeningen in de gemeentelijke archieven in België, zie R. Tijs (red.), Architectuurtekeningen uit de historische steden van België/Dessins architecturaux des villes historiques de Belgique, [Tongeren 1985]. Onder meer in Gent, Brugge en Mechelen bestond al voor 1800 de verplichting om een bouwplan of geveltekening mee te zenden bij een bouwaanvraag. In Antwerpen werd in 1801 de aanvraag van een vergunning voor het herstel of uitwendig wijzigen van panden daadwerkelijk verplicht. In de Scheldestad is vanaf dat moment een groeiend aantal bouwaanvragen, vergezeld van een bouwplan bewaard. Zie Tijs 1985, 38-39.

Zie voor een overzicht: ‘Klapper op de (ver)bouwtekeningen in het stadsarchief 1744-1813’ op de studiezaal van het Noord-Hollands Archief (NHA).

NHA, 3993, Stadsbestuur van Haarlem 1573-1813, inv.nr. 175-197: Originele en authentieke stukken, ingekomen stukken met chronologische inhoudsopgave 1800-1810.

ELO, 0501A, Stadsarchief van Leiden SA II (1574-1816), inv.nr. 5309: Aan de Raad gerichte requesten, ter afdoening doorgezonden naar de Kamer van Fabricage, 1806-1807.

De inspectierapporten zijn toegevoegd aan de rekesten en rekesttekeningen (noot 12). Voor de beschikkingen van de Kamer van Fabricage zie: NHA, 3993, Stadsbestuur van Haarlem 1573-1813, inv.nr. 8138 en 8139-8146: Notulen van het Comité en de Kamer van Fabricage 1795-1810.

ELO, 0501A, Stadsarchief van Leiden SA II (1574-1816), inv.nr. 585: Register van beschikkingen van de Raad op requesten, 1806-1808.

Gerritsen 2006 (noot 10), 13; E. Röell, ‘“Altoos met ijver geteekent en bewaart”. Architectuurtekeningen van Matthias Soiron (1748-1834) als historische bron’, Bulletin KNOB 104 (2005) 5, 179; Röell 2010 (noot 10), 14. Beide auteurs merken op dat in vrijwel alle archieven ontwerp- en uitvoeringstekeningen gescheiden van hun schriftelijke bronnen worden bewaard, waardoor de relatie tussen vorm en functie van een tekening vaak moeilijk te achterhalen is en soms zelfs onduidelijk is welk gebouw is afgebeeld.

Voor het onderzoek naar Hoorn en Enkhuizen zie M. Walda, ‘“Daar het amoveren van gebouwen in deze dagen zo algemeen is”. Het stedelijk beleid inzake krimp in Hoorn en Enkhuizen in de lange achttiende eeuw’, Bulletin KNOB 115 (2016) 4, 192-211.

R. Meischke en H.J. Zantkuijl, ‘Een tekenboekje uit 1812 en 19de-eeuwse huisplattegronden’, Bulletin KNOB 105 (2006) 1-2, 22.

Zie bijvoorbeeld: R.C.J. van Maanen (red.), Leiden, de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795, Leiden 2003, 40; K. Walle, ‘Tussen uitzichtloosheid en verwoesting. Leiden aan de vooravond van de buskruitramp’, in: A. Ponsen en E.T. van der Vlist, Het fataal evenement. De buskruitramp van 1807 in Leiden, Leiden 2007, 23-31, 31.

H.D. Tjalsma, ‘Een karakterisering van Leiden in 1749’, in: H.A. Diederiks, D.J. Noordam en H.D. Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw, Hilversum 1985, 17-44, 23. In Haarlem werden bij de herziening van de verponding in 1732 7.963 huizen opgegeven, zie: Regionaal Archief Alkmaar, 0001, Archief van de gemeente Alkmaar 1325-1815, inv.nr. 2894: Staat van het getal der huizen en gebouwen in Zuid- en Noord-Holland in 1632 en 1732. Het aantal van 6.750 huizen in 1807 is een schatting gebaseerd op de opmerking van Messing dat tussen 1734 en 1807 in Haarlem 1.214 percelen werden gesloopt. F.A.M. Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-1914). Een sociaal-economische geschiedenis van de stad, Amsterdam 1972, 2.

J.E. Abrahamse en R. Rutte (red.), Atlas van de verstedelijking in Nederland. 1000 jaar ruimtelijke ontwikkeling, Bussum 2014, 186, 194-195; G. Medema, Achter de façade van de Hollandse stad. Het stedelijk bouwbedrijf in de achttiende eeuw, Nijmegen 2011, 32.

