The interior of the Royal library of Belgium by the Courtrai art Workshops De Coene: remarkable witness of a changing vision on representation

Authors

  • Hannes Pieters Ghent University

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.111.2012.4.354

Abstract

When the Belgian government decided to build a new Royal Library in the heart of Brussels, named the Albertine Library after King Albert I, they wanted to create a new powerful symbol for the Belgian nation. For this reason, the Albertine was to be realized together with a global redevelopment of the slope between Brussels’ lower and upper town: the so-called Mont des Arts/Kunstberg. Within the urban layout of this new Mont des Arts, a design by the architect Jules Ghobert (1881-1974), the impressive new national library got a prominent position along the new main square. The monumental design of the Royal Library itself was conceived by Maurice Houyoux (1903- 1960) during the late 1930s and early 1940s, but because of the Second World War, disputes between the architects involved and problems with both the City of Brussels and the administrative body for the underground north-south railroad junction, execution of the plans encountered severe delays and it was not until 1954, almost two decades later, that the project gained momentum and construction started.

Because of this long realization process, the finished library complex today shows a remarkable shift in the way the representative aspect of the building was conceived in different decades in the 20th century. Whereas the architects gradually made less references to a classical form vocabulary, the biggest shift took place in the interior project, a design by the Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene (the Courtrai Art Workshops De Coene Brothers). Rather than creating an overwhelming classical monumental interior space, De Coene designed a modern looking contemporary interior, in line with the progressive image that the Belgian government wished to identify itself with. At the same time, the De Coene’s design unit translated the ‘royal’ aspect of the institution by means of a tasteful, lavish and top-quality finishing touch and decoration of the reading rooms, offices and hallways. By focussing on the way the interior project was gradually realized, this article tries to reveal the evolution from a monumental design approach towards a vision that took into account both the prestigious character and the modern image the Belgian government wanted to project.

Author Biography

Hannes Pieters, Ghent University

Ir. arch. H. Pieters studeerde in 2009 af als ingenieur-architect aan de Universiteit Gent met een studie naar de Koninklijke Bibliotheek van België op de Brusselse Kunstberg. Hij werkte als freelance architect bij verschillende architectuurbureaus in binnen- en buitenland. Momenteel is hij aan de Universiteit Gent verbonden vanwege een transnationaal en interdisciplinair promotieonderzoek naar socialistische volkshuizen in Europa in de periode 1890-1914.

References

Dit artikel komt voort uit een afstudeerscriptie uit 2009 aan de vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent (promotoren F. Floré & J. Lagae) die werd bekroond met de Vlaamse Scriptieprijs (2009) en de KNOB Stimuleringsprijs (2010). Een bewerkte versie van deze scriptie werd in 2012 gepubliceerd bij uitgeverij Academia Press onder de titel Bouwen voor de natie: de Albertina op de Brusselse Kunstberg als monumentaal totaalproject. Hierin wordt de totstandkoming van de Koninklijke Bibliotheek van België bestudeerd als een totaalproject, van de stedenbouwkundige integratie op de Kunstberg en het architectuurontwerp voor de Albert I-Bibliotheek tot en met de interieurinrichting door de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene. Dit artikel richt zich op het interieuraspect van het bibliotheekcomplex en baseert zich hierbij zowel op archiefmateriaal (onder meer afbeeldingen), als op verwijzingen naar literatuur die na het afronden van de scriptie verschenen is.

Zie onder meer J.-L. Cohen (red.), Les années 30. L’architecture et les arts de l’espace entre industrie et nostalgie, Parijs 1997; F. Borsi, The Monumental Era, European architecture and design 1929-1939, New York 1987; G.R. Collins & C. Christiana, ‘Monumentality: A Critical Matter in Modern Architecture’, Harvard architecture review (lente 1984), 14-35; P. Reilly, ‘Design and Government’, in: Design since 1945, Philadelphia 1983, 37-41; G.H. Marcus, Design in the Fifties, When Everyone Went Modern, München 1998; P. Sparke, An introduction to design and culture, 1900 to present, New York 2004; P. Dorer, Design na 1945, Nijmegen 1995; F. Huygen, British Design: Image and Identity, Londen 1998; L. Piña, Fifties furniture, Surrey 2000.

