'Een ploertendoder in een dierbaar en schoon gelaat'. Piet Zanstra's nieuwe raadzaal voor Den Haag

Authors

  • Jeroen van den Biggelaar Utrecht University, Faculty of Humanities

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.2.1834

Abstract

In the 1960s and ’70s, the modernist architect Piet Zanstra was at the helm of one of the biggest and most productive architectural firms in the Netherlands. Although he and his firm were responsible for thousands of dwellings and apartments in new residential developments, the Maupoleum (1971) is his best-known design. This office colossus, located on the outskirts of Amsterdam’s city centre, was regularly dubbed the ugliest building in the city and even in the Netherlands. Inevitably, its reception coloured the portrayal of Zanstra in the literature, namely that he was unwilling to adapt his designs to the scale of the historical city and that he had little time for historical architecture.

The new council chamber in The Hague (1972), one of Zanstra’s other, less well-known projects, appears to confirm this imputed attitude. Here he designed a modern annexe that in style and form, like the Maupoleum, was poorly integrated into the historical and small-scale urban surroundings. And again like the Maupoleum, this building was decried by local residents. There has been no previous research into the history of the council chamber design, even though it is a much better project by which to assess Zanstra’s attitude to the historical, small-scale city centre.

My research has shown that the project had a long gestation, and that Zanstra was only involved in the plans for the new building at a later stage. It also transpires that the design was heavily influenced by radical modifications planned for the immediate area, which never came to fruition. And so the council chamber was never given the setting that would have shown it to best advantage. In addition, there seems to be little evidence to support the belief that Zanstra lacked empathy for the historical city and its architecture. On the contrary, he seems to have been very supportive of the restoration of the old town hall, and hoped to inject new vigour into the old and run-down city centre.

When, two decades later, the city council moved into a new city hall on Spui, there appeared to be little enthusiasm for preserving Zaanstra’s council chamber. Like the Maupoleum, the council chamber did not get the context for which it was designed and, 25 years after completion, it was demolished.

References

Ingezonden brief, Haagse Courant, 31 januari 1972; zie ook noot 30-32.

‘Gesloopt? Het Maupoleum heeft een kwastje nodig’, NRC Handelsblad,

juni 1993.

M. van Rooy, ‘In plaats van architectuur’, NRC Handelsblad (Cultureel Supplement),

december 1994.

J. Huisman, Lelijk gebouwd Nederland. De 50 grootste missers, Den Haag 1991,

In ‘Foto’, NRC Handelsblad, 26 mei 1994, wordt het Maupoleum het lelijkste gebouw

van Nederland genoemd (later nogmaals door Bernard Hulsman), naar aanleiding van een onderzoek door socioloog Derk de Jonge eerder dat jaar. De Jonge wees NRC Handelsblad

op een fout in de interpretatie van zijn onderzoek in: ‘Maupoleum’, NRC Handelsblad,

juni 1994. Voor het onderzoek zie: D. de Jonge, Op verkenning in de betonwoestijn,

Delft 1993.

P. Groenendijk, ‘Sloopwoede’, ArchitectuurNL (2008) 10, 22-23; Zanstra is de

oprichter van ZZDP (de eerste Z), N. Mens, ZZDP, architecten-ondernemers,

Rotterdam 2004, 59-60.

De meest complete historiografische publicatie over het Maupoleum: H. Hielkema, ‘Requiem voor het Maupoleum’, Ons Amsterdam 46 (1994) 11, 260-164. Zie verder o.a.: T. Verlaan,

De toekomst van de Nederlandse Binnenstad 1960-1978, proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2016, 162 e.v.; B. Lavell (red.), Kanjers en knoerten. Grote bouwplannen in een historische binnenstad zoals die van Amsterdam, Amsterdam 1995. De geschiedenis van de raadzaal komt aan bod in: J.C. Herpel, Het oude raadhuis van

’s-Gravehage. Deel II, Den Haag 1979, 756 e.v., maar is beperkt als het gaat om het ontwerpproces en (vanzelfsprekend) over latere gebeurtenissen. In de biografie van Mens (noot 65) komen beide projecten amper aan bod.

‘College kiest voor bouwplan MAB. Voormalig Haagse raadzaal wijkt voor winkelcentrum’, Cobouw, 19 september 1995.

W.J. van Heuvel, ‘Een stadhuis voor Den Haag. Een geschiedenis met eindeloze reprises’, Architectuur bouwen 2 (1986) 12, 9-15.

