Salvatore Olandese
Pierre Cuypers’ Archeological Committee and the art-theoretical significance of the catacomb copies in Valkenburg
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.119.2020.2.5008Downloads
Abstract
Between 1910 and 1912, copies of some sixty burial chambers of the catacombs of Rome were reconstructed on the Valkenburg estate of the client, Jan Diepen. To ensure the integrity of the project, an ‘Archeological Advisory Committee’ was assembled under the chairmanship of the architect P.J.H. (Pierre) Cuypers. In response to a historiographical critique by the liturgical scholar Paul Post, this article demonstrates that among the members of the client’s entourage the Valkenburg catacomb reproductions were associated not only with devotional or liturgical matters but also with art-theoretical issues.
In 1916 the members of the group of advisers chaired by Cuypers published a Festschrift to celebrate the fifth anniversary of the catacomb complex. The first sections of this article discuss and analyse the contents and structure of that publication. It is clear from the Festschrift that both the devotional and the art-theoretical significance of Christian archaeology were acknowledged. In the Festschrift contributions, the symbolic heart of the undertaking, the Salvatore Olandese fresco discovered by Diepen, is not only dealt with as a devotional object, but is also described as an art-historical transitional fresco.
The devotional and art-theoretical intent resonated even more clearly in the articles about the complex that appeared in the Dutch press. The reports in the De Tijd newspaper of the opening of the first wing and of an episcopal visitation, confirm that not only the religious but also the artistic ideas associated with the reproductions in the Festschrift, were actually experienced and communicated in the catacomb complex.
Finally, the manuscript of the 1917 eulogy dedicated to Cuypers in the name of Diepen’s advisers, reveals that the latter were also cognizant of what the project might mean for Cuypers’ oeuvre. While the Salvatore Olandese connected the Valkenburg reproductions with their Roman models, the manuscript shows that the members of Diepen’s entourage also hoped that their catacombs would connect Rome with Cuypers’ neo-Gothic architecture.
References
2 L. Snelders, ‘Een Katakomben-bezoek met Mgr. Wilpert. Nieuwe ontdekkingen in de Katakomben van San Pietro en Marcellino (Van een buitengewonen Romeinschen Correspondent)’, De Tijd, 23 januari 1913.
3 Over Wilperts betrokkenheid bij de Valkenburgse onderneming, zie: L. Rutgers, ‘Die Katakomben von Valkenburg’, in: S. Heid (red.), Giuseppe Wilpert – Archeologo cristiano, Vaticaanstad 2009, 467-483.
4 Snelders 1913 (noot 2).
5 Cuypers 1913 (noot 1).
6 L.V. Rutgers, ‘Jan Ferdinand Maria Diepen, Textilfabrikant, Mäzen’, in: S. Heid (red.), Personenlexikon zur christlichen Archäologie, vol. 1, Regensburg 2012, 416-417.
7 P. Post, ‘Het ontstaan van de Romeinse Katakomben in Valkenburg en de receptie van vroegchristelijke kunst in Nederland in het begin van de 20e eeuw’, Jaarboek voor liturgie-onderzoek 26 (2010), 112-113. Voor een introductie op het project, zie: P. Post, Museum Romeinse Katakomben in Valkenburg aan de Geul. Het verhaal van een unieke kopie, s.l. 2010/2015.
8 J. Osborne, ‘The Roman catacombs in the Middle Ages’, The Papers of the British School at Rome 53 (1985), 278-328.
9 Voor dit citaat van Louis Veuillot, zie: J. Krijn, ‘De katakomben van Valkenburg, als een Apologie van het Roomsche Geloof’, Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding 14 (1912) 9, 3.
10 S. Baciocchi en C. Duhamelle, Reliques romaines. Invention et circulation des corps saints des catacombes à l’époque moderne, Rome 2016; J.B. Erenstoft, Controlling the Sacred Past. Rome, Pius IX, and Christian Archaeology, Buffalo 2008, 36-51; M. Ghilardi, Gli arsenali delle Fede. Tre saggi su apologia e propaganda delle catacombe romane (da Gregorio XIII a Pio XI), Rome 2006, 13-72.
