Om 'ligt en digt te timmeren'
Veenturf als bouwmateriaal
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.4.841##submission.downloads##
Samenvatting
Bij een opgraving in 2013 in Aalsmeer werden de resten van een gebouw aangetroffen dat op een opmerkelijke wijze was gefundeerd, namelijk op veenturfblokken: uitgebaggerd veen dat in blokken gesneden werd gedroogd en algemeen bekend is als brandstof uit vroeger tijden. Omdat veenturf soms ook inpandig wordt aangetroffen, vooral als isolatiemateriaal, rees de vraag of veenturf door de bouwers was gebruikt als een incidentele, pragmatische oplossing met voorhanden materiaal, of dat het een destijds een meer algemeen gebruikt bouwmateriaal betreft. Deze onderzoeksvraag leidde tot een grootschalige inventarisatie van literatuur, archeologische en bouwhistorische rapporten.
Doordat de veenturfblokken incidenteel in panden worden aangetroffen bij verbouwing of sloop, is niet goed duidelijk hoe algemeen het gebruik was. Dit is ook het geval voor de meer innovatieve voorbeelden van geperste turfmolm. Vondsten worden in bouwhistorische rapporten en de literatuur meestal gezien als iets unieks en anekdotisch beschreven. Echter, uit de inventarisatie kwam naar voren dat het gebruik van veenturf als bouwmateriaal een historisch bouwkundig fenomeen is dat door innovaties in de twintigste eeuw in onbruik raakte en daarmee grotendeels in de vergetelheid. Door vermeldingen in negentiende-eeuwse handboeken voor bouwkunde, en artikelen in vaktijdschriften uit dezelfde periode, kon worden geconcludeerd dat het gebruik van veenturf niet incidenteel was. Interessant aan het gebruik van veenturf voor funderingen is het feit dat dit regionaal werd bepaald. Enerzijds vanwege de ruime aanwezigheid van het materiaal, anderzijds vanwege de gunstige eigenschappen: het lichte gewicht, de flexibiliteit en het waterkerende karakter, die ideaal waren voor het bouwen op de slappe veengronden.
Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat deze bouwmethode vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw in de Nederlandse veengebieden in zwang raakte. Een verklaring hiervoor is de ontwikkeling van het slagturven in die periode, waardoor de productie en toegankelijkheid aanzienlijk toenam. Het materiaal werd gebruikt omdat het ruim voorhanden was en licht van gewicht, maar een belangrijk nadeel was de brandbaarheid.
Dit artikel is een eerste poging om inzicht te krijgen in het gebruik van veenturf als bouwmateriaal. Het ontbreekt nog aan systematisch inventariserend onderzoek, zodat vragen over de exacte reikwijdte van de onder- en bovengrondse toepassingen, regio’s, periodisering en gebouwtypen nog onbeantwoord zijn.
Referenties
T. Kok, Zijdstraat 2-22, Aalsmeer Gemeente Aalsmeer (IDDS Archeologie rapport 1879), Noordwijk 2017.
Bij het onderzoek en het verwerken van de gegevens is er contact geweest met een scala aan experts, waaronder commerciële onderzoeksbureaus, musea, (gemeentelijke) archeologen en bouwhistorici. Langs deze weg willen wij onze hartelijke dank uitspreken voor het meedenken en het enthousiasme waarmee onze vragen tegemoet werden getreden.
Hiervoor is gebruikgemaakt van de online zoekportalen agnessearch.nl en easy.dans.knaw.nl; zoektermen (ook in combinatie): ‘turf’, ‘fundering’, ‘turfblokjes’, ‘turfblokken’, ‘turffundering’ (geraadpleegd in maart en april 2024).
Zie hiervoor o.a. L.L. Therkorn e.a., ‘An Early Iron Age Farmstead. Site Q of the Assendelver Polders Project’, in: Proceedings of the Prehistoric Society 50, nr. 1, Cambridge 1984, 351-373; D. Postma, ‘...en zulks is de relatie tussen schoonheid en wanstaltigheid. De toepassingsmogelijkheden van zoden aan de hand van archeologische, historische en etnografische voorbeelden’, Jaarverslagen van de vereniging voor terpenonderzoek 93 (2010a), Groningen; D. Postma, Salt Marsh Architecture. Catalogue, Technology and Typological Development of Early Medieval Turf Buildings in the Northern Coastal Areas of the Netherlands, Groningen 2010b; D. Postma, Het zodenhuis van Firdgum. Middeleeuwse boerderijbouw in het Friese kustgebied tussen 400 en 1300, Groningen 2015.
