In gruzelementen. Resten van een Utrechts sacramentshuis uit de Mariakerk in Diemen

Authors

  • Elizabeth den Hartog LUCAS (Leiden University Centre for the Arts in Society)

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.1.1724

Abstract

In 1989, during excavations of the site of the Mariakerk in Diemen, which was demolished in 1808, over one-hundred-and-fifty, remarkably good quality, architecture and sculpture fragments came to light. They are the remains of an exceptionally refined Sacrament House that was probably destroyed during the Reformation. It was composed of many vertical elements and of painted and gold-leaf-embellished figures. Judging from the style and iconography, it probably originated in Utrecht around 1460/70. The sculpture seems too opulent for a parish as small and impoverished as Diemen was at that time. Because of indications that the object in question had been dismantled and reassembled, its location in Diemen suggests that it was a secondhand Sacrament House, since outmoded Sacrament Houses from wealthier church establishments were often sold on to smaller churches when their design went out of fashion. Thus the object will have originally been made for a more prestigious setting. Given the links between the Diemen and Utrecht Maria churches (the provost of the Utrecht Mariakerk appointed the Diemen priest), it is quite conceivable that the Sacrament House came originally from the Mariakerk in Utrecht. At any rate, in 1516 a grand new Sacrament House, measuring no less than 30 feet, was ordered for the Utrecht Mariakerk. An older Sacrament House would not simply be thrown away, but sold or turned over to one of its own parish churches. Its transfer to Diemen is a possibility that merits serious consideration. If that was in fact what happened, a Utrecht-made Sacrament House, possibly from Utrecht’s Mariakerk, led a second life of some forty years in Diemen from circa 1516 to 1566, until being smashed to smithereens during the Protestant Iconoclasm. While the surviving fragments may be too small to enable the Sacrament House to be reconstructed, they are big enough to continue to tell their own story, notwithstanding the Iconoclasm and possible later mishandling of the object.

References

Met dank aan Jean Roefstra en Martin Veen (Noord-Hollands Archeologisch Depot, Huis van Hilde, Castricum), die mij op deze stukken attendeerden en mij verzochten hierover een artikel te schrijven, en aan John Veerman voor zijn commentaar op dit stuk en voor zijn hulp in het Huis van Hilde in Castricum bij het determineren van de fragmenten.

Deze opgraving stond onder het toeziend oog van het Bureau Monumenten & Archeologie van de Dienst Advies en Beheer onder leiding van stadsarcheoloog Jan Baart. Al het aangetroffen materiaal word bewaard in het Noord-Hollands Archeologisch Depot, Huis van Hilde in Castricum. Een aantal van de fraaiere fragmenten is in bruikleen gegeven aan het gemeentehuis in Diemen.

Het gaat hier onder meer om 9894-13 en 9894-22 en van de ongenummerde stukken om een stukje van een getordeerde zuil en twee stukjes maaswerk. Baumberger steen is een zandige kalksteen. Zandsteen verkleurt roodroze wanneer hij heeft blootgestaan aan hoge temperaturen, doordat er een oxidatieproces plaatsvindt waarbij ijzerverbindingen gevormd worden die de steen een andere kleur geven. Deze verkleuring is onschuldig. Wel kan de steen door de plotse temperatuurwisseling inwendig gescheurd zijn, wat vaak pas later aan het licht komt. Zie hiervoor RDMZ Info. Restauratie en beheer (2002) 29: Verwering van natuursteen in het exterieur, 5.

J. Vermeulen, ‘De parochie Diemen’, Bijdragen tot de geschiedenis van het Bisdom Haarlem 4 (1876) 122-131, 123; B. Ibelings en P van Reenen, ‘De geschiedenis van het laat-middeleeuwse Diemen tot het begin van de Opstand’, in: H. Blok e.a. (red.), Diemen in het land van Amstel, Amsterdam 2009, 124; R.P. Schoen, ‘Diemen vanaf de Middeleeuwen tot 1815’, in: J. Mulder, H. Blok en K. van Reenen (red.), Diemen buyten Amsterdam, Diemen 1987, 66-128 vermoedt dat destijds het parochiearchief in vlammen opging, reden waarom er uit schriftelijke bronnen zo weinig over de vroegste geschiedenis van Diemen bekend is (p. 94).