11 P. Boutry, ‘Les saints des Catacombes. Itinéraires français d’une piété ultramontaine (1800-1881)’, Mélanges de l’Ecole française de Rome. Moyen-Age, Temps modernes 91 (1979) 2, 875-93; Erenstoft 2008 (noot 10), 96-205; G. Capitelli, ‘Redescendons aux catacombes. Note sulla fortuna dei monumenti cristiani primitivi nella cultura figurativa dell’Ottocento’, in: G. Capitelli (red.), I pittori in catacomba. Il dialogo fra le arti figurative e l’archeologia cristiana a Roma tra Seicento e Ottocento, Rome 2013, 45-58.
12 Bewustzijn hierover is heel zeldzaam, maar is bijvoorbeeld te constateren in: G. Brom, Herleving van de kerkelijke kunst in Katholiek Nederland, Leiden 1933, 235. Voor representatieve voorbeelden van teksten waarin catacombenarcheologie artistieke tendensen legitimeerde, zie: J. Le Roy, Les Ruines des plus beaux monuments de la Grèce considérées du côté de l’histoire et du côté de l’architecture, deuxième édition, Parijs 1770, pl. 1, ix, xvii-xxiv; D. Raoul-Rochette, ‘Considérations sur la question de savoir s’il est convenable au XIXe siècle de bâtir des églises en style gothique’, Revue Archéologique 3 (1846) 1, 181-182; L. Sainte-Marie Perrin, ‘Après la separation. Sur les constructions des églises’, La Croix (15 mei 1910), 4.
13 Krijn 1912 (noot 9), 5; s.n., ‘Catacombes à nos portes’, Supplement au journal ‘Le Vingtième Siècle’, 21 augustus 1910 (vertaling door de auteur).
14 Voor de bron van de citaten, zie: G. Gietmann, ‘Die Kunst der Katakomben erneuert zu Valkenburg in Holland’, Die Christliche Kunst. Monatsschrift für alle Gebiete der christlichen Kunst und der Kunstwissenschaft sowie für das gesamte Kunstleben (1912-1913), 246-249 (vertaling door de auteur). Over Gietmanns betrokkenheid in de archeologische commissie, zie: s.n., ‘De Romeinsche Katakomben te Valkenburg’, De Tijd, 6 juli 1912, 2. Voor hoe het aangehaalde gedachtegoed structureel aan architecten en theologen is onderwezen, zie: E. Van Impe, Architectural Historiography in Belgium 1830-1914, Leuven 2008, 88-91. Zie daarbij meer specifiek: E. Reusens, Eléments d’archéologie chrétienne, vol. 1, Leuven 1884, 4-5, 134. Voor de voorgeschiedenis van dat gedachtegoed in zijn zeventiende-eeuwse context, zie: G. Bickendorf, Die Historisierung der italienischen Kunstbetrachtung im 17. und 18. Jahrhundert, Berlijn 1998, 66-76.
15 ‘Catacombes à nos portes’ (noot 13); s.n., ‘De Romeinsche catacomben te Valkenburg’, Bouwkundig Weekblad 30 (1910) 48, 574; s.n., ‘Katakomben te Valkenburg (Limburg)’, Architectura 19 (1911), 275.
16 H.P. Berlage, ‘De verwoesting der Cathedraal te Reims’, De Groene Amsterdammer, 27 september 1914, 3. Voor de bron van Berlages citaat: A. Rodin, Cathédrales de France, Parijs 1914, 54. Voor Berlage over de catacomben, zie: H.P. Berlage, ‘Iets over Gothiek. Voordracht, gehouden in de Genootschapsvergadering van 3 April 1895’, Architectura (1895), 70-72, 86-87, 93-95, 97-98. Voor de citaten uit de bezoekersgids, zie: L. Koch, Die Römischen Katakomben in Valkenburg. Ein neues Denkmal christlicher Altertümer, Aken 1912, 67-69 (vertaling door de auteur).
17 Voor Posts kritiek, zie: Post 2010 (noot 7), 101, 130. Voor de bekritiseerde literatuur, zie: A. Reiss, Rezeption frühchristlicher Kunst im 19. und frühen 20. Jahrhundert. Ein Beitrag zur Geschichte der Christlichen Archäologie und zum Historismus, Dettelbach 2008. Zie ook: U. Lange en R. Sörries, ‘Josef Wilpert und die Katakomben von Valkenburg’, Antike Welt 24 (1993) 3, 235-43.