Het werd rond het begin van de zeventiende eeuw geadviseerd door dijkgraaf Andries Vierlingh in zijn boek Tractaet van dyckagie: A. Vierlingh, Tractaet van dyckagie (editie J. de Hullu en A.G. Verhoeven), Den Haag 1920, 202, 213.
Postma 2010a (noot 4), 11-13.
Postma 2010a (noot 4), 12.
Postma 2010a (noot 4), 12.
H.F. van de Griendt, Uit sphagnum geboren. Een eeuw turfstrooiselindustrie in Nederland 1882-1883, Oosterhout 2004, 7-8. Opvallend is dat Van de Griendt het gebruik van turf als isolatiemateriaal (in losse of geperste vorm) voor gebouwen nergens noemt; wel het gebruik binnen de wegen- en tuinbouw.
In enkele archeologische rapportages worden funderingen vermeld die opgebouwd waren uit plaggen, maar waar in werkelijkheid veenturfblokken waren toegepast.
Zie Postma 2010a en 2010b en 2015 (noot 4). Bij de inventarisatie van archeologische rapporten voor dit artikel zijn sites met veenplaggen aangetroffen in Assendelft (1e-2e eeuw n=1; 10e-11e eeuw n=2); Den Helder (12e eeuw n=1); Dommelen (18e-19e eeuw n=1); Edam (15e-16e eeuw n=1); Eindhoven (14e eeuw n=1); Neerwolde (13e eeuw n=1); Oostzaan (11e-15e eeuw n=1; 13e-14e eeuw n=3; 15e-16e eeuw n=1; 16e eeuw n=1); Rhoon-Smiteshoek (12e eeuw n=1); Schagen (4e-5e eeuw n=1); Velsen (10e-11e eeuw n=1). Veen werd in Assendelft aangetroffen (8e-6e eeuw v.Chr. n=1). Turfplaggen werden in Alkmaar opgegraven (14e-15e eeuw n=3).
Uitzonderingen hierop zijn de resten van vermoedelijke negentiende-eeuwse turfdroogschuren in Friesland en Groningen. C. Tulp, Verslag van Archeologische Waarnemingen op het Geerts Willigenplein te Heerenveen, Gemeente Heerenveen (Fr.) (Steekproef-rapport 2005-11/14), Zuidhorn 2005, 1-3 (formaat veenturfblokken: onbekend); F. Veenman, ‘Een bijzonder “veenfenomeen” in Corpus Den Hoorn’, Paleo-Aktueel 26 (2015), 117-124.
Zie hiervoor ook B. van Geel en G.J. Borger, ‘Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland’, Westerheem 51 (2002), 242-260.
www.zaanwiki.nl/encyclopedie/doku.php?id=turfstekerij (geraadpleegd 18 mei 2024).
J.W. de Zeeuw, ‘Peat and the Dutch Golden Age. The Historical Meaning of Energy/Attainability’, A.A.G. Bijdragen 21 (1979), 25.
Een baggerbeugel is opgebouwd uit een 3 tot 5 meter lange steel, met daaraan een stalen ring waarin een net gespannen is. De voorzijde van de stalen ring is voorzien van een ‘schraapplaat’.
M.A.W. Gerding, ‘Vier eeuwen turfwinning. De vervening in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel tussen 1550 en 1950’, A.A.G. Bijdragen 35 (1995), 7.
E.L. van Olst, Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934. Deel 2, Arnhem 1991, 45-46 (deze plaggenhut was in 1920 nieuw gebouwd), 353-356 (in 1860 nieuw gebouwd), 366-370, 567-568. In het onderzoek voor dit artikel zijn geen archeologische opgravingen van plaggenhutten aangetroffen.
L. van Heusden, Handleiding tot de burgerlijke bouwkunde, Amsterdam 1833, 139-141.
Van Heusden 1833 (noot 19), 139.