In 1995 werd door oud-werknemers van het bedrijf in het Bouwcentrum Pottelberg te Kortrijk een eerste tentoonstelling georganiseerd rond het werk van de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene. Dit initiatief lokte zo veel positieve reacties uit dat in 1998, als antwoord op de groeiende interesse naar de ontwerpen en producten van de Kunstwerkstede, de Stichting De Coene werd opgericht. Deze stichting stimuleert het bewaren en verspreiden van de kennis rond De Coene door middel van publicaties, een eigen tijdschrift en tentoonstellingen. In 2002 vond er in Merksem en Deurne de dubbeltentoonstelling ‘Van Moderne Makelij 1952-1977’ plaats. Na de kleine tentoonstelling ‘Tussen vijf stoelen’ in 2003, werd in het Kortrijkse Broelmuseum een eerste grote overzichtstentoonstelling georganiseerd onder de titel ‘Kunstwerkstede De Coene 1888-1977’ (15 september 2006 - 7 januari 2007). Tegelijkertijd verscheen ook de publicatie Kortrijkse Kunstwerkstede gebroeders De Coene: 80 jaar ambacht en industrie. meubelen, interieurs, architectuur, door Frank Herman, Terenja Van Dijk e.a.. Aan de Universiteit Gent werd en wordt onderzoek verricht naar de Kortrijkse Kunstwerkstede (bijdragen en artikelen van o.a. Rika Devos, Mil De Kooning, Ronny De Meyer en Fredie Floré in diverse publicaties en tijdschriften).

Zie onder meer: M.-L. Roggemans e.a., De Kunstberg: een verhaal apart. De Kunstberg: van hofberg tot kunstberg, Brussel 2000; Y. Robert, ‘Van Alexandrië tot de Kunstberg: de heuvel als zetel van macht en kennis’, in: Y. Jacqmin & B. Vander Brugghen (red.), Kunst en openbaar erfgoed, Brussels Hoofdstedelijke Gewest, Sprimont 1999, 73-79; P. Lombaerde, Leopold II Koning-bouwheer, Gent 1995; L. Ranieri & J. Coosemans, Léopold II, urbaniste, Brussel 1973; K. Van Herck & B. De Meulder, ‘Modernity versus identity, Leopold II and Charles Buls’, in: B. De Meulder & K. Van Herck (red.), Vacant city: Brussels’ Mont des Arts reconsidered, Rotterdam 2000, 58-69.

F. Borsi, The Monumental Era, European architecture and design 1929-1939, Rizzoli, New York 1987.

Albert I Bibliotheekfonds, Verslag aan de regeering over zijn werkzaamheden sedert zijn stichting in 1935, 1946 (niet gepubliceerd), Algemeen Rijksarchief, Bibliotheekfonds Albert I, III.0188, Archiefplaats -6C 63.043-39, nr. 50 (eigen nummering), 17.

Jules Ghobert werd aangesteld als ontwerper van het plan van aanleg van de Kunstbergwijk en het ontwerp van alle gebouwen behalve de Bibliotheek zelf, met name het Algemeen Rijksarchief, het Prentenkabinet, het Penningenkabinet, de uitbreiding van de Koninklijke Musea, het Paleis der Dynastie en het Congressenpaleis met daarop aansluitend een kantorencomplex.

Architect Maurice Houyoux in P.V. van de zitting van de raad van beheer van het Bibliotheek Albert I Fonds van 6 maart 1956, Algemeen Rijksarchief, Bibliotheekfonds Albert I, III.0188, Archiefplaats -6C 63.043-39, nr. 50 (eigen nummering), 2. Dit proces van versobering paste bovendien in de algemene architectuurontwikkeling van de architect, zoals ook blijkt uit andere ontwerpen uit de tweede helft van de jaren vijftig, zoals bijvoorbeeld de villa ‘Nouveau Port’ in Nieuwpoort die gekenmerkt wordt door een uitgesproken ‘sobere en “modernistische esthetiek”’. J.-P. Midant & J.-C. Balty, Académie de Bruxelles: deux siècles d'architecture, Brussel 1989, 472.

Mening van de heer Liebaers tijdens een zitting van de raad van beheer van de Bibliotheek Albert I Fonds (B.A.F.), P.V. van de zitting van de raad van beheer van het Bibliotheek Albert I Fonds van 22 mei 1959, Algemeen Rijksarchief, Bibliotheekfonds Albert I, III.0188, Archiefplaats -6C 63.043-39, nr. 50 (eigen nummering), 3.

