Sluizen in de ‘derrie’
Sluisbouw in zestiende-eeuws Holland als proeftuin voor bouwen op slappe bodem
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.4.842##submission.downloads##
Samenvatting
In de jaren 1540–70 maakte de sluisbouw in de Lage Landen een belangrijke transitie door. Naast de introductie van puntdeuren was het toenemend gebruik van steen een wezenlijke innovatie. Dit bouwmateriaal had het voordeel dat de levensduur van sluizen verlengd werd en ze ook groter gemaakt konden worden, wat aanzienlijke voordelen bood voor de scheepvaart en waterbeheer: de verbeterde sluizen hebben daardoor een essentiële bijdrage geleverd aan de opkomst en bloei van de Republiek. Deze nieuwe waterbouwkundige werken waren veel zwaarder dan hun houten voorgangers en moesten goed gefundeerd worden in de moerassige ondergrond bestaande uit klei en veen. De bouwtechnische aspecten van de bouw van sluizen zijn nog onderbelicht. Sluisbouw vormt een niche die nauwelijks op aandacht van architectuurhistorici kan rekenen. Dat is onterecht, want het bouwen van sluizen ontwikkelde zich niet in een vacuüm; het was een belangrijke opdracht voor stadbouwmeesters en aannemers in de Hollandse steden. Ook zijn er aanwijzingen dat de constructieve uitdagingen van het aanleggen van zware stenen sluizen in de slappe Hollandse bodem belangrijk zijn geweest voor een wetenschappelijke benadering van het bouwen in veengebieden.
De eigentijdse discussies over de beste funderingstechnieken voor sluizen laten zien dat er geen standaardoplossingen bestonden en dat experts met uiteenlopende achtergronden bij de bouw betrokken waren. Het is nog onduidelijk hoe het ontwerpproces van funderingen in de zestiende eeuw eruitzag en in hoeverre de transitie van houten naar stenen sluizen een bijdrage heeft geleverd in de ontwikkeling van verbeterde funderingstechnieken in het algemeen. Zowel experts als hun opdrachtgevers zochten naar zoveel mogelijk zekerheid in een veld waarin de kennis nog in ontwikkeling was. Het leren van andere voorbeelden was wezenlijk en om kennis vast te leggen werd werden technische tekeningen en maquettes steeds belangrijker. Er ontstond een bovenregionaal kennisnetwerk dat niet beperkte tot Holland, maar ook de zuidelijke Lage Landen omvatte en dat een snelle verspreiding van nieuwe kennis en kunde bevorderde.
De verwevenheid met stedelijke en kerkelijke bouwprojecten, maakt dat de aanleg van stenen sluizen niet een niche was maar bredere implicaties had. Het bood een proeftuin voor het bouwen op slappe bodem waarbij de uitwisseling van kennis, bodemonderzoek en de concrete experimenten tijdens het bouwen noodzakelijke kennis en kunde opleverden voor het bouwen in het veen.
Referenties
Voor Terneuzen: www.rijkswaterstaat.nl/water/waterbeheer/bescherming-tegen-het-water/waterkeringen/dammen-sluizen-en-stuwen/noordzeesluizen#:~:text=Het%20sluizencomplex%20in%20Terneuzen%20heeft,m%2C%20gerekend%20over%20100%20jaar en https://nos.nl/artikel/2540347-koningen-willem-alexander-en-filip-openen-megasluis-in-terneuzen. Voor IJmuiden: www.rijkswaterstaat.nl/water/waterbeheer/bescherming-tegen-het-water/waterkeringen/dammen-sluizen-en-stuwen/sluizencomplex-ijmuiden en: nos.nl/artikel/2414620-grootste-zeesluis-ter-wereld-in-ijmuiden-geopend-een-stukje-hollands-glorie (geraadpleegd 22 oktober 2024).
‘Les Hollandois, sont les premiers qui ont le plus contribué à perfectionner les Ecluses, par l’application qu’ils en ont fair pour la défense de leur Pays, & aux Canaux navigables qu’ils y ont creusés; mais quoiqu’ils passent avec justice pour les peuples du monde qui entendent le mieux aujourd’hui la construction des ouvrages de cette nature…’ B. Forest de Bélidor, Architecture hydraulique ou l’art de conduire, d’élever et de ménager les eaux pour les différens besoins de la vie, Parijs 1750, boek 2, deel 1., I, 55. Zie ook: vol. 2, 325.