J. Galman, ‘Funderingen’, Bouwkundige Bijdragen 11 (1860), 250-251. Dit artikel is daarnaast interessant omdat ook andere, min of meer vergeten funderingswijzen worden behandeld. Zoals de funderingen met ingegraven teertonnen (zonder bovenkant en bodem) gevuld met staakjes of paaltjes; of zandpalen: tot op de vaste zandlaag geboorde gaten die met zand werden gevuld.
A. Esquiros, Nederland en het leven in Nederland, Amsterdam 1858, 167.
Van Heusden 1833 (noot 19), 140.
Esquiros 1858 (noot 22), 167.
F. van Campen, ‘Schuren of loodsen, naar de methode van den Pruissischen majoor-ingenieur Schultz’, Bouwkundige Bijdragen 7 (1852), 269-274.
Galman 1860 (noot 21), 251-252.
W.G. Brade, Theoretisch en practisch bouwkundig handboek, ’s-Gravenhage 1842, 112; Esquiros 1858 (noot 22), 167; ‘Verslag van de veertiende algemeene vergadering der Maatschappij ter bevordering der bouwkunst’, Bouwkundige Bijdragen 10 (1858), 126; Galman 1860 (noot 21), 250.
Van Campen 1852 (noot 25), 269.
Handelingen van de algemeene synode der Nederlandsche Hervormde Kerk in den jare 1856, bijlage A, ’s-Gravenhage 1856, 15; brief van de ingenieur van Waterstaat aan de secretaris van het Provinciaal college van toezicht, 2 juni 1859. Hoorn, Westfries Archief, archiefnr. 1384: Hervormde Gemeente Oudendijk, 1697-19710, inv.nr. 28: Stukken betreffende de bouw van een nieuwe pastorie, 1856-1858 (1872).
Over eventuele ‘metselverbanden’ waarin de blokken werden gestapeld staan in de archeologische rapportages geen gegevens vermeld. Het is aannemelijk dat er bij de opgravingen geen verbanden werden herkend of vastgelegd.
Galman 1860 (noot 21), 250-252.
De archeologische onderzoeken kunnen nog verder worden onderverdeeld in verkenningen (n=1), proefsleuven (n=2) en opgravingen (n=18). Wat het onderzoek enigszins problematiseerde, was het feit dat in de archeologische rapporten doorgaans niet wordt ingegaan op het gebouwtype of de ontwikkeling van bepaalde gebouwtypen, zoals boerderijen. Er wordt vaak alleen gesproken over ‘een gebouw’ of ‘een structuur’.
A.H.L. Vredenbregt, Station Blijdorp, archeologisch onderzoek van een huisterp uit de periode tussen circa 1170 en 1240, vindplaats 05-53, Rotterdam-RandstadRail: Archeologisch onderzoek 7 (BOOR rapport 422), Rotterdam 2010, 47.
T.E. Rijk, Y. Meijer en M.C. van Dam, Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. Proefsleuven en Opgraving, variant Archeologische Begeleiding Drechtdijk 9 en 11, De Kwakel Gemeente Uithoorn (IDDS Archeologie rapport 2708), Noordwijk 2022.
Muiden: E. Hoven, Inventariserend Veldonderzoek, door middel van proefsleuven Rijksweg 4 te Muiden, Gemeente Muiden (Synthegra Rapport S130050), Leusden 2013, 5 (formaat veenturfblokken: 16 × 8 × 7 cm); Pijnacker: A. van Benthem, Pijnacker, Hof van Tolwijk, Een archeologische begeleiding (ADC Rapport 3795), Amersfoort 2014, 10, 11 (formaat veenturfblokken: 18 × 8 × 8 cm); Aalsmeer: Y. Meijer en A. Koekkelkoren, Opgraving, variant archeologische begeleiding, Kudelstaartseweg 60, Aalsmeer, gemeente Aalsmeer (IDDS Archeologie rapport 2448), Noordwijk 2021, 12, 27-29, 33 (formaat veenturfblokken: 15 × 8 × 6-7 cm).
Zie hiervoor ook, A.J.J. van ’t Riet, ‘Meeten, boren en besien’. Turfwinning in de buitenrijnse ambachten van het Hoogheemraadschap van Rijnland 1680-1800, Hilversum 2005.