P. Hoogers, ‘Over de bouwgeschiedenis van de Mariakerk in Oud-Diemen’, in: Blok 2009, 177.

R. Steensma, ‘Sacramentsnissen in Groninger kerken’, Groninger Kerken 20 (2003) 4, 111-124, specifiek 111-112; E. den Hartog, ‘Met voeten getreden: beeldenstorm en kerkzuivering’, in: G. van Wezel (red.), De Sint-Maartenskerk te Doorn. Vroeg renaissancemonument, bouwsculptuur en bouwgeschiedenis, Amersfoort/Zwolle 2015, 38-49, specifiek 47-48.

P. van Dael, ‘Brokstukken van een sacramentshuis?’, in: Blok 2009 (noot 3), 251-268.

J. Haag en W. Krook, ʻEen niet meer bestaande dorpskerk. Historisch en archeologisch onderzoek naar de Mariakerk in Oud-Diemen’, Holland (2008), 305-312; Ibelings en Van Reenen 2009 (noot 3), 117.

Na de opgravingen zijn in 1994 de contouren van het kerkgebouw door het opmetselen van de fundamenten rondom de zerkenvloer weer zichtbaar gemaakt.

Haag en Krook 2008 (noot 7), 305-312; Hoogers 2009 (noot 4), 175-176. Over de schilderingen wordt in deel 8 van het in 1750 door Isaak Tirion uitgegeven Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden, 171-172 gemeld dat deze zich in het schip bevonden en aan de ene kant profeten toonden, die hun blik op Christus richtten die aan de andere kant was afgebeeld. L. van Ollefen, De Nederlandsche Stad- en Dorp-beschrijver, deel 3 (Amstelland, Weesper Kerspel, Gooiland, de Loosdrecht enz.), Amsterdam 1795, ‘Het Dorp Diemen’ 6, schrijft: ‘het gewelf waarvan nog eenige duistere overblijfsels zijn, is beschilderd met de verbeelding van eenige aloude voorzeggingen, en van de vervulling derzelve in de persoon des Zaligmaakers’. Haag en Krook en Hoogers gaan vervolgens uit van twee sets schilderingen, een serie in het schip en één in het koor. Het gaat echter om dezelfde schilderingen. Profeten doen voorzeggingen en de Zaligmaker is Christus.

Ibelings en Van Reenen 2009 (noot 3), 110-165 en specifiek 119.

Zo zijn er zeven gelijksoortige pinakels, waarvan er één een hoekstuk is. Verder zijn er zeven fragmenten van veelhoekige basementen, waarvan twee erg klein. Een van die basementen was gemaakt voor een hoekpositie.

Van Dael 2009 (noot 6), 261.

De grote ronde, verticaal ingeboorde gaten zitten in 9897-01, 9897-02 en 9898-04. Bij het laatstgenoemde stuk is het basement gebroken op de dook. De in lood gevatte ijzeren pin zit er nog in. De rest van de doken is vierkant. Een fragmentje van een pinakel van 17,5 cm hoog heeft zowel aan de onder- als bovenzijde een vierkant dookgat. Bij beide gaten is er sprake van kraslijnen om de positie van de gaten vast te stellen (9894-08). Een kruisbloem van 10 cm hoog heeft onderaan een waarschijnlijk vierkant dookgat met sporen van geoxideerd ijzer (9894-09). Bij 9894-10 is de dook gepositioneerd door werklijntjes en is het stuk op de dook gespleten. Bovenaan zit een mortelkruis. Bij een klein kapiteeltje steekt aan de onderkant een enorme ijzeren dook uit. De oorspronkelijke dook is vierkant en de positie ervan werd bepaald door overhoekse kraslijntjes. De nieuwe dook is erin geramd zodat de steen is gaan splijten (9894-11). Een kapiteeltje van 9,4 x 13,5 x 11 cm heeft aan de achterkant een ruw aangebracht gat (9894-12). Een pinakelfragment van 13 cm hoog (9894-19) heeft aan de onderkant de rest van een klein vierkant dookgat met kraslijntjes en de rest van een horizontale spie waarop de steen is gespleten. Dat geldt ook voor het eveneens 13 cm hoge stuk 9895-02, het 14,5 cm hoge stuk 9895-03 en 9895-25. Bij 9894-4, 9894-5 en 9895-26 zitten keurige met lijntjes gepositioneerde vierkante doken aan de onderkant met de voorzijde een horizontale ronde spie. Ook deze doken zijn duidelijk vernieuwd. Ook bij 9894-21 zit een vierkante dook aan de onderkant; een rond horizontaal boorgat zonder kraslijnen gaat er dwars doorheen. Een wat groter pinakelfragment (9894-04) van 25,4 cm hoog heeft onderaan een vierkant dookgat. Onder aan de voorzijde staat een ronde spie in verbinding met het vierkante gat. Bij fragment 9894-05 zit aan de voorkant prominent een ronde spie. Een fragment met een klein hangend kapiteeltje van 7,8 x 7 x 13,5 cm is ook goed voorzien. Aan de onderkant is een vierkant dookgat. Tussen kapiteeltje en dekplaat zit een rond dookgat dat met het vierkante in verbinding staat. Een klein basement van 11,5 cm hoog heeft bovenaan een grote uitstekende ijzeren dook (9898-04 en 9897-01). Zelfs in het stukje van 7,5 en 8 cm hoog zitten nog dookgaten (9897-02). Een stijlfragment van 11 cm hoog heeft aan de achterkant een dookgat (9895-06). En een klein kapiteeltje van 7,8 cm hoog heeft maar liefst twee dookgaten aan één kant. Tot slot is er het stuk 9895-12, een prachtig opengewerkt kapiteel dat sowieso wat afwijkt. In het midden zit een groot rond gat waarvan de vulling als los rond ‘schijfje’ bewaard bleef. Links en rechts daarvan is met kraslijntjes een klein verticaal gat aangegeven, waar horizontaal een (oorspronkelijke) spie zat ingewerkt. Ook 9894-23 heeft een dergelijk vreemd breed rond dookgat aan de bovenzijde.