Het standaardwerk is nog steeds G.J. Arends, Sluizen en stuwen. De ontwikkeling van de sluis- en stuwbouw in Nederland tot 1940, Utrecht 1994.
Zie ook: S. Zeischka, Minerva in de polder. Waterstaat en techniek in het Hoogheemraadschap van Rijnland (1500-1856), Hilversum 2007, 66-69.
P. van Dam, ‘Spuien en heien. Innovatie en de rol van de stedelijke elite bij sluisbouw te Spaarndam in de 15de eeuw’, in: L. Giebels (red.), Zeven eeuwen Rijnlandse uitwatering in Spaarndam en Halfweg. Van beveiliging naar beheersing, Leiden 1994, 29-46.
Het archief van Rijnland bevat bouwplannen, zowel tekeningen als bestekken, bouwrekeningen met onderliggende administratieve documenten, maar ook notulen van vergaderingen waarin nieuwe ontwerpen voor sluizen werden besproken. Eerder onderzoek betreft: M. van Amstel-Horák, ‘Nieuwbouw van twee sluizen in een benarde tijd. Halfweg 1556-1558’, in: L. Giebels (red.), Zeven eeuwen Rijnlandse uitwatering in Spaarndam en Halfweg. Van beveiliging naar beheersing, Leiden 1994, 47-74; Van Dam 1994 (noot 4).
Recent plaatste ik de aanleg van twee sluizen op de slappe bodem in Rijnland in de ontwikkeling van funderingstechnieken in Holland: M. Hurx, ‘Building on “Hollow Land”. Skill and Expertise in Foundation-Laying Practices in the Low Countries in the Fifteenth to Seventeenth Centuries’, in: E. Merrill (red.), Creating Place in Early Modern European Architecture, Amsterdam 2022, 269-304. In een ander artikel analyseer ik de omvangrijkheid van het tekenwerk en de ontwikkelingen in tekenmethoden voor deze sluizen in Rijnland: M. Hurx, ‘Gothic Locks. Pioneering Drawings for Hydraulic Works in 16th-Century Holland’, Arts 13 (2024), 5, 151, doi.org/10.3390/arts13050151. Zie over de tekeningen besproken in dit artikel ook: P.G.M. Diebels, Hoogheemraadschap van Rijnland Archieven. Beschrijving van de oudste kaarten, 1457-1580, Leiden 1986 (ongepubliceerde inventaris).
C. Apers, ‘De aanleg van het kanaal Brussel-Willebroek. De sluizenbouw in de zestiende eeuw’, Jaarboek van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst in Mechelen 126 (2022), 117-170
Van de beoogde vijf delen rondde Vierlingh alleen de eerste twee boeken af en het derde boek bleef onvoltooid. Het traktaat liep bijna twee eeuwen voor op Forest de Bélidors Architecture hydraulique. Andries Vierlingh, Tractaet van dyckagie, uitgegeven door J. de Hullu and A.G. Verhoeven, Den Haag 1920.
P. van Dam, ‘Ecological Challenges, Technological Innovations. The Modernization of Sluice Building in Holland, 1300-1600’, Technology and Culture 43 (2002), 500-520. Een andere belangrijke impuls voor vernieuwing is het gebruik van sluizen voor militaire inundaties, wat in de zeventiende eeuw een typische verdedigingsstrategie werd in de Republiek der Nederlanden. Zie: W. Klinkert, ‘Water in oorlog. De rol van het water in de militaire geschiedenis van Holland na 1550’, in: E. Beukers (red.), Hollanders en het water. Twintig eeuwen strijd en profijt, Hilversum 2007, 451-504.
Arends 1994 (noot 3).
Er is echter een gedenksteen bewaard van deze sluis met het jaar 1559. Het is onaannemelijk dat de bouw zo lang heeft geduurd, mogelijk werd de eerste stenen sluis beschadigd bij de stormvloed van 1552 en was een gedeeltelijke herbouw nodig. C. Postma, Het hoogheemraadschap van Delfland in de middeleeuwen 1289-1589, Hilversum 1989, 263. Zie ook: Van Dam 2002 (noot 9), 515-516; Arends 1994 (noot 3), 17-18.
