Functie en indeling van het Amsterdamse woonhuis aan de hand van een aantal zestiende-eeuwse boedelinventarissen

Auteurs

  • Gabri van Tussenbroek University of Amsterdam, Municipality of the City of Amsterdam

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.115.2016.3.1402

##submission.downloads##

Samenvatting

Apart from a keen interest in materials, constructions and dating, Dutch housing research of the past fifty years has been dominated by a typological approach in which the typology of a house is equated with the floor plan, in combination with the external appearance of the building volume. In 2014 this approach was severely criticized in the doctoral thesis of Petra Maclot, who pointed out that it had led to untenable generalizations and ignores the functional use of the dwellings and their social ranking. 

This article investigates how sixteenth-century Amsterdam houses were laid out and used by residents from various social classes and occupational groups. The aim is to shed light on what spatial solutions existed for giving form to housing requirements. The estate inventories of the possessions of Amsterdam residents who had fled the city for religious reasons, drawn up in 1567 and 1568 at the behest of the city administration, are an especially rich source of information, owing to the inclusion of a great many spatial indications. These inventories, when combined with details of the occupation and social status of the residents and with details of the material manifestation of the house, provide insight into the internal spatial structure and use of a number of houses. The study looked at the possibility of accommodating various functions in the houses and examined how multifunctional and monofunctional spaces were used by different social groups. In a number of cases, thanks to tax assessment registers and other sources, it was possible to discover which houses these inventories referred to and their rental value. This was an important aid in assessing whether the spatial manifestation of the house could indeed be hooglinked to a social category or occupational group, and in ascertaining to what extent the value of the house was representative of the occupational group in question. 

A division into three income brackets helps to make a rough classification of houses and their users, although it does have a few important drawbacks. Chief of these is the place where the house stands; one neighbourhood is more expensive than another, with the result that a small house in such a neighbourhood is considerably more expensive than a comparable house in a less attractive location. Thus occupational group and income are not definitive indicators of the physical form of the resident’s house. Estate inventories, combined with the occupation of the owner or resident and the rental value of the house, obviously provide greater insight into the appearance and status of the individual house and make it possible to recognize differences between houses that would appear to be roughly equivalent in spatial–typological terms. Research into spatial indications – and ideally into the space itself, if that is possible in the context of building history research – will in turn help our understanding of the layout of the house. The details that can be obtained from the estate inventories show the degree to which the traditional typological and material-based approach to the dwelling tells only part of the story with respect to a broad understanding of the dwelling in history. In the past in Amsterdam, building history details have usually been conceived as material phenomena, without further classification according to time, place and social significance. A functional approach to the dwelling in its social context is therefore urgently needed.

Referenties

G. Mak en M. Mathijsen, Lopen met Van Lennep. De zomer van 1823. Dagboek van zijn voetreis door Nederland, Zwolle 2000, 46 en 48.

Mak en Mathijsen 2000 (noot 1), 48.

P. Brusse en W. Mijnhardt, Towards a New Template for Dutch History. De-Urbanization and the Balance Between City and Countryside, Zwolle 2011, 20-21.

Het inwoneraantal van Hoorn kromp tussen 1622 en 1795 met ruim een derde van 14.139 naar 9.551 inwoners. Aan het begin van de negentiende eeuw liep het inwoneraantal verder terug tot 7.418 inwoners in 1829. Zie: R.J. de Vries, Enkhuizen 1650-1850. Bloei en achteruitgang van een Zuiderzeestad, Amsterdam 1987, 74; H.W. Saaltink, Hoorn in kaart. Vier eeuwen Hoornse stadsplattegronden, Hoorn 1982, 106.

Het inwoneraantal van Enkhuizen nam tussen 1622 en 1795 af van 20.967 tot 6.803 inwoners. Belangrijke oorzaak was de instorting van de haringvisserij, waarop een groot deel van de economie van de stad gebaseerd was. Na 1795 nam het inwoneraantal verder af tot 5.206 inwoners in 1815. Op het dieptepunt in 1840 telde de stad nog maar 4.988 inwoners. Zie: De Vries 1987 (noot 4), 74-75; W.P. Kops, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Purmerend in 1813, Haarlem 1913, 241.