Zie bijvoorbeeld de publicatie An introduction to design and culture waarin Penny Sparke stelt dat de Europese mogendheden in de naoorlogse jaren maar al te goed begrepen dat het uitdragen van ‘the promise of a new lifestyle (…) was an important means of uniting their populations and of moving forward into a new era’. P. Sparke, An introduction to design and culture, 1900 tot present, New York 2004, 198.

‘During the post-war years, interior design had come to be seen as an important factor in the commercial success of many enterprises. After all, the good design of a bank, hotel or office makes a significant impression on the people who visit the spaces (…) It had been realized that appearance made a difference: visitors to an office formed impressions and drew conclusions about the business’s character and quality based on the design of the offices they saw.’ J.F. Pile, A History of Interior Design, Londen 2009, 343 en 346.

Jean Burchard en Albert Bush-Brow stelden hieromtrent in het boek Architecture of America in 1961 dat in de jaren vijftig ‘buying of something that could at least be called contemporary design was so confirmed’, dat een bedrijf dat zich modern meubilair aanschafte, ‘conventionally bought “modern”’. J. Burchard & A. Bush-Brown, The Architecture of America: A Social and Cultural History, Boston 1961, 460-461.

Voor een uitgebreide bedrijfsgeschiedenis van de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene/Les Ateliers d’Art de Courtrai De Coene Frères wordt verwezen naar de publicatie F. Herman, T. Van Dijk e.a., Kortrijkse Kunstwerkstede gebroeders De Coene: 80 jaar ambacht en industrie. meubelen, interieurs, architectuur, Kortrijk 2006.

Zo werd van nieuwe werknemers bijvoorbeeld verwacht dat zij zich verder bekwaamden in het bedrijf of in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Kortrijk én werkte het bedrijf tijdens het interbellum nauw samen met kunstenaars als schilder Albert Saverys, beeldhouwer Geo Verbanck, glasraammakers Louis Malfait en Karel Noppe en koperslager Karel Bersous. Zie R. Mayeur e.a., ‘Ambachten en industrie onder één dak, groei en ontwikkeling van de Kortrijkse Kunstwerkstede’, in: Herman, Van Dijk e.a. 2006 (noot 13), 45; S. Vlieghe en P. De Craene, ‘Kunstenaars en ondernemers, de familie De Coene en vrienden’, in: Herman, Van Dijk e.a. 2006 (noot 13), 71-89.

Waaronder de Grote Prijs op de ‘Internationale Wereldtentoonstelling’ te Brussel (1910), deze op de ‘Internationale Expositie van Noord-Frankrijk’ te Roubaix (1911), en ook de grootste onderscheiding op de prestigieuze ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ te Parijs (1925) en de ‘Wereldtentoonstelling’ te Brussel in 1935. R. Mayeur e.a., ‘Kunstwerkstede De Coene 1888-1977’, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen, Antwerpen 2006, 7 en 14.

Werner Adriaenssens stelde in het boek Art Nouveau & Design. Sierkunst van 1830 tot Expo 58 zelfs dat de typerende stijl van het Kortrijkse bedrijf, die een eerste hoogtepunt bereikte met de winnende inzending op de ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ van 1925 te Parijs, gaandeweg zou uitgroeien tot de invloedrijkste vorm van Belgische art deco.

B. Schoonbroodt, ‘Résidence Palace te Brussel 1921-1927’, in: Art De Coene Jaarboek 5, Kortrijk 2004, 22-26; N. Poulain, ‘Het interbellum, van art deco tot modern’, in: Herman, Van Dijk e.a. 2006 (noot 13), 128.

Op haar hoogtepunt in 1928 besloegen de werkhuizen, stapelplaatsen, houtwerven, droogloodsen en tentoonstellingszalen een oppervlakte van zo’n acht hectaren. Het bedrijf telde toen, verspreid over de twintig verschillende afdelingen, 2400 werknemers. Mayeur 2006 (noot 14), 55.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de firma veroordeeld voor economische collaboratie vanwege de productie van barakken, noodwoningen, meubelen, schijnvliegtuigen en camoufleernetten voor de Duitse bezetter. Als gevolg hiervan werd het bedrijf door de staat onder sekwester geplaatst. Pas vanaf 1952 kwam het bedrijf terug in handen van de familie De Coene en vanaf 1958 kreeg de Kunstwerkstede weer een normaal statuut. Zie Mayeur 2006 (noot 15), 41-69; L. Douchy, ‘Pol Provost. Een nieuw elan.’, in: Herman, Van Dijk e.a. 2006 (noot 13), 170-181. Zie voor de naoorlogse (politieke) comeback van De Coene: F. Floré, ‘Architect-designed interiors for a culturally progressive upper-middle class: the implicit political presence of Knoll International in Belgium’, in: R. Schuldenfrei (red.), Atomic dwelling. Anxiety, domesticity, and postwar architecture, Abingdon 2012, 169-185.

