Een Munsters kapiteel uit Thesinge

Auteurs

  • Kees van der Ploeg

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.108.2009.4.160

##submission.downloads##

Samenvatting

Some 25 years ago, a fragment of a Romanesque foliage capital came to light in Thesinge, a few miles north-east of the city of Groningen in the northern Netherlands. It must once have decorated the Benedictine nuns’ abbey Germania. After the Reformation the chancel was adapted, albeit in a reduced shape, to serve as the Protestant church of Thesinge. This building can be dated to the middle of the thirteenth century. Thanks to excavations in 1973 and 1974 we know the general appearance of this church: it was more than forty metres long and had a transept. Foundations on the east side of the crossing are strong indications for a rood loft, which, on the basis of a somewhat vague reference in a seventeenth-century report, may even have survived until nave and transept were finally taken down in 1786. Traces in the masonry of the north wall of the chancel indicate that the conventual buildings were on this side. The rood loft thus separated the nuns’ choir form the nave and transept which served as parish church for the locals. The most logical place for our capital is somewhere in this rood loft, most likely on one of the two pilasters flanking the central passage. Though the capital is damaged, enough survives to ascertain a high quality of craftsmanship, rather unusual for this region. The stone is typical of the quarries in the Baumberge near Münster in Westphalia. Stylistically too, the capital is very close to those produced in Münster in the second quarter of the thirteenth century. Therefore it is most likely that we are dealing with a ready made imported capital here. This is a further confirmation of the importance of Westphalian sacred architecture for late Romanesque church building on both sides of the Ems estuary. The importation of sculpture from Münster is well documented for the late fifteenth and early sixteenth centuries. The Thesinge capital now strongly suggests that such importation has a much longer history.

Biografie auteur

Kees van der Ploeg

Dr. Kees van der Ploeg studeerde kunst- en architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij doceert daar en aan de Radbouduniversiteit Nijmegen architectuurgeschiedenis. Hij is in 1993 gepromoveerd op het proefschrift Art, Architecture and Liturgy: Siena Cathedral in the Middle Ages. In 2002 was hij gastdocent aan de universiteit van Pisa. Zijn onderzoek betreft niet alleen de middeleeuwen, maar ook de architectuur van de negentiende en twintigste eeuw, alsmede de zorg voor het cultureel erfgoed.

 

Referenties

Het kapiteel is voor het eerst kort gesignaleeerd in: Kees van der Ploeg, ‘Een onbekend kapiteel uit Thesinge’, Groninger Kerken 25(2008), 21-23.

Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum, uitg. H.P.H. Jansen en A. Janse, Hilversum 1991, 460, 461. Overzicht van de historische gegevens in: C. Tromp (red.), Groninger kloosters (Groninger Historische Reeks, dl. 5), Assen 1989, 17.

Jos. M.M. Hermans, ‘Nieuwe gegevens over het klooster Thesinge’, Groninger Kerken 7 (1990), 76-79. Voor de achtergrond van de benaming Germania: C. Damen, Geschiedenis van de Benediktijnenkloosters in de provincie Groningen, Assen 1972, 49.

M.D. Ozinga, De Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, dl. VI, De provincie Groningen, eerste stuk: Oost-Groningen, ’s-Gravenhage 1940, 179-183. De bij de restauratie in 1973-1974 opgedane inzichten over de bouwgeschiedenis zijn beschreven in: A.Th. Dubbeling, B. Raangs en H.G. de Olde, ‘De Nederlandse Hervormde Kerk te Thesinge’, Publicaties Stichting Oude Groninger Kerken, nr. 16 (1976), 101-117.