In het verpondingskohier uit 1630 werden binnen de muren van Enkhuizen 3.615 huizen geregistreerd; 900 meer dan in Hoorn op dat moment. In 1840 was het aantal panden teruggelopen tot 1.026. Zie: De Vries 1987 (noot 4), 84 en 86.

C.M. Lesger, Hoorn als stedelijk knooppunt. Stedensystemen tijdens de late Middeleeuwen en vroegmoderne tijd, Hilversum 1990, 215.

Westfries Archief Hoorn (WFA), 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 2022 Rekesten aan verschillende autoriteiten inzake de financiële en economische toestand van de stad, 1806-1808. Brief van de Raad van de stad Enkhuizen aan H.A. van Bleiswijk, lid van het Departementaal Bestuur van het Koninkrijk Holland, 18 juli 1806.

Standaardwerken zijn J. de Vries, European Urbanization 1500-1800, Londen 1984 en P.M. Hohenberg en L.H. Lees, The Making of Urban Europe 1000-1994, Cambridge Mass./Londen 1996. In 1995 verscheen Nederland 1500-1800. De eerste ronde van moderne economische groei, waarin De Vries samen met de Nederlandse historicus A.M. van der Woude onder meer onderzoek deed naar de bevolkingsgroei en urbanisatie binnen de Republiek tussen 1500 en 1800. Op individueel stedelijk niveau verschenen: H. Diederiks, Een stad in verval. Amsterdam omstreeks 1800. Demografisch, economisch, ruimtelijk, Amsterdam 1982; R.J. de Vries, Enkhuizen 1650-1850. Bloei en achteruitgang van een Zuiderzeestad, Amsterdam 1987; R. Willemsen, Enkhuizen tijdens de Republiek. Een economisch-historisch onderzoek naar stad en samenleving van de 16de tot de 19de eeuw, Hilversum 1988 en Lesger 1990 (noot 7). Een recente toevoeging aan debat over de ontstedelijking in de lange achttiende eeuw is het onderzoeksproject ‘De balans tussen stad en platteland. Desurbanisatie en de opkomst van de agrarische samenleving. Zeeland 1700-1860’ (2005-2010) onder leiding van Paul Brusse en Wijnand Mijnhardt. De steden in Zeeland krompen in de lange achttiende eeuw op een vergelijkbare wijze als Hoorn en Enkhuizen. Het project ging uit van de hypothese dat de desurbanisatie in deze periode niet zozeer een beeld was van neergang, maar van een verschuiving van het economisch, politiek en cultureel zwaartepunt van de stad naar het platteland. Het onderzoeksproject heeft geleid tot vier boekpublicaties: P. Brusse, Gevallen stad. Stedelijke netwerken en het platteland, Zeeland 1750-1850, Zwolle 2011; J. Dekker, Onderdanig en opstandig. Desurbanisatie en de politieke verhoudingen op het platteland in Zeeland 1750-1850, Zwolle 2011; A. Neele, De ontdekking van het Zeeuwse platteland. Culturele verhoudingen tussen stad en platteland in Zeeland 1750-1850, Zwolle 2011 en 4. P. Brusse en W. Mijnhardt, Towards a New Template for Dutch History. De-urbanization and the Balance Between City and Countryside, Zwolle 2011.

De Vries 1987 (noot 4).

G. Medema, ‘In zo goede order als in eenige stad in Holland’. Het stedelijk bouwbedrijf in Holland in de achttiende eeuw, Utrecht 2008, 13.

Medema 2008 (noot 11), 13. Het onderzoek concentreert zich op de steden Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en Schiedam. De stedelijke bouwbedrijven in Hoorn en Enkhuizen waren geen onderwerp van onderzoek.

Medema 2008 (noot 11), 12.

R. Stenvert, ‘Enkhuizen. Morphologie einer schrumpfenden vormodernen Stadt’, in: Hausbau in Holland. Baugeschichte und Stadtentwicklung (Jahrbuch für Hausforschung; 61), Marburg 2010, 215-240.