Voor de inwoneraantallen van Leiden bestaan veel verschillende schattingen en getallen. In dit artikel is de meest recente publicatie onder redactie van R.C.J. van Maanen uit 2003-2004 als richtlijn gekozen. Van Maanen dateert het hoogtepunt rond 1675 met 55.000 inwoners. In 1795 zou de stad 31.000 inwoners tellen: Van Maanen 2003 (noot 19), 43-45. Het dieptepunt werd bereikt in 1815 met ruim 28.000 inwoners: R.C.J. van Maanen (red.), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 3 1795-1896, Leiden 2004, 17.

P. Lourens en J. Lucassen, Inwoneraantallen van Nederlandse steden ca. 1300-1800, Amsterdam 1997, 62; Messing 1972 (noot 20) 2.

NHA, 3993, inv.nr. 178, v.a. folio 213: Memorie en opgaave aan het Committe van Fabricage, wegens het benodigde werk tot onderhouding en reparatie aan dezer stadsgebouwen en straaten, mitsgaders het daar voor in het werk houden van genoegzaam werkvolk voor het jaar 1801, 26 februari 1801.

G.H. Kurtz, Beknopte geschiedenis van Haarlem, Haarlem 1946, 47.

Van Maanen 2003 (noot 19), 38; Van der Wiel 2018 (noot 8), 76. Zie ook Deneweth 2018 (noot 9).

NHA, 3993, inv.nr. 191: Ingekomen verzoeken van Gijsbert André Vermeulen, 13 augustus 1807 en 15 oktober 1807; G.H. Kurtz, ‘Twee oude patriciërshuizen in de Kruisstraat. Kruisstraat 45 en 51’, Jaarboek Haerlem 1961, Haarlem 1962, 112-143, 138. Volgens het transportregister vond de overdracht van de drie huizen (wijk 6, nr. 171-173) aan de Kruisstraat plaats op 7 oktober 1807, zie Kurtz 1962, 138. Het rekest van 13 augustus 1807, ondertekend door Vermeulen zelf, vermeldt echter dat hij ‘in de zomer eigenaar geworden is van zeker dubbel huis en erve in de Kruisstraat, benevens een stal en koetshuis achter hetzelve uitkomende in de St. Pieterstraat’, waarbij hij verzoekt een deel van het belendende kleine perceel (wijk 6, n. 173) ten zuiden van het grote huis af te breken.

Al in 1528 verordende het stedelijk bestuur van Amsterdam dat niemand ‘ennighe tijmmeragiën moghen toeleggen noch beghinnen’ zonder toestemming van de fabrieksmeester en rooimeesters. Ook in Den Haag, Leiden en Rotterdam bestond vanaf de zeventiende eeuw de verplichting tot toestemming voor nieuw- of verbouw, zie J.C. Breen, ‘De verordeningen op het bouwen te Amsterdam vóór de negentiende eeuw’, Jaarboek Amstelodamum 6 (1908), 109-148, 115; A. de Klerk, Bouwen aan de Hofstad. De geschiedenis van het bouwtoezicht in Den Haag 1250-1900 in sociaal en cultureel perspectief, Delft 1998, 66; Gerritsen 2006 (noot 10), 73 en 269, n. 241 en n. 242.

Medema 2011 (noot 21), 183-186; G. Steenmeijer, Tot cieraet ende aensien deser stede. Arent van ’s-Gravesande (ca. 1610-1662), architect en ingenieur, Leiden 2005, 67-68.

Zie voor de ontwikkeling van stedelijke regulering en de groeiende invloed van stedelijke besturen op particulier vastgoed T.R. Slater en S.M.G. Pinto, ‘Building regulations and urban form. An introduction’, 10-11 en in het bijzonder H. Deneweth, ‘Building regulations and urban development in Antwerp and Bruges, 1200-1700’, 115-138, beide in: T.R. Slater en S.M.G. Pinto (red.), Building Regulations and Urban Form 1200-1900, Abingdon/New York 2018.

Medema 2011 (noot 21); zie ook Walda 2016 (noot 17), v.a. 201.

Van der Wiel 2018 (noot 8), 85-86.

K. van der Wiel, Op zoek naar huis, straat of buurt. Handleiding voor historisch huizenonderzoek, Hilversum 2000, 49.

NHA, 2166 Stadspublicaties van het Stadsbestuur van Haarlem, inv.nr. 608: Advertentie: ordonnantie op het vragen van een vergunning voor het afbreken van huizen, de formaliteiten bij het aan de stad laten van huizen om geen verponding meer te hoeven betalen en bij verzoeken om vrijstelling van de 100ste penning voor leegstaande huizen, 25 mei 1751.