H. Halbertsma, ‘Thesinge (gem. Ten Boer)’, Bulletin KNOB 73(1974), 37-40, hier 38, 39.

H. Halbertsma, ‘Thesinge (gem. Ten Boer)’, Bulletin KNOB 74(1975), 89-92.

Vriendelijke mededeling van de petroloog Harry Huisman, oudmedewerker van het Natuurmuseum te Groningen. Voor het gebruik van Baumberger steen zie A. Slinger, H. Janse en G. Berends, Natuursteen in monumenten, Zeist en Baarn 1982 (2de druk), 57-58; H. Janse en D.J. de Vries, Werk en merk van de steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800, Zwolle en Zeist 1991, 17-18. Het vervoer vond gewoonlijk plaats over de Lippe naar Wezel en vandaar over de Rijn verder naar het noorden: ibid., 22 (betreft een leverantie in 1511 voor de Utrechtse Dom), hoewel het kaartje op p. 14 een route via de Vecht suggereert.

Regnerus Steensma, ‘Drie middeleeuwse preekstoelen in Groningen’, Groninger Kerken 18 (2001), 70-76, hier 71.

Monika Schmelzer, Der mittelalterliche Lettner im deutschsprachigen Raum. Typologie und Funktion, Petersberg 2004; Jan Steppe, Het koordoksaal in de Nederlanden (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie, Klasse der Schone Kunsten, dl. 7), Brussel 1952.

Ernst Coester, ‘Die Cistercienserinnenkirchen des 12. bis 14. Jahrhunderts’, in: Ambrosius Schneider e.a. (eds.), Die Cistercienser: Geschichte, Geist, Kunst, Köln 1974, 382-393.

Truus Brandsma, ‘Doxalen in de Groninger Ommelanden, deel 2’, Groninger Kerken 11 (1994), 141-151, hier 142.

Kroniek Bloemhof (zie noot 2), 334-341.

Vgl. Tromp, Groninger kloosters (zie noot 2), 17-18, tegenover Damen, Geschiedenis (zie noot 3), 76, die meende dat het met deze armoede wel meeviel. Voor de samenvoeging met Ten Boer: Sj. Hiddema en C. Tromp, Inventaris van archieven van kloosters in de provincie Groningen (Publikaties van het Rijksarchief in Groningen, dl. 7), Groningen 1989, 304-305, regest 730.

Zie A.J.M. Zwart, ‘Thesinge (Gr.) via de boor: veen, klei, woudgrond en het klooster Germania’, Paleo-aktueel 6 (1995), 123-126, vooral 126.

Halbertsma, ‘Thesinge’ (zie noot 6), 90.

Johannes A. Mol, ‘Bemiddelaars voor het hiernamaals. Kloosterlingen en middeleeuws Frisia’, in: Egge Knol, Jos. M.M. Hermans en Matthijs Driebergen (red.), Hel en hemel. De Middeleeuwen in het Noorden, Groningen 2001, 152-164, hier 157.

Halbertsma, ‘Thesinge’ (zie noot 5), 38.

De heer B. Raangs te Winsum heeft de bodemvondsten binnen de kerk in kaart gebracht. Ik dank hem voor de toestemming het relevante deel van de tekening hier te publiceren.

Truus Brandsma, ‘Doxalen in de Groninger Ommelanden, deel 1’, Groninger Kerken 11 (1994), 103-118, hier 111-113. Ook voor Sillenstede in Ostfriesland neemt zij een doksaal aan, al is het waarschijnlijker dat het hier gaat om ciboria voor altaren ter weerszijden van de triomfboog; vgl. Justin Kroesen en Regnerus Steensma, The interior of the medieval village church / Het middeleeuwse dorpskerinterieur, Leuven enz. 2004, 50.

A. Pathuis, ‘Het handschrift “Ommelands Eer” van pater Franciscus Mijleman, S.J., Missionaris der Ommelanden 1639-1667’, Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 7 (1965), 1-110, hier 64.

Tot een soortgelijke conclusie komt Brandsma, ‘Doxalen, deel 2’ (zie noot 11), 142.