18 Een vijftiental casussen waarin catacombenkopieën zijn gebouwd, ligt voor als corpus van het promotieonderzoek dat door de auteur wordt verricht aan de leerstoel voor Geschiedenis en Theorie van Architectuur van prof. dr. Maarten Delbeke aan de ETH Zürich. Voor vier onbeschreven casussen, zie naast afb. 7 en 9 ook noot 61. Voor twee al beschreven casussen, zie: V. Viaene, ‘Gladiators of Expiation. The Cult of the Martyrs in the Catholic Revival of the Nineteenth Century’, in: K. Cooper en J. Gregory (red.), Retribution, Repentance and Reconciliation, Woodbridge 2004, 313-316; G. Capitelli, ‘L’archeologia cristiana al servizio di Pio IX. ‘La catacomb in fac-simile’ di Giovanni Battista De Rossi all’Esposizione Universale di Parigi del 1867’, in: A. Coscarella en P. De Santis (red.), Martiri, santi, patroni. Per una archeologia della devozione, Arcavata di Rende 2012, 555-566.
19 Voor de zeldzame vermeldingen van Diepens project in de Cuypershistoriografie, zie: H. Berens, P.J.H. Cuypers (1827-1921). The Complete Works, Rotterdam 2007, 329. Zie ook: A.J.C. van Leeuwen, Pierre Cuypers, architect (1827-1921), Zwolle 2007, 175. Cuypers’ betrokkenheid bleef onvermeld in: J.Th.J. Cuypers, Het werk van Dr. P.J.H. Cuypers 1827-1917, Amsterdam 1917. Het project bleef onvermeld in o.a.: s.n. (red.), Dr. Cuypers gedenkboek 1827-1927, [Sittard] 1927; A.J.C. van Leeuwen, De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect (1850-1918), Zwolle 1995; A. van der Woud, Sterrenstof. Honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur, Amsterdam 2008.
20 Voor hoe Cuypers’ betrokkenheid in de historiografie van de catacombenkopieën van Valkenburg getypeerd is, zie: Rutgers 2009 (noot 3), 470. Zie ook: Post 2010 (noot 7), 111.
21 Archeologische Commissie van Advies der Katakomben-Stichting (samenst.), De katakomben Rome Valkenburg. Gedenkschrift, Bussum [1916], 7, hierna: Gedenkschrift 1916.
22 P.H. Albers, ‘Beknopte geschiedenis der Romeinsche katakomben’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 15-34.
23 F. Pijper, ‘De voornaamste werken over de katakomben te Rome’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 35-57.
24 X. Smits, ‘De Muurschilderingen der katakomben’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 57-79.
25 P. Cuypers, ‘De reproductie van Romeinsche katakomben te Valkenburg’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 80-87; H.T. Oberman, ‘Verslag der werkzaamheden van de Archaeologische Commissie van Advies’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 89-93.
26 B. Eras, ‘Rome en de Valkenburgsche katakomben’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 94-103.
27 Post 2010 (noot 7), 109.
28 J. Schrijnen, ‘Das neuentdeckte Fresko in der Cäciliakrypte’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 105-115; F. Sarton, ‘La crypte de ste Cécile’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 117-126.
29 W. Goossens, ‘Oud-Christelijke gedenkteekenen in Nederland’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 127-136; J.H. Holwerda, ‘De Goudsberg bij Valkenburg’, in: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 137-153.
30 Post 2010 (noot 7), 115.
31 Oberman 1916 (noot 25), 90, 92.
32 Oberman 1916 (noot 25), 92.
33 Oberman 1916 (noot 25), 93.
34 Voor het paradigmatische voorbeeld hiervan, zie: D. Julia en S. Baciocchi, ‘Le moment Mabillon. Expérience archéologique, vérité historique et devotion collective’, in: S. Baciocchi e.a. (red.), Reliques romaines. Invention et circulation des corps saints des catacombs à l’époque modern, Rome 2016, 535-574.
35 Oberman 1916 (noot 25), 93.
36 Smits 1916 (noot 24), 62.
37 Smits 1916 (noot 24), 63-64.
38 In verband met klerikale perspectieven op het ontluikend gebruik van beton, zie: A. Forty, Concrete and Culture. A Material History, Londen 2012, 192.
39 Smits 1916 (noot 24), 64.
40 Sarton 1916 (noot 28), 117 (vertaling door de auteur).
41 Sarton 1916 (noot 28), 122 (vertaling door de auteur). Over de misviering in de Ceciliacrypte, zie ook: Gedenkschrift 1916 (noot 21), 2.