Van Dael 2009 (noot 6) meende dat het om profeten ging, maar dat hoeft helemaal niet. Ook in andere contexten komen mannen voor met baarden en exotische hoofddeksels op. Deze dracht wijst slechts op een oosterse oorsprong. Vergelijkbare koppen zien we bijvoorbeeld in allerhande contexten in het werk van de Utrechtse beeldhouwer Adriaen van Wesel.

Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. R.B.K. 1979-94; W. Halsema-Kubes, G. Lemmens en G. de Werd, Adriaen van Wesel, een Utrechtse beeldhouwer uit de late middeleeuwen (ca. 1417/ ca. 1490), ’s-Gravenhage 1980, 104-105 cat.nr. 14.

Van Dael 2009 (noot 6), 264.

Het tweede stuk is uitgebeeld bij Van Dael 2009 (noot 6),fig. 25 p. 265.

M. Leeflang en K. van Schooten (red.), Middeleeuwse beelden uit Utrecht 1430-1530, Utrecht/Antwerpen 2012, 205-206.

J. Leeuwenberg m.m.v. W. Halsema-Kubes, Beeldhouwkunst in het Rijksmuseum, Amsterdam 1973, 111-112.

New York, Pierpont Morgan Library ms. M 87, fol. 253r.

E. den Hartog, ‘Manna in een mand. De resten van een sacramentshuis in de Sint-Maartenskerk’, in: G. van Wezel (red.), De Sint-Maartenskerk te Doorn. Vroeg renaissancemonument, bouwsculptuur en bouwgeschiedenis, Amersfoort/Zwolle 2015, 156-167.

Geciteerd door A. Timmermann, Real Presence. Sacrament Houses and the Body of Christ, c. 1270-1600, Turnhout 2009, 324.

A.-L. van Bruaene, ‘Embodied Piety: Sacrament Houses and Iconoclasm in the Sixteenth-Century Low Countries’, BMGN – Low Countries Historical Review 131 (2016) 1, 36–58. DOI: http://doi.org/10.18352/bmgn-lchr.10178

C.M.A. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de Late Middeleeuwen (Miscellanea Neerlandica; V), Leuven 1992, 62-66; A. van Deijk, ‘De bewaring en de verering van het Heilig Sacrament in de late Middeleeuwen’, Groninger Kerken 20 (2003) 4, 100-109; V. Herremans, ‘De sacramentstoren als blikvanger in het historisch kerkinterieur’, M & L Monumenten, Landschappen en Archeologie 28 (2009) 3, 31-36 en specifiek 32.

H. Bauer en G. Stolz, Engelsgruss und Sakramentshaus in St. Lorenz zu Nürnberg, Königstein im Taunus 1989, 9.

A. Reinle, Die Ausstattung deutscher Kirchen im Mittelalter, Darmstadt 1988, 24-31; J.A. Kroesen en R. Steensma, Het middeleeuwse dorpskerkinterieur, Leuven/Parijs/Dudley (MA) 2004, 106-107; J. Kroesen, ‘Pour veoir Dieu en passant. Het zien van de hostie in de late Middeleeuwen’, Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 20 (2006), 200-209, specifiek 203.

Hoogtes overgenomen uit Van Bruaene 2016 (noot 23).

