Grafmonumenten in de Grote Kerk in Breda, een kritische restauratiegeschiedenis

Auteurs

  • Frits Scholten University Amsterdam & Rijksmuseum, Amsterdam

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.1.147

##submission.downloads##

Samenvatting

The main church in Breda contains a number of top-quality funerary monuments dating from the late Gothic and Renaissance period, which are connected with the Dutch royal family Oranje-Nassau. They were preserved relatively intact, but restored with rather varying success. In retrospect, one is struck by the extent to which the views on restoration changed in through the centuries. Whereas in 1828 modest addition and repair (although in a deviating material like marble) were still opted for, in 1860 a historicizing reconstruction was aimed at, which was even partly made subordinate to the ideological-religious views of the restorers and their adviser. The underlying idea of the restoration of 1951 was more reserved and particularly directed at restoration of the severely impaired construction, without violating the authenticity too much.

Replacement of components primarily took place in this restoration philosophy. The more recent activities appear to have been motivated chiefly by a need for rubbing off damage and a strong fear of rusty dowels. However, this fear appeared to be used as a licence for interventions in the (historically grown) authenticity of monuments, which according to modern restoration ethics are acceptable only very rarely and after careful preliminary research. The restoration of sculptural ensembles was too much considered a secondary part of architectural restoration, whereas in such high-quality and significant examples of sculpture an isolated tailor-made approach by specialists is an absolute requirement.

A very careful and reserved policy of conservation (and preferably not restoration) is suitable here, according to methods that have been generally accepted in the museum world for a long time. However, since in the world of building-restoration dismantling as a method is absolutely customary and accepted, there is frequently less hesitation also to proceed to such a rigorous intervention when it concerns vulnerable and refined sculptural ensembles.

The unusually pure condition of most Breda monuments creates large obligations for the custodians of the church. The damage caused by the 16th-century iconoclasts and by patriots in the late eighteenth century gave the Breda monuments an extra historical dimension, besides the high artistic and art-historical qualities of this funerary ensemble. Hardly anywhere can one see so clearly how systematically iconoclasm caused havoc in the Netherlands. Consequently, any intervention in these funerary monuments is actually one too much. Unfortunately, here too, it is rather difficult to curb the passion for restoration and the urge to polish still dominating in the Netherlands. This requires a change in mentality which is hard to realize: commissioners experience damage and signs of wear and tear as disturbing; moreover, restorers have a certain professional interest in decline – just as doctors have in diseases, although naturally this is never mentioned aloud.

Biografie auteur

Frits Scholten, University Amsterdam & Rijksmuseum, Amsterdam

Prof. dr. Frits Scholten is senior conservator beeldhouwkunst van het Rijksmuseum, Amsterdam en bijzonder hoogleraar collectievorming en museumbeleid aan de Vrije Universiteit. Zijn dissertatie werd gepubliceerd onder de titel Sumptuous Memories. Studies in seventeenth-century Dutch tomb sculpture (Zwolle 2003). Hij was van 1996 tot 2001 lid van de adviescommisie bij de restauratie van het praalgraf voor Willem van Oranje in Delft, en van medio september 1995 tot eind 1996 - met een onderbreking van vier maanden - tevens lid van de Klankbordcommissie bij de restauratie van de Grote Kerk in Breda.

Referenties

Ton Damen, ‘Lastige man gepasseerd bij paleis’, Het Parool, 12 december 2009, 23.

Voor het monument in Delft zie Nicole Ex & Frits Scholten, De prins en De Keyser, restauratie en geschiedenis van het grafmonument voor Willem van Oranje, Bussum 2001, 72-86; de stukken over Breda bevinden zich in Den Haag, Nationaal Archief (NA), Archief Staatssecretarie, nr. 2.02.01, inv.nr. 2620 en NA, Archief Binnenlandse Zaken, nr. 2.04.01. (periode 1824-1848); voorts in Den Bosch, RNB, Archief provincie, nr. 095.01, inv.nr 2089, 2091, 2093, 2099, 2111 en 2129, en RNB, Archief Rijkswaterstaat, nr. 83.04, inv.nrs. 837, 838, 356 en 839.

Over Van Geel zie o.a. Willem Bergé, ‘Jean-Louis van Geel’, in: Heimwee naar de klassieken. De beelden van Mathieu Kessels en tijdgenoten 1815-1840, Zwolle 1994, 112-118 (cat. tent. Noordbrabants Museum ’s-Hertogenbosch).

Ook in de beknopte Beschrijving der graftombe of het mausoleum van Graaf Engelbrecht van Nassau in de Groote Kerk te Breda (1821), uitgegeven in het Nederlands, Engels en Frans ten behoeve van binnen- en buitenlandse bezoekers van de kerk, wordt gesteld dat het monument is vervaardigd “door den vermaarden Kunstenaar en Beeldhouwer Michiel Angelo Buonarota” (Gemeente-Archief Breda, Afd. IV-3, inv.nr. 39).

