‘Een forse gevel tusschen twee slanke torens gevat’

Het oorspronkelijke ontwerp van de westfaçade van de Grote Zaal

Auteurs

  • Paula van der Heiden
  • Hein Hundertmark

DOI:

https://doi.org/10.48003/knob.121.2022.4.766

Samenvatting

De voorgevel van de Grote Zaal of Ridderzaal van het Binnenhof te Den Haag is een van de meest bekende gevels van het land. De imponerende façade is omstreeks 1295 door graaf Floris V gebouwd als Schauseite van de monumentale zaal. De voorgevel met zijn twee torens is tijdens een recent uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek onderwerp van nadere bestudering geweest.

Het is bekend dat de gevel tussen 1861 en 1900 sterk gerestaureerd is, maar de centrale vraag van dit artikel is in hoeverre de laat dertiende-eeuwse gevel is aangepast. Daarbij richtte het onderzoek zich voornamelijk op de aanpassingen van de topgevel en de oorspronkelijkheid van de twee flankerende torens. Een nieuwe bouwhistorische analyse laat zien dat de gevellijn van de topgevel in deze periode meerdere keren is aangepast waarbij de topgevel een stuk forser is geworden.

Van de torens stond tot nu toe niet vast dat ze tot het oorspronkelijk ontwerp behoorden. Door de asymmetrische positie en het verschil in afmetingen tussen de twee torens is wel gedacht dat de torens niet gelijktijdig met de zaal zijn gebouwd en eventueel later zijn verhoogd. De tafelmenten die de torenspitsen ondersteunen zijn in 1998 dendrochronologisch gedateerd op ca. 1295, echter doordat er ook zeventiende-eeuws hout is verwerkt is er destijds verondersteld dat het dertiende-eeuwse hout mogelijk is hergebruikt. Een nieuwe analyse van de telmerken van de tafelmenten maakt het aannemelijk dat de tafelmenten weldegelijk uit de bouwperiode stammen, waaruit blijkt dat de huidige hoogte van de torens de oorspronkelijk is: beide torens maakten deel uit van het dertiende-eeuwse ontwerp.

Biografieën auteurs

Paula van der Heiden

Drs. P.C. van der Heiden is werkzaam voor haar Bureau Voor Bouwhistorisch Onderzoek (BVBO) te Den Haag en verricht onderzoek op het gebied van bouwen architectuurhistorie.

Hein Hundertmark

H. Hundertmark is sinds 1993 werkzaam als freelance bouwhistoricus en sinds 2010 combineert hij deze werkzaamheden met een deeltijdaanstelling als bouwhistoricus bij de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht. In 2012 is hij door de Bond van Nederlandse Bouwhistorici erkend als ‘bouwhistoricus BNB’.

Beide auteurs hebben aan dit artikel een evenredige bijdrage geleverd.

Referenties

A. Ising, Het Binnenhof te ’s Gravenhage in plaat en schrift, De Groote Zaal, ’s Gravenhage 1879, 1.

H.F.G. Hundertmark en P.C. van der Heiden, Grafelijke Zalen Binnenhof, Bouwgeschiedenis van een grafelijk hof met koningspalts, rapport, Oss/Den Haag 2021, 23-33.

E.H ter Kuile, ‘De bouwgeschiedenis van het grafelijk paleis op het Binnenhof’, Holland, december 1978, 313-328; A.J.J. Mekking, ‘De Grote Zaal van Floris V te Den Haag. Een onderzoek naar de betekenis van het concept’, in: W. van Anrooij e.a., Holland in wording. De ontstaansgeschiedenis van het graafschap Holland tot het begin van de vijftiende eeuw, Hilversum 1991, 65-90.

Voor de constructie van de kelders, zie Ising 1879 (noot 1), Het Hof van Holland, 2. Ising rekent de twee kelders tot de bouwfase van Floris V.