ELO, 0501 A, Stadsarchief van Leiden SA II (1574-1816), inv.nr. 36: Aflezingsboeken 2B 16 februari 1764-1771: Waarschouwing, Geen Huyzen of Erven aan te trekken, of af te breeken, als met consent, 30 november 1769.

NHA, 2166 Stadspublicaties van het Stadsbestuur van Haarlem, inv.nr. 744: Publicatie tegen het amoveeren van Huizen, of gedeeltens derzelven zonder voorgaand consent en permissie van den Heeren Regeerende Burgemeesteren, 1 juni 1785; ELO, 0501A, Stadsarchief van Leiden SA II (1574-1816), inv.nr. 539: Aflezingsboeken 2O. 25 juli 1804-28 april 1806. Keur op het af- en uitbreken van huizen, 6 augustus 1805; NHA, 2166, Stadspublicaties van het Stadsbestuur van Haarlem, inv.nr. 847 september 1801-februari 1811: Publicatie tegen het amoveren en uitbreken van huizen en gebouwen, nr. 98, 15 augustus 1806.

Gerritsen 2006 (noot 10), 75.

NHA, 3993, inv.nr. 188: Ingekomen verzoek van Maria Burgers, 13 februari 1806, inspectierapport H. Huskus 20 februari 1806.

Breen 1908 (noot 28), 148.

Röell 2010 (noot 10), 76.

Zie voor De Gijselaar, Van Heukelom en Barnaart onder meer: W. Downer, ‘Het huis Rapenburg 65, zijn eigenaren en bewoners’, Leids Jaarboekje 1960, 116-140; E.H. de Jong, ‘Uit het laken in de toga. De familie Van Heukelom in Leiden (± 1690-1900)’, Leids Jaarboekje 90 (1998), 59-90; S. Bakker, Het Huis Barnaart te Haarlem 1803-1808, Haarlem 1991.

Gerritsen 2006 (noot 10), 75-76; E. de Jong, ‘”Eenvoudige Grootheid”. Architectuur in Nederland 1765-1800’, in: F. Grijzenhout en C. van Tuyll van Serooskerken (red.), Edele eenvoud. Neo-classicisme in Nederland 1765-1800, Zwolle 1989, 45-71.

NHA, 3993, inv.nr. 189: Ingekomen verzoek van Lucas van Sandvoort, 10 juli 1806.

Meischke en Zantkuijl 2006 (noot 18), 22. De volledige titel van het lesboekje is Gronden en Afbeeldingen van eenige Gebouwen en derzelver Binnenwerken, volgens de nieuwste wijzen, geteekend, en in ’t koper gebragt, door J. van Straaten; Ten dienste van werkbazen, en in het bijzonder tot voorbeelden voor de jeugd, welke zich op de bouwkunde toelegt. Te Haarlem, voor rekening van J. van Straaten, 1812.

NHA, 3993, inv.nr. 191: Ingekomen verzoek van B. van Liemt en inspectierapport H. Huskus, 29 oktober en 3 november 1807.

Van der Wiel 2018 (noot 8), 76; Stenvert 2010 (noot 7), 235.

NHA, 3993, inv.nr. 189-191: Ingezonden verzoeken van Jan de Vries, Barent Wunnink en Cornelis Schouten, 29 december 1806, 12 februari 1807 en 25 december 1807.

NHA, 3993, inv.nr. 188-189: Ingezonden verzoeken van Dirk Diemel, Dirk Hendrik Ohlmeijer en Cornelis Hoffers, 10 april, 12 juni en 13 november 1806.

ELO, 0501A, inv.nr. 5309: Rekesten van Jan Peltenburg Corneliszoon, Matteus van Nierop en Jan Dirkse van Poelgeest, 13 mei 1806, 23 oktober 1806 en 21 mei 1807.

K. van der Wiel, ‘Koeien melken aan de gracht. Delft kende eeuwenlang tientallen stadsboeren binnen de vesten‘, Delf (zomer 2015), 15.

ELO, 0501A, inv.nr. 5309: Rekest van Alida Suzanna du Pon, 2 december 1806; ELO, 0501A, inv.nr. 585: Beschikking van de Raad op het rekest van weduwe Henricus Voster, 12 december 1806, folio 58 en 59.

Röell 2010 (noot 10), 88, 97 en 129.

Steenmeijer 2005 (noot 29), 244-245.