In Brielle werd ook een stenen sluis gebouwd in 1567. Vierlingh 1920 (noot 8), 207.
Postma 1989 (noot 11), 268. De naam van deze meester komt in verschillende spellingsvarianten voor.
Van Dam 2002 (noot 9), 515.
W.C. Thijssen, De Hondsbossche steenen Schutsluis te Zaandam, Edam 2001, 6.
Apers 2022 (noot 7), 148 en 159.
Thijssen 2001 (noot 15), 6; Apers 2022 (noot 7), 145.
Postma 1989 (noot 11), 274.
Mijn dank gaat uit naar Jeroen Flamman en de medewerkers van Vestigia B.V. voor de toegang tot en uitleg bij de archeologische opgravingen van de Grote Sluis in Monnickendam in 2021.
Van Amstel-Horák 1994 (noot 5); Hurx 2022 (noot 6), 288-291.
Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden (NL-LdnHHR), OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 4r. R. Dijk, ‘De besluitvorming over de bouw van de Grote Haarlemmersluis te Spaarndam in 1566 en 1567’ (1), Dorpsorgaan Spaarndam 31 (1997) nr. 158; (2) nr. 159, 9-13; (3), nr. 160, 12-16; (4) 32 (1998) nr. 161, 13-17.
Arends 1994 (noot 3), 18. De bestekken voor het houtwerk en de natuursteen werden in Vierlinghs traktaat opgenomen, zie aldaar 240-248. In het oorspronkelijke voorstel van de Haarlemmers had de sluis een breedte van 27 tot 28 voet (8,5-8,7 m) moeten krijgen. NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 53v.
Van Dam 2002 (noot 9); Arends 1994 (noot 3), 17.
M. Hurx, Architect en aannemer. De opkomst van de bouwmarkt in de Nederlanden (1350-1530), Nijmegen 2021, 184.
Voor Lier: C.G.M. van Wylick-Westermann, ‘Het bouwmeestersgeslacht Keldermans’, in: J. van Mosselveld e.a. (red.), Keldermans, een architectonisch netwerk in de Nederlanden, Den Haag 1987, 9-26, hier: 17-18.
Vaak werden ze gecombineerd met een watermolen.
F. Gelaude, Getemde rivieren. Hoe het middeleeuwse Gent Schelde en Leie bedwong, Brugge 2021, 45.
Apers 2022 (noot 7).
Voor de Gentse Lieve, gegraven tussen 1251 en 1269, werden op een traject van 46 kilometer ook enkele meters hoogteverschil overbrugd door maar liefst elf schutsluizen. Gelaude 2021 (noot 27), 45-50.
Apers 2022 (noot 7), 129.
Apers 2022 (noot 7), 148-151.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9578, f. 466v. Van Amstel-Horák 1994 (noot 5), 63. Het betreft hoogstwaarschijnlijk een tekening die gemaakt was door Cornelis Fredericxz vander Goude, want hij leverde in 1545 een ‘pourtraicture’ van de fundering en het metselwerk van de Zaandamse sluis op basis van het bestek dat hij eerder had opgesteld. Stadsarchief Gent, Oud Archief-092bis-1, Vaartboek 1, f. 221r.¬ Ik ben Christianne Apers zeer dankbaar voor het delen van deze archiefbronnen met mij.
M. Hurx en K. Ottenheym, ‘“To See its Form Considerably Better”. Architectural Models in the Low Countries, 1500-1700’, in: S. Frommel en R. Tassin (red.), Les maquettes d’architecture. Fonction et évolution d’un instrument de conception et de réalisation, Parijs/Rome 2015, 197-207.
Stadsarchief Gent, Stadsrekening AO400, 1549-1550, f. 177r.-v.¬
Hurx en Ottenheym 2015 (noot 33), 202-03; Hurx 2024 (noot 6).
Apers 2022 (noot 7), 144.
Stadsarchief Gent, Stadsrekening AO400, 1549-1550, f. 177r. Stadsarchief Gent, Oud Archief-092bis-1, Vaartboek 1, f. 205r.-v., f. 206v.