Meijer en Koekkelkoren 2021 (noot 35), 13.
Y. Meijer en M.C. van Dam, Hooftstraat 49-67 (Lage Zijde 9c Noord), Alphen aan den Rijn. Gemeente Alphen aan den Rijn (IDDS Archeologie rapport 2091), Noordwijk 2018, 35-42 (formaat veenturfblokken: onbekend). Datering op basis van historisch onderzoek en de context van de locatie.
Kok 2017 (noot 1), 27-29, 31-33 (formaat veenturfblokken: 17 × 12 × 10 cm). Tussen de lagen werd licht zand aangetroffen. Datering op basis van aardwerk.
C.Y. Burnier, Locatie ‘Boterdijk/Drechtdijk’ te De Kwakel. Een archeologische begeleiding (STAR 266 2010), Amsterdam 2010, 7-8 (formaat veenturfblokken 15 × 7 × 7 cm). Datering op basis van aardewerk.
Formaat veenturfblokken: 14 × 8 × 5 cm. Ook de binnenmuren waren met veenturfblokken gefundeerd.
N. Bouma, De porseleinfabriek en kosterswoning van dominee Joannes de Mol aan de Oud-Loosdrechtsedijk in Oud-Loosdrecht, gemeente Wijdemeren. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 2974), Amersfoort 2012, 24-26; N. Bouma, Conceptrapport Funderingen van de kosterswoning in plangebied Porseleinhaven west, gemeente Wijdemeren. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 5885), Amersfoort 2022, 5. Ook de aardewerkvondsten dateerden uit de achttiende eeuw.
A.B. Döbken, A.J. Guiran en M.C. van Trierum, Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied: archeologische kroniek 1987-1990. Boorbalans 2, Rotterdam 1992, 310 (formaat veenturfblokken huis 1: 17 × 7,5 × 7,5 cm; huis 2: 19,5 × 8,5 × 8,5 cm).
Galman 1860 (noot 21), 251-252.
T.J. Obdam, Nieuwkoop, Dorpsstraat (Gemeente Nieuwkoop). Een archeologische opgraving en begeleiding (ADC Rapport 3652), Amersfoort 2014, 14-15; R. Halverstad, Nieuwkoop Dorpsstraat, gemeente Nieuwkoop. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 2272), Amersfoort 2010, 13 (formaat veenturfblokken: 16 × 8 × 7 cm). Datering op basis van de aardewerkvondsten.
R. Semeijn, Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, deels variant Archeologische Begeleiding, met een doorstart naar een Opgraving, variant Archeologische Begeleiding Residence Westeinder, Kudelstaart. Gemeente Aalsmeer (IDDS Archeologie rapport in prep.), Noordwijk 2023; M. Bot, Noordeindseweg 268A te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland. Proefsleuven variant archeologische begeleiding (ADC Rapport 6361), Amersfoort 2024, 12 (formaat veenturfblokken: 17 × 6 × 4 cm). Datering op basis van historisch kaartmateriaal en vondsten.
B.C ter Steege, Wonen in de Beetskoog. Archeologisch onderzoek op het perceel Beets 47 in Beets, gemeente Zeevang (West-Friese Archeologische Rapporten 99), Hoorn 2016, 21. Datering op basis van aardewerk.
Z.N., ’d Oranjeboom of ’t Raedthuis. Verslag van het archeologisch onderzoek aan de Herenstraat 16 en 18 te Berkel en Rodenrijs. Archeologische Vereniging De Wende, Berkel en Rodenrijs 1997, 9-11 (formaat veenturfblokken: 17 × 8 × 4 cm). Datering op basis van aardewerk.
R.C.A. Geerts, Op zoek naar hofstede Amstelland. Een archeologische opgraving, variant Archeologische Begeleiding, aan de Amsteldijk Noord 56 te Amstelveen (ADC Rapport 5167), Amersfoort 2020, 15-16, (formaat veenturfblokken: ? × 8,5 × 5 cm).