J.A.L. Bom, ‘De restauratie van het grafmonument voor Engelbrecht II van Nassau te Breda’, Bulletin KNOB 1958, 215-236. De restauratie kan voorbeeldig worden genoemd naar de toenmalige maatstaven: er werd uitvoerig vooronderzoek gedaan, waarbij de modernste middelen werden ingezet (zoals Röntgen-meting), restmateriaal werd bewaard, de restauratie is goed gedocumenteerd met foto’s en in de vorm van het bovengenoemde artikel. Naar de huidige inzichten is het vervangen van onderdelen een minder vanzelfsprekende keuze.

Zie voor een uitvoerig relaas over deze restauratie V. Paquay, ‘Dynastiek zelfbewustzijn in steen. Herdatering en situering van het Nassau-grafreliëf in de Grote Kerk te Breda’, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige kring van Stad en Land van Breda ‘De Oranjeboom’, 40(1987), 1-43.

Voor Royer zie: G. van den Hout & E. Langendijk, Louis Royer 1793-1868, een Vlaams beeldhouwer in Amsterdam, Amsterdam 1994.

Paquay 1987, 5.

Paquay 1987, 6.

Voor Fierlants zie S.F. Joseph & T. Schwilden, Edmond Fierlants 1819-1869, Photographies d’art et d’architecture, Charleroi 1988; de foto’s die ten tijde van Paquay’s artikel nog zoek waren zijn inmiddels gevonden in het Cuypers archief in het NAI, Rotterdam. Zie G.W.C. van Wezel, De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda, De Nederlandse monumenten voor geschiedenis en kunst, Zeist & Zwolle 2003, 158, afb. 122.

Zie over Thijm: M. van der Plas, Vader Thijm, biografie van een koopman-schrijver, Baarn 1995.

Ongetiteld conditierapport Rijksdienst voor de Monumentenzorg, nr. MTN 90-90 van 14 graftekens in de Grote Kerk Breda, Zeist 1990 (auteur G. Overeem).

Bij het schoonmaken in 1859 is ook natronloog gebruikt, dat wellicht de bron van het natriumsulfaat is.

Analyse werd gedaan door dr. Arie Wallert (Rijksmuseum Amsterdam) met behulp van diffractie en microscopisch onderzoek. Dat een dergelijke schoonmaak ook anders kan illustreert bijvoorbeeld de restauratie van het stenen koorgestoelte in het klooster Ter Apel, waar handmatig werd schoongemaakt met neutrale middelen.

Een voorstel hiertoe werd door Pier Terwen, Leiden uitge werkt.

Zie H. Tummers, ‘Recente restauratie van enkele andere grafmonumenten in de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda’, in : H. Tummers, H. Kurvers, A. Reinstra & H. Tolboom, Bestendige vergankelijkheid. Het gerestaureerde grafmonument voor Frederik van Renesse in de Grote kerk te Breda, Zeist 2004, 52-59, spec. 55. Voor het citaat, zie J. van Stigt, Grote of Onze Lieve Vrouwe Kerk Breda. Restauratie 1991-2007, Amsterdam(?), 187.

De uitvoering was in handen van de firma Maarssen. Er bestaat een summier restauratieverslag van G. Prins in opdracht van de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Zie Tummers, 53 en noot 48.

De gegevens over dit monument werden ontleend aan het rapport van P.C. van der Heiden, Grote Kerk Breda, Rapport van het onderzoek naar de onderhoudsgeschiedenis van zeven epitafen en een grafmonument, Den Haag 1996 (typoscript in bibliotheek RCE).

Breda, GA, Afd.III-8, IV suppl. 1974, inv.nrs 2 en 6.

E. J. Nusselder, ‘Inleiding’, in: H. Tummers e.a., Bestendige vergankelijkheid. Het gerestaureerde grafmonument voor Frederik van Renesse in de Grote kerk te Breda, Zeist 2004, 3-6, spec. 5.

Zie voor de gevolgde werkwijze H. Tolboom, ‘Restauratie van het steenwerk aan het Van Renesse-monument’, in: : H. Tummers e.a., Bestendige vergankelijkheid. Het gerestaureerde grafmonument voor Frederik van Renesse in de Grote kerk te Breda, Zeist 2004, 16-24, spec.16-21.

Zie H. Kurvers, ‘Conservering en restauratie van de polychromie op het Van Renesse-monument’, in: Tummers e.a., 2004, 37-51.

Tummers 2001, 52-75, spec. 53.

Zie hiervoor Ex & Scholten 2001.

Zie mijn opinie-bijdrage ‘Exposeer de kapotte Rodin en koop een nieuwe’, in NRC Handelsblad van 16 februari 2009, 7. Zie ook de formulering van Nusselder naar aanleiding van de restauratie van het Renesse-monument, in: Tummers e.a., 2004, 5: “De bijna Gordiaanse probleemstelling die zich hier voor de monumentenzorger aandiende, maakte het restauratiewerk voor de betrokken deskundigen extra uitdagend”.

Gepubliceerd

2010-02-01

Citeerhulp

Scholten, F. (2010). Grafmonumenten in de Grote Kerk in Breda, een kritische restauratiegeschiedenis. Bulletin KNOB, 109(1), 17–25. https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.1.147

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##