Bij aanvang van de bouw in 1561 werden vaklieden naar Damme, Sluis, Antwerpen en Willebroek gestuurd. Apers 2022 (noot 7), 150.
Vierlingh 1920 (noot 8), 184-194 en 241-248.
Vierlingh 1920 (noot 8), 210.
‘Een houte sluijs moet binnen de 30 jaeren vernieuwt worden als voorseijt is sonder dat men noch midlertijt een halve sluijs daeraen verlapt.’ Vierlingh 1920 (noot 8), 254. Elders in zijn traktaat geeft Vierlingh ook een levensduur van 25 jaar. Vierlingh 1920 (noot 8), 211. Zie ook Van Dam 1994 (noot 4), 31.
Vierlingh 1920 (noot 8), 252.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 49r.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 58r.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 18r. en f. 19v. Zie ook Van Amstel-Horák 1994 (noot 5), 62.
Een houten sluis moest 9.935 ponden kosten en een stenen sluis werd geschat op 5.000 ponden extra. NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 4r.
Het exacte bedrag is niet bekend, omdat de prijs van 750 ponden voor het ijzerwerk het materiaal was inbegrepen dat in de dijk was verwerkt. NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9578, f. 42r.-43v; f. 55r.-58r. Zie ook Van Dam 2002 (noot 9), 515.
Hierbij moet wel aangetekend worden dat er 25 jaar tussen de raming en de realisatie zat en voor zo’n lange periode rekening moet worden gehouden met inflatie. Dijk 1997 (noot 21), nr. 158, 15.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 49v.
J. Gawronski en J. Veerkamp, ‘Over staal, kleef en stuit. Funderingen in Amsterdam’, in: J. Gawronski, F. Schmidt en M.-T. van Thoor (red.), Amsterdam. Monumenten & Archeologie 2, Amsterdam 2003, 11-23; J. Gawronski en J. Veerkamp, ‘Über staal, kleef und stuit. Fundamente in Amsterdam’, in: G. van Tussenbroek (red.), Hausbau in Holland. Baugeschichte und Stadtentwicklung (Jahrbuch für Hausforschung; 61), Marburg 2010, 45-62. Zie ook: M. De Voght en K. De Jonge, ‘Foundation Techniques in the Early Modern Low Countries (1600-1750)’, in: R. Carvais, Nuts & Bolts of Construction History. Culture, Technology and Society, deel 3, Parijs 2012, 29-36.
Hurx 2022 (noot 6), 273-274. Petra van Dam stelt vast dat pas rond het midden van de vijftiende eeuw in het archief van Rijnland vermelding wordt gemaakt van heipalen, wat erop zou kunnen wijzen dat deze funderingsmethode niet eerder bij waterwerken werd toegepast. Dat lijkt echter onwaarschijnlijk, omdat bij stedelijke bouwprojecten deze methode wel veel eerder werd toegepast en de stedelijke elites ook betrokken waren bij de uitvoering van waterwerken zoals ze zelf ook stel. Van Dam 1994 (noot 4), 36 en 38.
G. van Tussenbroek, ‘The Foundations of the Nieuwe Kerk Tower in Amsterdam (1645-52)’, in: I. Wouters e.a. (red.), Building Knowledge, Construction Histories, deel 2, Leiden 2018, 1313-1320.
Hurx 2022 (noot 6), 273-276.
Apers 2022 (noot 7), 130-131.
‘Sommige sijn van den advijse ende willen den grondt van de steenen sluijsen met parpeijnen fonderen ende opmetsen’, Vierlingh 1920 (noot 8), 211.
Vierlingh 1920 (noot 8), 211-212.
‘[…] soo suldij merckelijck bevinden dat alle het werck hetzij van houtwerck, metselrije oft andere sal staen dreunen, soodat in sooverre sulcken werck boven staende druent ende verandert, soo moeten per consequens oock de pijlen in den gront, twelck het meeste fondament is, oock staen dreunen ende verroeren, in voegen ende maeten dat de gront ende d'eerde aen den pijl nimmermeer zijn saete (ende) dichticheijt hebben en mach, soodat met lanckheijt van tijde deselve gront mette pijlen zoo los worden dat het besloten ende bedwongen waeter, twelck listich is, zijnen loop onder begint te loopen ende int uuijteijnde den heelen hoop omverre worpt.’ Vierlingh 1920 (noot 8), 205-06.