F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Bouwkunst, deel I, ’s-Gravenhage 1928, 481-483. De Grote Zaal zou circa 1275 zijn ontworpen door Gerard van Leyden; Mekking 1991 (noot 3), 76-78.

Mekking 1991 (noot 3), 76-78.

E.H.P. Cordfunke, Een Hollands-Schots avontuur 1291-1292, Utrecht 2005.

B.J.L. de Geer van Jutphaas (red.), ‘Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gemeenlijk geheeten kronijk van den clerc uten laghen landen bi der see)’. Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, nieuwe reeks no. 6, 1867, 133.

Mekking 1991 (noot 3); Cordfunke, 2005 (noot 7). De oorspronkelijke overkapping van Westminster Hall was vermoedelijk geen ruimteoverspannende nok, maar bestond aanvankelijk uit een tweebeukige kapconstructie die in het midden werd ondersteund door een reeks zuilen.

H. Janse, Houten kappen in Nederland 1000-1940 (Bouwtechniek in Nederland; 2), Delft 1989, 89; Janse noemt als Engels voorbeeld van een kromstijlgebint Sutton Courtenay Abbey; A. Emery, Greater medieval houses of England and Wales, deel III, Cambridge 2006, 386-394 (Penshurst); voorbeelden van dertiende-eeuwse kapconstructies van halls: Emery 2006, deel II, 574-576 (Stokesay, 1285); M. Hislop, Approaches to Castle Design and Construction in the Middle Ages, Barnsley 2016, 45-46 (Ludlow Castle, eind dertiende eeuw).

P. Hoffsummer (red.), Roof Frames from the 11th to the 19th Century. Typology and Development in Northern France and in Belgium, Analysis of CRMH Documentation, Turnhout 2009, 192-193 en 270-272.

De kapconstructie van de Grote Zaal heeft een overspanning van 18 meter; de zalen van het Bijloke-hospitaal te Gent en het Janshospitaal te Brugge hebben een breedte van respectievelijk 16 en 12,60 meter; K. Atzbach, Gotische Gewölbe aus Holz in Utrecht, Gent und Brugge, Berlijn 2007, 104.

Op enkele afbeeldingen uit het einde van de zestiende eeuw zijn natuurstenen hogels aan de topgevel van de Grote Zaal zichtbaar: Jacob Saverij, gravure van de intocht van Leicester, 1586; Gillis Saen, schilderij met gezicht op de Hofvijver, 1598.

Ising 1879 (noot 1), De Groote Zaal, 8. Volgens Ising werden bij een herstelling in 1534 de torens van nieuwe torenbekroningen voorzien op een eveneens nieuwe, achthoekige opbouw op kraagstenen. Schilderijen uit de zestiende eeuw tonen eveneens de spitsen die bij de restauratie van 1880 werden vervangen door de huidige.

Rapporten van de Commissie van Advies voor de Grafelijke Zalen. Werkzaamheden aan de verschillende gebouwen XII, Juli 1904: ‘De Hofzaal werd uitwendig voltooid door de herstelling van de voorgevel, waar in de top veel los metselwerk, stammende uit een vroegere restauratie (1880), moest vervangen worden.’

Ising 1879 (noot 1), 10: ‘In 1395 werden er in de Zaal elf nieuwe vensters van Drakenfeldsen steen gemaakt’. C.H. Peters, Beschrijving van de Grafelijke Zalen op het Binnenhof te ’s Gravenhage, in opdracht van den Minister van Waterstaat, bewerkt door de Commissie van Advies en uitgegeven door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, 1907, 129; Rapporten van de Commissie van Advies voor de Grafelijke Zalen. Groote Zaal en Haagtorentje te ’s Gravenhage X, 25.06.1902: ‘Bij het verwijderen van dit aangeplakte metselwerk [aan de binnenzijde van de voorgevel] kwamen de bogen tevoorschijn der vensters in de voorgevel, waaruit bleek dat die vensters oorspronkelijk geen spitsboogvorm bezaten, maar overeenkomen met die in de beide zijgevels’.