Hier stond een negentiende-eeuwse beschuitfabriek met lunchroom. ‘Enige notities van besprekingen d.d. 26 februari 1962 van Gemeentewerken’, Haags Gemeentearchief (HGA),

inv.nr. 6570.

Ir. H. Schotman van Gemeentewerken benadrukte destijds dat de kosten (geraamd op ƒ 53.000 excl. de uren van gemeentewerken) slechts een architectenkeus zouden opleveren

en nog geen definitief ontwerp. ‘Enige notities met betrekking tot het onderwerp: afbraak gedeelte oude stad, d.d. 22 februari 1962, HGA, inv.nr. 6570. Verslagen en handelingen van de gemeenteraad 1851-2005, Verzamelingen 1967, nr. 93, 1.

Gemeente Den Haag, Een nieuw hart voor ’s-Gravenhage, Den Haag 1963. Gemeente Den Haag 1963 (noot 12), z.p.

In Nederland werd het idee van scheiding tussen voetgangers en auto’s in de vorm van de winkelpromenade al in 1953 ter discussie gesteld: C. Wagenaar, Town planning in the Netherlands since 1800, Rotterdam 2011, 452-453. Den Haag zie: M. Provoost, ‘De grenzen

van de metropool. Den Haag in de jaren 1950-1970’, in: V. Freijser (red.), Het veranderend

stadsbeeld van Den Haag. Plannen en processen in de Haagse stedebouw 1890-1990, Zwolle 1990, 156-157.

De Haagse binnenstad moest onder andere concurreren met winkelcentra als In de Boogaard in Rijswijk en Leidsenhage in Leidschendam, vrij van congestie, verkeersoverlast en parkeerproblemen en met een ruimer en goedkoper aanbod. Provoost 1990 (noot 14), 157.

Vergadernotulen Raad voor de Welstand 22 april 1964, HGA, inv.nr. 481.

Interview met Luthmann in ‘Weekjournaal’ van Het Vaderland, 24 januari 1970.

De latere ontwerpen werden door de dienst Gemeentewerken gepresenteerd in het rapport Verbouwingsplannen van het oude Raadhuis aan de Groenmarkt te Den Haag, Den Haag 1964, HGA, inv.nr. 6571.

Vergadernotulen Raad voor de Welstand 22 april 1964, HGA, inv.nr. 481.

Over de werkzaamheden van de monumentencommissies zie G. van Herwaarden, ‘Onafhankelijk, kritisch en deskundig. Een halve eeuw advisering over het (rijks)monumentenbeleid’, in: Jaarboek Monumentenzorg 1997. In dienst van het

erfgoed. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zwolle/Zeist 1998, 59-75.

Provoost 1990 (noot 14), 147-153; Verlaan 2016 (noot 7), 115-121.

Brief aan het college van B en W d.d. 22 december 1965, citaat uit Herpel 1979 (zie noot 7), p. 777

Brief van F. van der Sluys (directeur Dienst Stadsontwikkeling) aan B en W aangaande aanbouw Oude Stadhuis, d.d. 11 januari 1966; Rapport van Stadsontwikkeling betreffende de consequenties van de afsluiting van de Gravenstraat (1969), HGA, inv.nr. 5555.

Verslagen en handelingen van de gemeenteraad 1851-2005, Verzamelingen 1967, nr. 93, 2.

P. v.d. E., ‘De angst van Zanstra’, De Tijd, 2 maart 1967.

De ontwikkeling van een eigentijdse uitbreiding aan het Groningse stadhuis werd gedurende de jaren vijftig stevig bekritiseerd; in 1996 werd het weer afgebroken. Voor discussie zie:

L.H. Hajema, De glazenwassers van het bestuur. Lokale overheid, massamedia, burgers en communicatie. Groningen in landelijk perspectief 1945-2001, Groningen 2007, 147-151.

J.P. Baeten, H. Blom en L. A. van Heijningen, Honderd jaar Haags bouwen. Over eigenzinnige architecten, een niet-begrijpend publiek en wispelturige kranten, Den Haag 1984, 35.

Brief aan het college van B en W d.d. 22 december 1965, geciteerd uit: Herpel 1979 (noot 7), 777.

Herpel 1979 (noot 7), 781.

Ingezonden brieven in: Haagse Courant, 4 februari 1972, 7 februari 1972 en 23 december 1972; Het Vaderland, 7 januari 1972, 2 februari 1972, 3 februari 1972.