Y. Meijer en T.E. de Rijk, Archeologische opgraving Standaardrapport Leidsewallen 36, Zoetermeer. Gemeente Zoetermeer (IDDS Archeologie rapport 2762), Noordwijk 2023, 14-17, 22-23 (formaat veenturfblokken: onbekend). De schuur werd nog genoemd in 1766.
Heerenveen: Tulp 2005 (noot 12). Uit de context volgde een datering tussen 1780-1820. Groningen: Veenman 2015 (noot 12), 117-124 (formaat veenturfblokken: 20-25 × 10 × 5-6 cm). Datering zeventiende eeuw uit context en vondsten.
T.E. de Rijk, Y. Meijer en M.C. van Dam 2022 (noot 34), 29-30.
In Aalsmeer werd op muurwerk enkele lagen met veenturfblokken aangetroffen. Kok 2017 (noot 1).
‘De plaggenhut van Pekela is gerenoveerd en kan binnenkort weer veilig worden bezocht en bekeken’, Dagblad van het Noorden, 3 april 2022; Gerding 1995 (noot 17), 23.
De term ‘bovenveenwoning’ wordt ook gebruikt voor kleine, bakstenen arbeiderswoningen waar turfstekers woonden.
Vlaams verband: resolver.kb.nl/resolve?urn=urn:gvn:SFA03:SFA022007799 (geraadpleegd 20 mei 2024).
Staatsblad 1918, nr. 259, art. 34. De genoemde wet maakte het voor plattelandsbewoners mogelijk om met rijkssteun eigen (kleine) huizen van baksteen te bouwen en daarnaast grond te pachten.
Een replica van de laatste plaggenhut van Westerwolde (gesloopt in 1941) werd in 1918 gebouwd in het Openluchtmuseum in Arnhem. Opening, ‘Opening van het Nedel. Openlucht-museum’, De Maasbode, 14 juli 1918, 2.
Y. Franken en M. Vermunt, Archeologisch onderzoek ‘Gemeentewerf’ in Bergen op Zoom (Archeologische Rapporten Bergen op Zoom 31), Bergen op Zoom 2011.
L. Gimeno Romero e.a., ‘Esteve Earth in historical fortifications. Pedro de Lucuze’s method’, in: C. Mileto e.a. (red.), Vernacular and Earthen Architecture. Conservation and Sustainability, Boca Raton 2017, 443.
Franken en Vermunt 2011 (noot 59).
G.W.C. van Wezel, Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda, Zwolle 1999, 305-307.
In Leiden werden in één balkvak van een enkelvoudige balklaag boven een overbouwde poort bij Rapenburg 59 veenturfblokken aangetroffen. Of de toepassing net als de balklaag uit de zeventiende eeuw dateerde, is niet bekend, Vriendelijke mededeling E. Orsel, gemeentelijk bouwhistoricus, Leiden. Een vermoedelijk laatachttiende-eeuws voorbeeld bevatte Prinsengracht 10 in Den Haag. De blokken waren tussen de vloerbalken van de bel-etage gelegd; B. Kooij, Geschiedenis en ontwikkeling van het isoleren in Nederland (Praktijkreeks Cultureel Erfgoed; aflevering 15, nr. 40), Den Haag 2011, 107. Bij diverse negentiende-eeuwse gebouwen in Groningen (stad) werden blokken in balklagen aangetroffen. Overige adressen: Akerkhof 19 (bouwdeel achter 19), verdiepingsvloer; Nieuwe Boteringestraat 25, verdiepingsvloer; Nieuwe Ebbingestraat 6, verdiepingsvloer; Grote Markt 36, verdiepingsvloer, Oude Boteringestraat 52, kelder, Gelkingestraat 24, verdiepingsvloer, Vriendelijke mededeling P. Polman, bestuursadviseur erfgoed gemeente Arnhem, en T. Tel, gemeentelijk bouwhistoricus, Groningen. Ook in panden in Leeuwarden, Zutphen en ’s-Hertogenbosch werd turf als isolatiemateriaal aangetroffen. Onder andere: Monseigneur Prinsenlaan 1, ’s-Hertogenbosch; Boslaan 16, Zutphen. Vriendelijke mededeling E. Orsel en H. Haafkens (Strategisch Erfgoedadviseur gemeente Enschede).