Th. H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock, A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van de Leidse gracht. Deel V: ’s Gravensteyn, Leiden 1990, 272, 325-326.

Het verzoek van Du Pon om het voorste deel van het huis aan het Pieterskerkhof voor- en achterwaarts afwaterend af te spannen, doet vermoeden dat aanvankelijk (een deel van) het dak behouden bleef. Du Pon overleed in 1807, enkele maanden na de toestemming voor de gedeeltelijke afbraak. In het Rapenburg-onderzoek wordt de afbraak van het pand aan het Pieterskerkhof gedateerd in 1824, zie Lunsingh Scheurleer, Fock en Van Dissel 1990 (noot 54), 297 en 326. Mogelijk dat de afbraak na het overlijden van Du Pon geen doorgang vond en pas in 1824 uitvoering kreeg. Het is ook mogelijk dat de afbraak in twee fasen verliep, waarbij in 1806-1807 een deel van het huis en dak en de kroonlijst behouden bleven en dat deze in 1824 of later verder werden afgebroken tot een tuinmuur.

Van Maanen 2003 (noot 19), 41. Zie ook Deneweth 2018 (noot 9), z.p.

NHA, 3993, inv.nr. 191: Ingezonden verzoek van Gijsbert André Vermeulen en inspectierapport H. Huskus, 15 en 22 oktober 1807.

Door het ontbreken van een plattegrond bij het rekest blijft onduidelijk hoe de afbraak precies vorm kreeg. Op basis van de beschrijvingen van de ingreep in het rekest zelf en de bouwhistorische opname van Kruisstraat 45b uit 2018 lijkt het waarschijnlijk dat aan de achterkant van het perceel een aantal vertrekken behouden bleef die door Vermeulen werden vernieuwd of verbouwd, vermoedelijk tot dienstruimten. Zie voor de bouwhistorische opname: P.C. Meijers, Bouwhistorische deelopname Kruisstraat 45b Haarlem, Hoorn 2018.

NHA, 3993, inv.nr. 191: Ingezonden verzoek van A.J. Bongardt en inspectierapport H. Huskus, 23 september en 1 oktober 1807.

NHA, 3993, inv.nr. 188: Ingezonden verzoek van Jean Joseph Martin en inspectierapport H. Huskus, 19 en 26 juni 1806.

E. Starkenburg, Waardebepaling Kloosterpoortgebied Leiden, Erfgoed Leiden en Omstreken 2010.

H. Deneweth, ‘The economic situation and its influence on building and renovating in Bruges during the 16th-18th centuries’, Mefrim 119 (2007) 2, 531-544; J. de Winter, ‘Gehavende steden. De krimp van Middeleeuwse havensteden in Zeeland van de zestiende tot en met de negentiende eeuw’, Bulletin KNOB 115 (2016) 4, 176-191; K. Koeman en G. Vermeer, ‘Tuinbebouwing binnen de veste van Enkhuizen. De laatste resten van een groene stad’, Bulletin KNOB 117 (2018) 4, 204-221.

NHA, 3993, inv.nr. 191: Ingezonden verzoek van Hendrik van Geenhuizen en inspectierapport H. Huskus, 22 en 29 oktober 1807.

Starkenburg 2010 (noot 61), 5.

Prak 1991 (noot 10), 25.

T. Longstaff-Gowan, ‘Gardening and the Middle Class’, in: M. Galinou (red.), Londen’s Pride. The Glorious History of The Capital’s Gardens, Londen 1990, 122-133; R. Meischke, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, Haarlem 1969, 433-434. Zie ook Koeman en Vermeer 2018 (noot 62), 207.

Longstaff-Gowan 1990 (noot 66), 122-133.

De nadruk ligt in de literatuur op de buitenplaats, de landschapstuin en het stadspark. Een van de weinige publicaties die specifiek over stadstuinen gaat is H. Zantkuyl e.a., Erf en tuin in Oud-Amsterdam. De ontwikkeling van het omsloten erf en de stadstuinen in de oude binnenstad, Amsterdam 1982.

De term ‘rural urbanism’ is overgenomen van architectuurhistoricus Dana Arnold: Rural Urbanism. London Landscapes in the Early Nineteenth Century, Manchester 2005.

Gepubliceerd

2020-03-17

Citeerhulp

Walda, M. (2020). Bouwen in de krimpende stad: Renovatie, functieverandering en vergroening in Haarlem en Leiden rond 1800. Bulletin KNOB, 119(1), 25–46. https://doi.org/10.7480/knob.119.2020.1.4732

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##