W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, tweede deel, derde stuk, Utrecht 1869, 162.

Over de Nederlandse voorbeelden is niet heel veel geschreven. Voor de situatie in Groningen zie Steensma 2003 (noot 5), 111-124.

Van Dael 2009 (noot 6), 264. Van de vier kerkvaders worden alleen Augustinus en Ambrosius met een mijter op het hoofd afgebeeld. Gregorius was een paus en draagt om die reden een pauselijke tiara, terwijl Hiëronymus doorgaans met zijn brede rode kardinaalshoed op wordt getoond.

E. den Hartog, ‘Elia in de woestijn’, Leids Jaarboekje voor de Geschiedenis van Leiden en Omstreken 108 (2016), 31-40.

https://de.wikipedia.org/wiki/Pileolus. Met dank aan C. Staal, die zijn gedachten over de ‘pileolus’ met mij deelde.

Halsema Kubes et al. 1980 (noot 15), 184-185, cat.nrs. 53-54.

Van Dael 2009 (noot 6), 264; T.J. Hoekstra, ‘Beelden van een opgraving’, Maandblad Oud-Utrecht 53 (1980), 133 afb. 42; Archeologische Kroniek Gemeente Utrecht 1978-1979-1980, 50 afb. 41 (ook in Maandblad Oud Utrecht 1981, 50 afb. 42); Met dank ook aan C. Staal en Martin Veen.

E. den Hartog, De bouwsculptuur van de Utrechtse Dom. Een andere kijk op de bouwgeschiedenis, Amersfoort/ Zwolle 2015, 277-294.

Den Hartog 2015 (noot 35), 294.

Den Hartog 2015 (noot 35), 272-273.

Den Hartog 2015 (noot 35), 257, zie daar voor de oudere literatuur.

Ibelings en Van Reenen 2009 (noot 3), 117.

C. van Zomeren, Beschryvinge der Stadt Gorinchem en Landen van Arkel, Gorinchem 1755, 19.

Bauer en Stolz 1989 (noot 25), 8-9.

D. Nuytten, ‘De inventie van de sacramentstoren van Zoutleeuw. Het oeuvre van Cornelis Floris en de artistieke Nederlanden tijdens de renaissance in de 16de eeuw’, M & L Monumenten, Landschappen en Archeologie 28 (2009) 3, 9-30 en specifiek 24; Van Bruaene 2016 (noot 23).

Van Bruaene 2016 (noot 23).

A. de Groot, De dom van Utrecht in de zestiende eeuw. Inrichting, decoratie en gebruik van de katholieke kathedraal, Utrecht 2011, 50.

Ibelings en Van Reenen 2009 (noot 3), 117-119.

J.J. Graaf, ‘Plaatsbeschrijving der S. Bavo-kerk te Haarlem’, Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem 4, 1876, 58; M.M. Mochizuki, The Netherlandish Iconoclasm, 1566-1672. Material Religion in the Dutch Golden Age, Aldershot/Burlington 2008, 57-58.

Dirck van Bleyswijck, Beschryvinghe der Stadt Delft, Delft 1667, 207 en 253; H.F. van Heussen en H. van Rijn, Oudheden en gestichten van Delft en Delfland, Leiden 1720, 85; D.P. Oosterbaan, De Oude kerk te Delft gedurende de Middeleeuwen, Den Haag 1973, 82-83.

J. Klinckaert, ‘’tUtrech om te besien...’ Het Utrechtse beeldhouwersambacht in de late Middeleeuwen, 1450-1550’, in: M. Leeflang en K. Van Schooten (red.), Middeleeuwse beelden uit Utrecht 1430-1530, Utrecht/Antwerpen 2012, 57 en 159 noot 66.

G. de Moor, Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574) (Middeleeuwse Studies en Bronnen; 42), Hilversum 1994, 194.

Het Utrechts Archief Sint Marie 40-10 fol. 14v; Klinckaert 2012 (noot 48), 57.

L. Bogaers, Aards, betrokken en zelfbewust. De verwevenheid van cultuur en religie in katholiek Utrecht, 1300-1600, Utrecht 2008, 211 en 213.

Den Hartog 2015 (noot 35), 270.

Klinckaert 2012 (noot 48), 159, noot 66.

Published

2017-03-01

How to Cite

den Hartog, E. (2017). In gruzelementen. Resten van een Utrechts sacramentshuis uit de Mariakerk in Diemen. Bulletin KNOB, 116(1), 1–19. https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.1.1724

Issue

Section

Articles

Plaudit