42 Over de bezoeken van Pius IX aan de Ceciliacrypte in Rome in 1854 en 1863, zie: C. Johnson, Liturgie et archéologie. Deux fondateurs: Prosper Guéranger, osb et G.B. de Rossi, documents inédits, Rome 2003, 64, 191.
43 Sarton 1916 (noot 28), 119. Sarton 1916 (noot 28), 118-119.
44 Voor Marucchi’s artikel over het Salvatore-fresco, zie: O. Marucchi, ‘Notizie’, Nuovo Bullettino di archeologia Cristiana 20 (1914), 125-126. Om de frequentie waarmee het interieur van de Ceciliacrypte is gerepresenteerd en de populariteit ervan te illustreren, kan het volgende voorbeeld worden aangehaald: in de jaren 1890 is in Tours een Missel des catacombes uitgegeven. De bladzijden van dat missaal zijn omlijst met kaders die zijn opgebouwd met elementen uit de catacombeniconografie. In de zich herhalende omlijstingen is slechts één enkel perspectief van een catacombeninterieur opgenomen, een perspectief van het herkenbare interieur van de Ceciliacrypte. Zie: M. Ciappori, L. Olivier Merson, M. Méaulie, Missel des catacombes, Tours 1896, 21. Zie ook: s.n., Notice sur le paroissien illusstré d’après les peinturesdes catacombes, s.l. s.d., 12-13.
45 Sarton 1916 (noot 28), 118-119. Over Marucchi’s positie in Rome, zie: Erenstoft 2008 (noot 10), 183-184.
46 Gedenkschrift 1916 (noot 21), frontispice.
47 Schrijnen 1916 (noot 28), 105-110.
48 Schrijnen 1916 (noot 28), 111-113 (vertaling door de auteur).
49 Schrijnen 1916 (noot 28), 112 (vertaling door de auteur).
50 Voor een voorbeeld van hoe dit met overgangsfresco’s ook in andere architecturale catacombenkopieën werd bewerkstelligd, zie: G.B. de Rossi, Aperçu général sur les catacombes de Rome et description du modèle d’une catacombe exposé à Paris en 1867, Parijs 1867, 47-48, 51.
51 Voor de artikelen waarin het bewuste fresco ter sprake komt, zie: E. van Doorn, ‘Stad en Streek. De Romeinsche katakomben […]’, Limburgsch Dagblad, 31 juli 1923; s.n., ‘Letteren en kunst. De Valkenburgse katakomben’, De Maasbode, 3 juni 1922, 2; H. Logeman, ‘De Romeinse Katakomben […]’, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 15 juni 1918; s.n., ‘Copy catacombs in marl quarries […]’, Catholic News Service. Newsfeeds, 10 november 1924, 3. Voor overige artikelen, zie: s.n., ‘Causerie des vacances. Une visite aux catacombes […]’, Courrier De L’Escaut, 27 maart 1913, 5; s.n., ‘Catacombes à nos portes’ (noot 13); H.M. Werner, ‘Valkenburg […]’, Op de hoogte 16 (1919), 375-392; J. van der Heyden, ‘Duplicate Holy Land in Holland […]’, The N.C.W.C. News Sheet, 24 september 1923; s.n., ‘Chronique Régionale’, l’Avenir du Luxembourg, 5 november 1913; Krijn 1912 (noot 9), 3-53; F. Pijper, ‘De Nederlanders […]’, Neerlandia 17 (1913), 75-78; J. Marcillys, ‘Les catacombes […]’, l’Echo de la Presse Internationale, 9 augustus 1917.
52 Cuypers 1913 (noot 1).
53 Voor de artikelen die alleen al in De Tijd zijn verschenen, zie naast Cuypers’ al vermelde stuk: Romanus, ‘Uit Rome […]’, De Tijd, 9 november 1909; Romanus, ‘Uit Rome […]’, De Tijd, 2 december 1909; Romanus, ‘Uit Rome […]’, De Tijd, 6 december 1909; s.n., ‘Romeinsche katacomben in Nederland’, De Tijd, 14 juli 1910; s.n., ‘Z.H. de paus […]’, De Tijd, 29 november 1912; s.n., ‘Laatste berichten – pater Gietmann S.J.’, De Tijd, 12 november 1912; s.n., ‘De Romeinsche Katakomben […]’ (noot 14); J. Diepen, ‘Mgr. dr. Brom […]’, De Tijd, 13 februari 1915; s.n., ‘De katakomben […]’, De Tijd, 27 mei 1915; s.n., ‘Het Nederlandsche episcopaat […]’, De Tijd, 2 juli 1915; s.n., ‘Hoog bezoek […]’, De Tijd, 12 juli 1915; s.n., ‘De katakomben […]’, De Tijd, 23 december 1916.