N. van der Sijs, ‘Verantwoording van de digitale uitgave van het Huishoudelyk woordboek door Noël Chomel (1743)’, in: Huishoudelyk woordboek. Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen (etc.), www.dbnl.org/tekst/chom003huis01_01/ (geraadpleegd 20 mei 2024).
M. Noel Chomel en J.A. de Chamelot, Algemeen Huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst- woordenboek, Leiden/Leeuwarden 1778 (6de druk), 3726.
B. Kooij, ‘Historische spouwmuren’, in: Gids Cultuurhistorie 27, Amersfoort 2013, 3.
O. Ralling, Damstraat 21 Haarlem. Bouwhistorische verkenning, Schagerbrug 2019, 33, 93.
Vriendelijke mededeling T. Tel.
T. Vooijs, ‘Bouwgeschiedenis pakhuis Westerhavenstraat 14, 14a en16’, Vriendenbulletin Stichting vrienden van de stad Groningen 68 (2012), 14. Melding Boulevard Heuvelink: vriendelijke mededeling P. Polman.
R.C. Hekker e.a., Noordwijks Volksleven, Leiden 1959, 27. De blokken kwamen in het zicht bij een verbouwing in 1947.
Vriendelijke mededeling M. van Scheppingen.
Vriendelijke mededeling M. van Scheppingen. Zie ook: www.molendatabase.nl/molens/ten-bruggencate-nr-00021 (geraadpleegd 20 mei 2024).
Van de Griendt 2004 (noot 9), 25. De op www.geheugenvandrenthe.nl/turfstrooisel (geraadpleegd 15 juni 2024) opgevoerde uitvinder uit Oldenburg betreft een misvatting: www.drentsparlement.nl/statenportaal/ingekomen-stuk/42960007.pdf, 8 (geraadpleegd 17 september 2024).
Van de Griendt 2004 (noot 9), 26.
Vriendelijke mededeling P. Polman.
Kooij 2011 (noot 63), 108.
Erfgoed Leiden en Omstreken, toegangsnummer 0251A: Tekeningenarchief W.C. Mulder; 34; Kokernummer 166. Met dank aan R. Boter, Moned Bureau voor Bouwhistorie, Leiden.
www.erfgoedcentrumzutphen.nl/ontdekken/ontdek/erfgoed-van-de-week/492-turf-in-een-fruitschuur (geraadpleegd 30 mei 2024). De koelcel werd gebouwd voor fruit- en boomkwekerij Bruninkweerd.
Van de Griendt 2004 (noot 9), 125.
www.geheugenvandrenthe.nl/turfstrooisel (geraadpleegd 15 juni 2024).
‘Turf voor wegen’, De Telegraaf, 4 mei 1959, 1; Van de Griendt 2004 (noot 9), 203.
‘Turf en torgament als bouwmateriaal’, Vademecum der bouwvakken 21 (1900), 161-163. In 1867 vond de Fransman Stanislaus Sorel dat magnesiumoxide aangemaakt met chloormagnesium versteent tot een grote hardheid en vastheid. Vanwege de vochtaantrekkende werking van dit zogeheten Sorel-cement wordt als vulstof tot voor de helft houtzaagsel bijgemengd, en spreekt men over steenhout of houtgraniet. E. Koldeweij, Over de vloer. Met voeten getreden erfgoed, Zwolle 2008, 302.
‘Het maken van kunsthout uit turf’, Vademecum der bouwvakken 22 (1900), 169-170.
R. Stenvert, Biografie van de baksteen, Zwolle 2012, 93.
Zie hiervoor de verschillende bouw- en architectuurtijdschriften uit die periode.
Kooij 2011 (noot 63), 108-109.
B. Kooij, ‘Bijzondere turfisolatie’, Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland 26 (2000), 22-23; Kooij 2011 (noot 63), 108. De zijkanten van de turfplaten waren met kalkspecie bestreken.
J. Krijnen, ‘Stoken met turf - de historische wandafwerking van een houten huis’, Nieuwsbrief Bouwhistorie 66 (2019), 43-44.
J. van Dam en M. van den Oever, Catalogus biobased bouwmaterialen, Wageningen 2012, 63.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2024 Michel van Dam, Tijmen Kok
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.