‘Ingezonden brieven’, Het Vaderland, 30 december 1971.

W. Bernard, ‘Rondom het oude raadhuis van ’s-Gravenhage’, Heemschut 50 (1973)

, 77-79; G. Woudsma, ‘Haags stadhuis in oude luister’, Heemschut 52 (1975) 7, 140-142.

Baeten, Blom en Van Heijningen 1984 (noot 27), 40.

Aldo Rossi was een belangrijke grondlegger van deze filosofie met L’Architettura della città uit 1966. Nederlandse vertaling: De architectuur van de stad, Nijmegen 2002.

F. van der Sluijs, Haagse stedebouw. Mijn ervaringen in de jaren 1946-1983, Utrecht 1989, 72.

Verlaan 2016 (noot 7), 124-127.

‘Raadhuispromenade blijkt goed mogelijk’, NRC Handelsblad, 16 augustus 1974.

Verzamelingen 1974 van de gemeente Den Haag, nr. 285: ‘Aanleg raadhuispromenade’,

; Verslagen en handelingen van de gemeenteraad 1851-2005: Handelingen van 20 januari

, 242.

Verzamelingen 1974 van de gemeente Den Haag, nr. 285: ‘Aanleg raadhuispromenade’, 3-4; brief van Werkgroep Dooievaar aan de leden van de gemeenteraad van ’s-Gravenhage, d.d. 12 juli 1974 (als bijlage).

Brief van gezamenlijke besturen winkelierverenigingen aan de leden van de gemeenteraad van ’s-Gravenhage, d.d. 15 februari 1974 (bijlage Verzamelingen 1974 van de gemeente Den Haag, nr. 285: ‘Aanleg raadhuispromenade’).

Over de verschillende fases en plannen van het monument zie: W. Oosterbaan Martinius, Schoonheid, welzijn, kwaliteit. Kunstbeleid en verantwoording na 1945, Den Haag 1990, 160-168; Voor een samenvatting van het commentaar op het ontwerp ‘Keienlint’, zie A. van de Groep-Karssenberg, ‘Een keten keien ter nagedachtenis van koningin Wilhelmina?’, Nederlands Dagblad, 30 maart 1979.

Verslagen en handelingen van de gemeenteraad 1851-2005, Handelingen van 25 april 1983, 327 e.v.

Zie filmrapportage (zonder geluid): www.haagsefilmbank.nl/archieven/8112 (geraadpleegd: 18 februari 2017).

Wonen in de stad werd een speerpunt in het concept van de compacte stad, de tegenhanger van de cityvorming: L. van Oorschot, Conflicten over Haagse stadsbeelden. Van Willemspark tot Spuiforum, proefschrift TU Delft, Delft 2014, 400.

Raadsvoorstellen 1987, RV 104: Vaststelling bestemmingsplan St. Jacobskerk e.o.

H. Kool, ‘Mooiste plein van Europa moet autovrij’, NRC Handelsblad, 8 december 1987. Deze methode van stadsvernieuwing werd vanaf de jaren tachtig ook in andere steden gehanteerd: H. van der Cammen en L. de Klerk, The Selfmade Land. Culture and Revolution

of Urban and Regional planning in the Netherlands, Houten 2012, 363-365.

Verslagen en handelingen van de gemeenteraad 1851-2005, Handelingen van 23 oktober 1972, 384 e.v.

H. Schmit, ‘Snoeptrommel kent alleen fans of vijanden’, Trouw, 10 november 1999.

Een bouwkundige uit Scheveningen had protest aangetekend, maar zonder gehoor: e-mailwisseling tussen de heer R. Kollaard en auteur, 9 maart 2015.

P. Zanstra,’De toekomst van het functionalisme, Intermediair 15 (1979) 51, 43-45.

Directievergaderingen Raadhuis a.d. Groenmarkt, HGA, inv.nr. 8889.

L. Erdhoffer en A. van Dijk, De schoonheid van Amsterdam. 111 jaar welstandadvisering.

Deel II 1940-1978, Amsterdam 2010.

Baeten, Blom en Van Heijningen 1984 (noot 27), 40-41.

Published

2017-06-01

How to Cite

van den Biggelaar, J. (2017). ’Een ploertendoder in een dierbaar en schoon gelaat’. Piet Zanstra’s nieuwe raadzaal voor Den Haag. Bulletin KNOB, 116(2), 78–94. https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.2.1834

Issue

Section

Articles

Plaudit