Hundertmark en Van der Heiden 2021 (noot 2), 27-29.

Tijdens de restauratie van 1900 is vastgesteld dat de oorspronkelijke spiltrap natuurstenen treden bezat die waren opgelegd in het metselwerk van de torengevel. Rapporten van de Commissie van Advies voor de Grafelijke Zalen. Groote Zaal en Haagtorentje te ’s Gravenhage X, 25.06.1902: ‘Tevens werd de trap in de noordwesttoren, welke zeer bouwvallig was en een ander beloop had dan de oorspronkelijke, vernieuwd en weder op de oude plaats gelegd, door de in de muren nog aanwezige overblijfselen kenbaar.’

Ising 1879 (noot 1), De Groote Zaal, 8: ‘De noordertoren, die ook thans een uurwerk draagt, schijnt dit in 1366 reeds gekregen te hebben’, aldus de Rekeningen van Noordholland.

Ter Kuile 1978 (noot 3), 327 en Mekking 1991 (noot 3), 67.

D.J. de Vries, ‘Vergelijkend natuurwetenschappelijk dateringsonderzoek’, Bulletin KNOB 99

(2000) 3, 74-84.

E.J. Haslinghuis en H. Janse, Bouwkundige termen, Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden 1997, 450. De huidige torenspitsen zijn van 1879; E. Röell, De ontstaansgeschiedenis van de grafelijke zalen op het Binnenhof, scriptie Universiteit Utrecht, 1999, 129.

De twee jongste dateringen van de tafelmenten in beide torens worden gestaafd door de overige post quem dateringen van het muurstijlhout, die alle uit de late dertiende eeuw dateren: 1276 of later en na 1278 +/- 6 jaar in de noordwestelijke toren en 1288 +/- 6 jaar (2x) en na 1285 +/- 6 jaar in de zuidwestelijke toren; RING, rapportage daterend onderzoek in Röell 1999 (noot 22), 172-173.

Deze dateringen worden ‘gestaafd’ door een post quem datering van een derde korbeel in de zuidwestelijke toren: 1746 +/- 6 jaar; RING, rapportage daterend onderzoek in: Röell 1999 (noot 22), 172-173.

De Vries 2000 (noot 21), 77.

Janse 1989 (noot 10), 35 en 46-54 en Röell 1999 (noot 22), 145-150.

De hoogte van de tafelmenten is gelijk aan die van de met blindnissen gelede gevel van de bovenste torengeleding.

Het metselwerk in de top van de toren is uitgevoerd in formaten van 28 × 13/13½ × 7½ centimeter, met een tien lagenmaat van 85 centimeter. Baksteenformaten en lagenmaat in de voorste kelder van de Grote Zaal zijn overeenkomstig.

Röell 1999 (noot 22), 149.

Röell 1999 (noot 22), 156. Voortschrijdend inzicht heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat bij het dateren van korbeelhout enige terughoudendheid in acht dient te worden genomen vanwege het grillige groeipatroon van het hout.

De Vries 2000 (noot 21), 77.

C. Bakker e.a., ‘Archeologie in Den Haag in 2021’, in: Jaarboek Die Haghe, 2022, 224. Deze waarneming bevestigt de bouwhistorische waarnemingen in de kelder van de Grote Zaal, zie: H.F.G. Hundertmark en P.C. van der Heiden, Vervolgonderzoek met waardestelling van een viertal ‘hotspots’ binnen het complex Grafelijke Zalen, Rapport, Oss/Den Haag 2019.

Gepubliceerd

2022-12-09

Citeerhulp

van der Heiden, P., & Hundertmark, H. (2022). ‘Een forse gevel tusschen twee slanke torens gevat’: Het oorspronkelijke ontwerp van de westfaçade van de Grote Zaal. Bulletin KNOB, 121(4), 20–32. https://doi.org/10.48003/knob.121.2022.4.766

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##