A. van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1948, Amsterdam 1987, 315-319; G.P.M. Pot, Arm Leiden. Levensstandaard, bedeling en bedeelden 1750-1854, Hilversum 1994, 126-129; Medema 2008 (noot 11), 164; Brusse en Mijnhardt 2011 (noot 3), 24.

J. Leenders, ‘Hij komt van Hoorn!’ Hoorn tussen 1795 en 1914, een geschiedenis in 64 verhalen, Hoorn 2012.

C.A. Abbing, Geschiedenis der stad Hoorn of Vervolg op Velius chronyk (2 dln.), Hoorn 1841-1842, 186; D. Brouwer, Tweede vervolg van de historie van Enkhuizen, in aansluiting op de ‘Historie van Enkhuizen’ van G. Brandt, uitgave 1666, en het Vervolg door S. Centen, uitgave 1747, aanvangende 1679, Enkhuizen 1938, 45 en 66; De Vries 1987 (noot 4), 85.

Zie bijvoorbeeld: Abbing 1841-1842 (noot 17), 193.

H. Kroon en F. Kapteijn, Nieuw kroniek van Hoorn: geschiedenis van Westfrieslands hoofdstad, van haar ontstaan tot op onze dagen, Hoorn 1891, 158. Bij de herziening van de verponding in 1732 werden in Hoorn 2.817 huizen in het register vermeld.

Stenvert 2010 (noot 14), p. 221.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2502c Ingekomen brieven 1808-1813, Overzicht van de bevolking van de gemeente van Hoorn, 24 mei 1812.

Kroon en Kapteijn 1891 (noot 19), 168. Zie bijvoorbeeld: Saaltink 1982 (noot 4) en Leenders 2012 (noot 16).

De Vries 1987 (noot 4), 86.

Stenvert 2010 (noot 14), 227-230; Leenders 2012 (noot 16), 326-327.

J. van der Lee, “Tot verfraaying der stad’. Plantsoenaanleg in Hoorn in de 19de eeuw’, Oud Hoorn 34 (2012) 4, 160-171, 161. De bebouwing op het Baadland was al eerder verdwenen. Kroniekschrijver Abbing vermeldt dat het gebied voor de aanleg van de groene wandeling ‘reeds in een weide herschapen’ was.

Stenvert 2010 (noot 14), 227-230; Leenders 2012 (noot 16), 326-327.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 242b Keuren en Ordonnantiën. Keurboeken van de stad Enkhuizen van 24 december 1759 tot 9 november 1807. De keur is ongedateerd, maar is opgenomen in het Keurboek van de stad tussen twee keuren gedateerd op 21 april en 9 mei 1806. Door de toevoeging ‘concept-keur’ en het ontbreken van een datum is onduidelijk of de keur ook daadwerkelijk is vastgesteld.

Het begrip ‘slooperij-storm’ is afkomstig uit Brouwer 1938 (noot 17), 170.

Medema 2008 (noot 11), 162. De praktijk die Medema beschrijft wordt in de archieven bevestigd voor Hoorn en Enkhuizen.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 397a Register van resoluties van het Comité over de stadswerken en gebouwen 1800-1801, 25 februari 1800, 4 april 1800 (Joseph Berman) en 2 juni 1801 (B. Schermer).

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 Rekestboek tot amotie van gebouwen […] 1805-1809, 24 januari 1806.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976, 4 april 1806.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976, 3 mei 1806.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976, 15 maart 1809.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 64 Keurboeken van de stad Hoorn. Dertiende Keurboek, 12 juni 1801 tot 5 januari 1808; WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 242b Keuren en Ordonnantiën. Keurboeken van de stad Enkhuizen van 24 december 1759 tot 9 november 1807. De keur in Hoorn is gedateerd op 25 maart 1806. In Enkhuizen gaat het om een ‘concept-keur’. De keur is ongedateerd, maar is opgenomen in het Keurboek van de stad tussen twee keuren gedateerd op 21 april en 9 mei 1806. Door de toevoeging ‘concept-keur’ en het ontbreken van een datum is onduidelijk of de keur ook daadwerkelijk is vastgesteld.