54 Dit schouwspel is te beschouwen binnen de lange geschiedenis van martelarentheater. Zie: C. Semk, Playing the Martyr. Theater and Theology in Early Modern France, Lewisburg 2017.
55 S.n., ‘Het Nederlandsche episcopaat in de katakomben te Valkenburg’, 2 juli 1915 (noot 53).
56 ‘Letteren en kunst’ 1922 (noot 51).
57 ‘Romeinsche katacomben in Nederland’ 1910 (noot 53).
58 Rotterdam, Het Nieuwe Instituut, CUBA 1121, Bureau Cuypers. Het Nieuwe Instituut, CUBA d 1121, Bureau Cuypers, ‘Toespraak bij de onthulling van het Gedenkteeken voor Prof. Dr. P. J. H. Cuypers te Valkenburg door Dr. F. Pijper, hoogleeraar der universiteit te Leiden (1917)’. Met betrekking tot deze archivalia, zie: Berens (noot 19), 329.
59 De inscriptie siert vandaag de balie van het Museum Romeinse Katakomben in Valkenburg: ‘V C P I H CVYPERS / CONSILII ARCHEOLOGICI / PRAESIDI BENE MERITO / ARCHITECT MAG CELEBERRIMO / PIETATE IN DEUM INSIGNI / AET ANNUM CX IMPLENTI / ANN CHRISTI MCMXVII’.
60 Voor een introductie op de vierde-eeuwse epigrammen van paus Damasus, zie bijvoorbeeld: M. Sághy, ‘Pope Damasus and the beginnings of Roman hagiography’, in: G. Klaniczay en O. Gecser (red.), Promoting the saints. Cults and their contexts from late antiquity until the early modern period. Essays in honor of Gábor Klaniczay for his 60th birthday, Boedapest 2011, 1-15.
61 Ik ken drie vergelijkbare inscripties. In de kerk van de benedictijnerabdij van Solesmes zijn vanaf 1837 relikwieën van een catacombenheilige bewaard in een catacombenkopie. De relikwieën zijn uit de kopie verwijderd en in 1875 vervangen door het lichaam van abt P. Guéranger. Diens grafnis is afgesloten geweest met een neo-Damasiaans marmer (C. Couturier, Mélanges de liturgie, d’histoire et de théologie. Oeuvres de dom Prosper Guéranger, abbé de Solesmes, Solesmes 1887, 522-523). Benedictijnerabt C. Gauthey verzocht G.B. de Rossi een neo-Damasiaans marmer te laten vervaardigen en het naar zijn abdij in Marseille te zenden. Het moest herinneren aan een miraculeuze genezing bewerkstelligd door de catacombenheilige Gaudentia (Biblioteca Apostolica Vaticana [BA V], Vat.lat.14259, Carteggio G.B. de Rossi 1877, brief 411 (12 oktober 1877).). Het altaar in de crypte van de basiliek van Ferreolus en Ferrutio in Besançon is bewerkt met neo-Damasiaanse
epigrammen door priester-archeoloog Pierre Pfister, die overigens een catacombekopie als persoonlijke kapel gebruikte (B. Baudoin en U. Utro, A Bésançon, Rome est partout. Dans le secret des catacombes, Besançon 2012, 55.).
62 Pijper 1917 (noot 58), 4-5.
63 Pijper 1917 (noot 58), 1.
64 Cuypers 1917 (noot 19).
65 Het nationale karakter van de christelijke archeologie construeerde Pijper in zijn rede door impliciet naar Philips van Winghe en Jean l’Heureux te verwijzen. Over hen, zie vooral: C. Schuddeboom, Philips van Winghe (1560-1592) en het ontstaan van de christelijke archeologie, Haren 1996. Zie ook: I. Oryshkevich, ‘Through a Netherlandish Looking-Glass. Philips van Winghe and Jean l’Heureux in the Catacombs’, Fragmenta 5 (2011), 101-120. Voor hoe Pijper ook elders de catacomben en de christelijke kunst op elkaar betrok, zie: F. Pijper, Handboek tot de geschiedenis der christelijke kunst, ’s-Gravenhage 1917, 14.
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2020 Bulletin KNOB
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.