De nieuwe directeur-generaal van de Kortrijkse Kunstwerkstede Pol Provost reisde in 1954 naar de Verenigde Staten waar hij onderhandelingen aanknoopte met diverse Amerikaanse designbedrijven zoals Herman Miller Inc. en Knoll Associates. Zie omtrent de moderne naoorlogse vormgeving bij De Coene ook E. De Kooning, R. De Meyer en F. Floré, Van Moderne Makelijk 1942-1977: de Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene in Antwerpen, Antwerpen 2002.

M. E. Bucquoye, ‘De ‘Barcelona Chair’ made in Belgium’, in: Art De Coene Jaarboek 3, Kortrijk 2002, 31.

Met name: de Belgische ambassades in Den Haag (1957), Kopenhagen (1961), Moskou (1964), Boedapest (1966), Bonn (1966), Canberra (1966), Washington (1966) en Lissabon (1968) en ook de ambassades van de Verenigde Staten in Brussel en Den Haag (1957), van Brazilië en Congo te Brussel (1967), en de inrichting van de residentie van de Japanse ambassadeur te Parijs.

Bijvoorbeeld het stadhuis van Kortrijk (1962) en de gemeente-, later de districtshuizen van Deurne (1963-1965) en Merksem (1967-1968).

Tijdens zijn loopbaan als ontwerper bij de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene werkte Philippe Neerman onder andere aan het interieur van het hoofdkantoor van Philips te Eindhoven, de UNESCO gebouwen te Parijs en de Innovation te Brussel. Later werkte hij als zelfstandig ontwerper vooral aan het ontwerp van tram- en metrostellen. Hij was ook meerdere keren jurylid op de Internationale Designbeurs Interieur Kortrijk.

Dit blijkt onder meer uit zijn beschrijvingen van de kostbare bekledingsmaterialen van de vertrekken, de sculpturale friezen en ‘uitgebeitelde symbolische geometrische versieringen’. ‘Verslag van Architect Houyoux’, in: Albert I Bibliotheekfonds, Verslag aan de regeering over zijn werkzaamheden sedert zijn stichting in 1935, 1946, (niet gepubliceerd), 107-113, Algemeen Rijksarchief, Bibliotheekfonds Albert I, III.0188, Archiefplaats -6C 63.043-39, nr. 50 (eigen nummering), en M. Houyoux, ‘Bibliothèque Albert 1er. Projet de l’Architecte M. Houyoux’, Architecture, Urbanisme – Habitation 8 (1947) 7, 97-112.

H. Liebaers, ‘A propos de la Bibliothèque royale Albert Ier à Bruxelles’, Bulletin de l'UNESCO à l'intention des Bibliothèques (1956) 1, 35.

Omwille van beperkingen die werden opgelegd door de bevoegde ministeries behield de voorgevel haar klassiek geïnspireerde monumentale aanblik. De bewerkte voorstellen met een glazen vliesgevel werden telkens afgewezen.

Moulmeinteak is een duurzame en sterke houtsoort afkomstig uit de havenstad Moulmein te Myanmar. P. Neerman, Handgeschreven nota’s over de Koninklijke Bibliotheek, niet gepubliceerd, s.d., 9.

A. Daelman, ‘Philips-stoel’, in: T. Van Dijk en F. Herman, Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene, getuigenissen & archieffilms, Kortrijk 2009.

Philippe Neerman in gesprek met de auteur, Kortrijk, 30 oktober 2008.

P. Neerman, ‘De Koninklijke Bibliotheek Albert de 1ste’, in: Art De Coene Jaarboek 1, Kortrijk 2000, 25.

Published

2012-12-01

How to Cite

Pieters, H. (2012). The interior of the Royal library of Belgium by the Courtrai art Workshops De Coene: remarkable witness of a changing vision on representation. Bulletin KNOB, 111(4), 199–210. https://doi.org/10.7480/knob.111.2012.4.354

Issue

Section

Articles

Plaudit