‘Ick segge noch dat ick niet en can verstaen wat zij veur heur nemen ende waervoor sij besorcht zijn: een sluijs te leggen op het stael van eenen ouden dijck ende daer den dijck bij de tachtentich oft tnegentich jaeren geporst heeft, ten is niet mogelijck het moet een hardt ende goet fundament zijn.’ Vierlingh 1920 (noot 8), 230-231.
Vierlingh 1920 (noot 8), 202 en 213. Zie ook het voorwoord van A.G. Verhoeven in Vierlingh 1920, XXXIX.
‘Maer omme spuijen te maecken tot schuijringe van eenige haven buijtensdijcx, daer men den gront niet en kent (ende) noijt dijck gelegen en heeft, waerdeur den gront noch raeu, bol, sacht ende groen is, soude ick geraden vinden dat men die maeckte ep een goet hout bedde oft treffelijcke slijckhouten, wel werckelijcken gewrocht, om soo de zijdemueren eenpaerlijck te zittenne ende zijn vasticheijt te nemenne, onder gestampt met goeden droogen derrije die metten gront- ende houtwerck aen malcanderen heelen sal. Ende soo mach men oock de houte bedden maecken op holle, bolle ende bruijssige gronden gelijck in Hollandt vele zijn…’ Vierlingh 1920 (noot 8), 214-215, 231.
Zie: B. van den Berg, De Sint-Janskerk in Gouda. Een oude stadskerk volgens een nieuw ruimtelijk plan, Hilversum 2008, 78-80.
‘[…] een van de beste Meesters in Hollandt van deze Conste te wesen die gelijcke wercken wel gemaict heeft […]’ Thijssen 2001 (noot 15), 7.
‘[…] ende verclaert dat alsmen den cost nyet sparen en willet hy in alle plaetsen hoe quaet van gronde die zyn funderen zal connen ende vloeren leghen alzo diepe alsmen die zoude moghen begheeren.’ Stadsarchief Gent, Oud Archief-092bis-1, Vaartboek 1, f. 210r.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9579d. Hurx 2022 (noot 6), 291.
De balken waren van eikenhout, terwijl de palen van naaldhout zijn. Vriendelijke mededeling van Jeroen Flamman, Vestigia B.V. Ter vergelijking: het bestek voor de fundering van de Hondsbossche Sluis in Zaandam vermeldt dat de omtrek van de elzenhouten palen minstens acht tot tien palmen (een palm is ca. 9,5 cm) moest zijn, dus 76 tot 95 cm. Voor de Westsluis waren palen nodig van minstens vijf palmen (48 cm), gemeten op twee voet (ca. 63 cm) van de zaagsnede. Deze palen hadden dus een doorsnede in Zaandam van ongeveer 25 tot 30 cm en in Halfweg van ca. 15 cm. Stadsarchief Gent, Oud Archief-092bis-1, Vaartboek 1, f. 213r. en NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9579d.
Het bestek van de Hondsbossche Sluis in Zaandam beschrijft dat eerst de dikke palen moesten worden geheid en wanneer er geen plek meer was, moest de overgebleven ruimte worden gevuld met iets dunnere stoppalen van 15 tot 21 cm dik.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9579d; Hurx 2022 (noot 6), 291.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9578, f. 406v.-407r; Hurx 2022 (noot 6), 291.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9578, f. 42r.-43v; f. 55r.-58r.
‘Ghij en behouft geen heijen oft pijlen, daer de timmerluijden groote dachgelden inne winnen.’ Vierlingh 1920 (noot 8), 217.
Besproken in Hurx 2022 (noot 6), 291-297.
B.J. Ibelings, ‘De route “binnendunen.” De scheepvaartroute langs de Goudse sluis en tol, de Wassenaerse Gouwesluis en de Spaarndammertol (13e tot 16e eeuw)’, in: D.E.H. de Boer, J.W. Marsilje en J.G. Smit (red.), Vander Rekeninghe. Bijdragen aan het symposium over onderzoek en editieproblematiek van middeleeuws rekeningmateriaal, gehouden in Utrecht op 27 en 28 februari 1997, Den Haag 1998, 221-255, hier: 251-252.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a.