Medema 2008 (noot 11), 17-19.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 1365-50 Ingekomen brieven […], Brief met inleggende memorie van de gemeentebesturen, alsmede van de Gecommiteerden van Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnickendam, Medemblik en Purmerend aan de Raadspensionaris van het Bataafs Gemenebest Rutger Jan Schimmelpenninck over de sinds 1795 ‘neerhellende welvaart’, 7 maart 1805.

Zie ook: Leenders 2012 (noot 16), 324-327.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2501b Ingezonden brieven 1795-1813, 27 maart 1804. Reden voor afwijzing was ook dat het pakhuis minder bouwvallig bleek dan door de aanvrager was voorgesteld.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2501b, 26 april 1803. Vermoedelijk gaat het hier om een tot stilstand gekomen bouwproject. De aanvragen vermelden dat de huizen op de Plankjes ‘door het ophouden van de werkzaamheden van CJ. Comp., zo niet allemaal, maar tenminste het grootste gedeelte, al geruime tijd onbewoond zijn gebleven en nog van tijd tot tijd worden verlaten, waardoor de huizen niet alleen voor de eigenaren geen rente opbrengen, maar door slopingen en ontvreemdingen bovendien ook geruïneerd en bouwvallig werden’.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976, 23 maart 1809.

J.E. van Dierendonck, Hoorn van zee tot landstad. Een studie over het ontstaan en de kenmerken van de centrale functie van Hoorn, Hoorn 1948, 36.

Zie ook: Leenders 2012 (noot 16), 324-327.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 64 Keurboeken van de stad Hoorn. Dertiende Keurboek, 12 juni 1801 tot 5 januari 1808.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2501b, 31 december 1804.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 242a Keurboeken van de stad Enkhuizen van 10 augustus 1639 tot 29 november 1770, ‘Ampliatie op de Keure van niet te timmeren zonder rooiinge zijnde een ordonnantie wegens het doen der rooiinge omtrent gebouwen, zetten der schuttingen en andere vertimmeringen, scheidingen en waterlozingen binnen de stad Enkhuizen’, 15 maart 1755.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 64 Keurboeken van de stad Hoorn, Dertiende keurboek 1801-1808, 25 maart 1806.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2501b, 31 december 1804.

‘Decreet Lodewijk Napoleon’, 30 mei 1808, in: Verzameling van placaaten, decreeten, besluiten, bekendmakingen enz. door Zijne Majesteit de Koning van Holland dl. 11 8 mei 1807-14 juli 1808, Franeker 1808, 259-260. De invoering van het decreet is ook terug te vinden in de sloopaanvragen in Enkhuizen. Zie onder meer: WFA 0120, Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 Rekestboek tot amotie van gebouwen […], 13 juli 1808 en 3 augustus 1808.

Zie: WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 Rekestboek tot amotie van gebouwen […], 1805-1809.

WFA 0120, Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 en 977 Rekestboek tot amotie van gebouwen […], 1805-1809 en 1809-1810, 4 april 1809 en 18 juli 1809.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 242c Keurboeken van de stad Enkhuizen […], 1 augustus 1808.

Zie bijvoorbeeld: WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976, 21 december 1808; WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 977, 5 oktober en 23 december 1809.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2501a Ingezonden brieven 1795-1813, 29 november 1803. Het ABC werd in 1576 aangelegd als kadedijk bij de stadsuitbreiding van Hoorn. Onderdeel van de uitleg was de aanleg van een nieuwe haven, de Karperkuil, begrensd door de Binnenluiendijk en de Uyterdijk – het latere ABC. De twee dijken vormden tegelijkertijd de stadswal, met op de hoeken twee bolwerken. Bij de nieuwe uitbreiding in 1608 verloren de dijken hun defensieve functie. De naam ABC komt voor het eerst voor op de kaart van Adriaan Doesjan uit 1794. Waar de naam vandaan komt is onbekend. Mogelijk is er een relatie met de drie bolwerken in de omgeving, of met de ‘ABC-eilanden’ Aruba, Bonaire en Curaçao. De kaart van Blaeu (1649) vermeldt op de hoek ABC-Binnenluiendijk het ‘Westindische packhuys’. Zie: N.J. Groot e.a. (red.), Hoorn, huizen, straten, mensen. Momenten uit de geschiedenis van monumenten, Hoorn 1982, 1.