Hermann Maué, Rheinisch-Staufische Bauformen und Bauornamentik in der Architektur Westfalens (7. Veröffentlichung der Abteilung Architektur des Kunsthistorischen Instituts der Universtät Köln), Köln 1975. Voor de Franse connectie zie: Franz Mühlen, ‘Der Dom zu Münster und seine Stellung in der mittelalterlichen Architektur’, in: Alois Schröer (red.), Monasterium. Festschrift zum siebenhundertjährigen Weihegedächtnis des Paulus-Domes zu Münster, Münster 1966, 55-118, hier 88-100, 104.

Kees van der Ploeg, ‘Rijnlandse en Westfaalse invloeden in de middeleeuwse bouwkunst in Groningen’, Groninger Kerken 15(1998), 47-56, hier 51.

Elisabeth den Hartog, ‘Zu einigen spätromanischen Kapitellen in den nördlichen Niederlanden’, in: Uta Maria Bräuer e.a. (red.), Kunst & Region. Architektur und Kunst im Mittelalter. Beiträge einer Forschungsgruppe / Art & Region. Architecture and Art in the Middle Ages. Contributions of a Research Group (Clavis Kunsthistorische Monografieën, dl. 20), Zutphen 2005, 193-205.

Over deze datering: Joachim Poeschke, Candida Syndikus en Thomas Weigel, Mittelalterliche Kirchen in Münster, München 1993, 34, 286.

Aldus de veronderstelling in Friedrich Petersen, Romanische Taufsteine in Ostfriesland, Leer 1997, 90. Concrete aanwijzingen voor een dergelijke gang van zaken ontbreken echter.

Vgl. Den Hartog, ‘Zu einigen’ (zie noot 24), 197-200.

Van der Ploeg, ‘Rijnlandse’ (zie noot 23), 54.

Kees van der Ploeg, ‘De koorsluitingen in Thesinge en Huizinge’, Groninger Kerken, 19(2002), 121-128.

Ter Apel: Reinhard Karrenbrock, Evert van Roden, der Meister des Hochaltars der Osnabrücker Johanniskirche. Ein Beitrag zur westfälischen Skulptur der Spätgotik (Osnabrücker Geschichtsquellen und Forschungen, dl. 31), Osnabrück 1992, 319-320. Zuidbroek: lemma door Reinhard Karrenbrock in: Hermann Arnold (red.), Die Brabender. Skulptur am Übergang vom Spätmittelalter zur Remaissance (tent.cat. Westfälisches Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte, Münster, 11 maart – 28 augustus 2005), Münster 2005, 298; Dolf van Weezel en Jan Molema, ‘Een calvariegroep op het kerkhof van Zuidbroek’, Groninger Kerken 16(1999), 7-15. Vgl. over de herkomst van de sculptuur in Groningen ook: Victor M. Schmidt, ‘De epitaaf van Egbert Onsta in Middelstum en de laatmiddeleeuwse steensculptuur in Groningen’, Groninger Kerken 17(2000), 68-75. Bouvy is overigens de eerste geweest die naar aanleiding van het Ter Apeler gestoelte op de Westfaalse connectie heeft gewezen: D.P.R.A. Bouvy, Middeleeuwse beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Utrecht 1947, 173-174. Vgl. verder V.M. Schmidt, ‘Een beeld van verbrokkeling. Onderzoek naar laatgotische en renaissance beeldhouwkunst in Nederland sinds 1945, in: R. Falkenburg e.a. (red.), Beelden in de late Middeleeuwen en Renaissance / Late Gothic and Renaissance sculpture in the Netherlands (Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, dl. 45), Zwolle 1994 , 9-37, hier 22-24.

Petersen, Taufsteine (zie noot 26), 89-102.

Karl Noehles, Die westfälischen Taufsteine des 12. und 13. Jahrhunderts, diss. Münster 1953, waarnaar verwezen wordt bij Petersen, Taufsteine (zie noot 26), 90.

Gepubliceerd

2009-08-01

Citeerhulp

van der Ploeg, K. (2009). Een Munsters kapiteel uit Thesinge. Bulletin KNOB, 108(4), 129–138. https://doi.org/10.7480/knob.108.2009.4.160

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##