Brief van Reynier Corneliszn aan het hoogheemraadschap, 18 april 1562: ‘[…] overmits dat ick een weijnich voerden grondt daer de sluyse leggen sal sorge, datse sal moeten geheijt sijn want die van Utrecht die oock een seer goeden gront hebben noch sommige bruggen ende oock haer sluyse ande vaert moeten heyen, aldus om te beter desen grondt te doersijen so begeerde ick wel onsen timmerman mede te hebben [...]’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, nr. 53.
‘[…] de selve bevonden hebben zoe weeck ende modderich dat zy een stock van XVIIJ voeten lanck sonder groote moeyten metter hant tot XIIIJ, XV, XVJ voeten toe inden slycke ofte modder duweden zonder harde ofte vaste grondt te vinden.’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 21, f. 29v.
‘Noch omme den annemer van de Woerdersluis te wijsen hoe langhe hij de palen in de voors. sluis heyen zoude by advys van meester Cornelis de steenhouder die mede aldaer ontboden was. Ende deden in haerlieden presentie vier ofte vyf paelen in heyen omme te bezien hoe hem de grondt in de put draghen wilde.’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 9578, f. 446v., f. 610v.
‘Nochtans zulcke suijselbollen moesten den gront geboort hebben omme te zienne wat eerde datter was onder in den grondt, sij mochten wel dincken dattet onder geen waeter en was.’ Vierlingh 1920 (noot 8), 214.
‘[…] met alder vlyticheyt geboort ende besichticht […]’ Dijk 1997 (noot 21) (2), 11.
Brief van Reynier Corneliszn aan het hoogheemraadschap, 14 mei 1562: ‘[…] met ons brengende tselfde gereetscap van een boor als wij connen crigen, hier tot Amsteldam en sijn niet dan houten boeren waer om wij op u eerwaerdicheit wel souden begeren dat [...] dat ijseren boer twelck laest tot Alphen was, de helft langer wilde laten maken van houten boven an, op dat wij versekert syn ende wij sullen altydt noch onse houten boer met ons nemen.’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, nr. 54.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590b.
J.J. Dodt van Flensburg, Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht, deel 3, Utrecht 1843, 236.
‘[…] bevyden dat die ordonnantie by die van Amsterdam gemaect zo merkelijk groote penningen costen zouden, datmen met die derde pennick min wel zal maecken. Te weten dat het heyen ende die blaeuwe steen, zeven ofte acht voet onder water gemetselt, te vergeets es […] Datmen met clinkert ende tarras veel voerdeger en minder cost tzelfde zal mogen maecken […]’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, nr. 60.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, nr. 60. Op 18 november 1562 werd besloten door het hoogheemraadschap nog verder te besparen op blauwe hardsteen: alleen de hoekstenen, boogstukken en ronde uiteinden van de pijler werden uitgevoerd in natuursteen de rest moest van baksteen en tras worden gemaakt. NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, nr. 129.
Hurx 2024 (noot 6).
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, zonder nummer. Zie ook de kopie: NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590a, nr. 129.
Hurx 2024 (noot 6).
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590b.
NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590b.
‘[…] meester Cornelis dat vlot soude inleggen ende wilde dat nijet doen sonder heyen.’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590c. Jan Jansz werd ook aangesteld door het hoogheemraadschap voor de Oostsluis in Halfweg in 1566. Van Amstel-Hvorák 1994 (noot 5), 74.
‘Wy Leners Wouter zoen van Vijanen, Evert Jacop zoen vand Goude, Sebastyaen pyeler zoen van Delft als warckluden ende meesters van slusen ende dammen bekennen mits desen geweest te hebben tot Goutsse sluijs op de XII july anno LXIII om de suaerychheyt van de gront dije meester Cornelis met u bekondige [?] wilde de sluys op te stellen sonder de gront te heijen. Alwelke gront by ons geboort is gewest ende bevonden de selfde alsulck goet ende hart genouch om de selfde sluyse daer op te moghen stellen sonder eenich perykel ende vreese van dat warck te bederven.’ NL-LdnHHR, OAR, 1.1.1, inv.nr. 3590b.
Zie: Hurx 2024 (noot 6).
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2024 Merlijn Hurx
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.