Zie bijvoorbeeld het verzoek van Melchert Siebes om een huis en erf aan de Paktuinstraat te mogen afbreken, WFA Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976, 13 juli 1808 en het verzoek van Frederik Uilham om een huis aan de Zuiderhavendijk te mogen wegnemen, WFA 0120, inv.nr. 976, 3 augustus 1808.

Zie bijvoorbeeld de aanvragen van Fredrik Voorlander om een huis aan de Plankjes volledig te mogen afbreken, WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, 17 februari 1807 en het verzoek van Cornelis Kol om een pakhuis aan het Achterom te mogen slopen, WFA 0348, Oud archief stad Hoorn 1356-1815, 16 juni 1807.

Besluit van Lodewijk Napoleon, 27 december 1808, in: Verzameling van placaaten, decreeten, besluiten, bekendmakingen enz. door Zijne Majesteit de Koning van Holland dl. 12, 16 juli 1808-26 februari 1809, Franeker 1809, 101. De bepaling is ook terug te vinden in de sloopaanvragen in Enkhuizen. Zie bijvoorbeeld: WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 Rekestboek tot amotie van gebouwen […], 15 februari 1809. De burgemeester of het gemeentebestuur bleven als lokaal oog en oor adviseur over de toekenning van de aanvraag. Het zou niet bij dit besluit blijven. Op 12 april 1810 trad de ‘Wet op de slooping of amotie van gebouwen in het koninkrijk’ in werking, ondertekend door Lodewijk Napoleon. De wetstekst is opgenomen in L. Baron van Heeckeren tot de Cloese, Opper-Departement der Jagt en Visschery. Bureau der Jagt. […], Amsterdam 1810, z.p. In 1814 deed koning Willem I eveneens een poging de slooppraktijk te reguleren middels de ‘Wet, houdende bepalingen omtrent de slooping van Gebouwen binnen de Steden en Plaatsen gearresteerd den 25 Junij 1814, no. 60. Staatsblad 1813 & 1814, no. 73; Van der Woud 1987 (noot 15), 319.

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 64 Keurboeken van de stad Hoorn. Dertiende Keurboek, 12 juni 1801 tot 5 januari 1808.

Zie: De Vries 1987 (noot 4), 86; Stenvert 2010 (noot 14), 234 en Brouwer 1938 (noot 17), 155.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 en 977, 17 september 1806, 15 juni 1807 en 15 maart 1809.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 976 en 977, 13 juli 1808, 18 augustus 1808 en 29 maart 1809.

WFA 0120 Oud archief stad Enkhuizen 1353-1815, inv.nr. 977, 25 september 1809.

Saaltink 1982 (noot 4), 109.

Het inwoneraantal van Enkhuizen was in mei 2016 18.437. Zie www.statline.cbs.nl, geraadpleegd juli 2016.

Stenvert 2010 (noot 14).

WFA 0348 Oud archief stad Hoorn 1356-1815, inv.nr. 2508 Stukken behorende bij het Comité over de stadswerken en gebouwen 1795-1813, 3 mei 1811.

F. van Dam, C. de Groot en F. Verwest, Krimp en ruimte. Bevolkingsafname, ruimtelijke gevolgen en beleid, Den Haag/Rotterdam 2006, 12.

Van Dam, De Groot en Verwest 2006, 145.

Gepubliceerd

2016-09-01

Citeerhulp

van Tussenbroek, G. (2016). Functie en indeling van het Amsterdamse woonhuis aan de hand van een aantal zestiende-eeuwse boedelinventarissen. Bulletin KNOB, 115(3), 113–131. https://doi.org/10.7480/knob.115.2016.3.1402

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##