Rebellion in the Architectural World
The Restoration of the Grafelijke Zalen and the Tug-of-War over Heritage Preservation
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.121.2022.4.767Downloads
Abstract
In late 1895, in response to an ostensibly innocuous budget debate in the Lower House, a public war of words erupted over the prospective restoration and conversion of the Grafelijke Zalen (Counts’ Chambers) in the Binnenhof. Its desirability was not in dispute. However, in a matter of weeks, the discussion about which course to pursue and who should assume responsibility for the project escalated into a full-scale duel. On one side of the debate stood the Ministry of the Interior, led by the chief civil servant of the Department of Arts and Sciences (Kunsten en Wetenschappen or K&W), Victor de Stuers, and the architect Pierre Cuypers. Opposing them were the Ministry of Water, Trade and Industry (Waterstaat, for short) and the Society for the Advancement of Architecture (Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst). After De Stuers and Cuypers had implicitly claimed the project for the Ministry of the Interior, the Society registered a highly critical protest: it demanded that the Lower House leave responsibility for this ‘national treasure’ with the Ministry of Water, Trade & Industry and break with the fifteen-year-long approach to restorations dictated by K&W. The ‘stylistic purity’ demanded by De Stuers and Cuypers, based on their rather linear view of architectural history, left little scope for the Society’s somewhat more relativist approach, which combined restoration of a building’s artistic and historical values with the possibility of preserving multiple chronological layers. In the past De Stuers and Cuypers had nearly always managed, with the help of a few political intrigues, to impose their architectural vision, but on this occasion they were blocked by the Lower House.
The Minister of Water, Trade & Industry set up a four-member restoration commission – his own government architects, D.E.C. Knuttel and C.H. Peters, plus C. Muyskens and F.J. Nieuwenhuis from the Society – and invited his colleague from the Ministry of the Interior to appoint a fifth member. It was not until eighteen months later that Cuypers was duly appointed to the position and the restoration commission could set to work. The normally assertive Cuypers appears to have exerted very little influence over the course pursued by the commission. Instead of his highly developed appreciation for the gothic style, it was the concrete building history research of Peters and Nieuwenhuis that underpinned the commission’s choices. De Stuers and Cuypers continued to wield influence, but their near total dominance of government policy was a thing of the past and after the completion of the restoration in 1905 there was gradually more scope for other views on heritage restoration ethics.
References
Zie ook het artikel van Paula van der Heiden en Hein Hundertmark in dit themanummer.
A. van der Woud, Sterrenstof. Honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur, Rotterdam 2008, 7-8, 39-43, 52. Voor de invloed van Cuypers op het ontwerp van overheidsgebouwen, zie het artikel van Ester Vink in dit themanummer.
Voor een globaal overzicht van de belangrijkste debatten uit deze periode in Nederland, zie A. van der Woud, Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst 1840-1900, Rotterdam 1997.
‘Berichten’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 46, 297-298.
D. Smit, Het belang van het Binnenhof, Amsterdam 2015, 174-176. Het pleidooi voor restauratie en herbestemming van de Grote Zaal van die commissie kwam in oktober 1895. In de commissie zat ook rijksbouwmeester C.H. Peters. De Grote Zaal zou als monument onder de verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken moeten gaan vallen, met bijbehorend jaarlijks onderhoudsbudget. ‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 47, 301-302.
In een rapport van rijksbouwmeester C.H. Peters uit 1890 waren de totale kosten voor een restauratie geraamd op ƒ 192.000, te verdelen over een geschatte drie projectjaren. ‘De juistheid dezer raming werd [...] betwijfeld; bovendien werd opgemerkt, dat deze alleen betrof de herstelling der [Grote Zaal], maar dat, werd daartoe eenmaal besloten, ook verdere restauratiën aan het Binnenhof wel niet zouden uitblijven.’; Zie ‘Berichten’ 1895 (noot 4), 298.
Daar had men ervaring mee opgedaan bij de door architect F.J. Nieuwenhuis in 1879-1880 uitgevoerde grootschalige verbouwing en restauratie van het noordwestelijke deel van het Binnenhof; zie Smit 2015 (noot 5), 161-169.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 47, 299-300. De speciale vergadering van het hoofdbestuur waarin de gepubliceerde brief werd opgesteld had plaatsgevonden op 31 oktober. De brief werd niet door alle bestuursleden getekend.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’ 1895 (noot 8), 299.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’ 1895 (noot 8), 299. Als voorbeeld worden genoemd de restauratieprojecten van de Maastrichtse Sint Servaas-kerk (1879-1902), waar een nieuwe toren werd toegevoegd, en de kloostergang aan het Utrechtse Domplein (1879-1895) die een nieuw toegangspoortje kreeg, beide ontworpen door Cuypers.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’ 1895 (noot 8), 299.
Voor een nadere beschouwing van de voorgevel van de Grafelijke Zalen, zie de bijdrage van Paula van der Heiden en Hein Hundertmark in dit themanummer.
Smit 2015 (noot 5), 155-158, 165-169, 173.
E. Gugel, Geschiedenis van de bouwstijlen in de hoofdtijdperken der architectuur, Arnhem 1869. In 1886 en 1903 verschenen de tweede en derde druk, beide met uitbreidingen van de tekst en het aantal illustraties. Voor de vierde druk uit 1919 werd de tekst ingrijpend bewerkt door J.H.W. Leliman.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’ 1895 (noot 8), 300.
Het bestuur had officieel nog een tiende lid, maar deze in mei 1895 verkozen L.C. Hezenmans (1841-1909) – een vriend van Pierre Cuypers – zou in december van dat jaar zijn positie alweer beschikbaar stellen, zonder bij één bestuursvergadering aanwezig te zijn geweest; ‘Jaarverslag 1895-1896’, Bouwkundig Weekblad 16 (1896) 22, 134.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’ 1895 (noot 8), 48, 305.
‘Berichten’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 50, 321-322.
‘De Grafelijke Zalen’ Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 51, 325.
Voor een overzicht van de carrière van C.H. Peters, zie P.T.E.E. Rosenberg, ‘Peters, een gewetensvol historist’, in: C.J. van der Peet en G. Steenmeijer (red.), De rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 267-299.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’ 1895 (noot 8), 300.
‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 52, 329.
Voor het laatste protest van Peters en de afwijzende reactie daarop van Muysken en Rieber, zie ‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 51, 323-324, In het jaarverslag (zie noot 16) werd vijf maanden later overigens wel verwezen naar de Grafelijke Zalenkwestie in relatie tot het ontslag van Peters.
J. Schilt en J. van der Werf, Genootschap Architectura et Amicitia 1855-1990, Rotterdam 1992, 70-78.
‘Adressen aan de Tweede Kamer’, Architectura 3 (1895) 48, 208 en ‘Adressen aan de Tweede Kamer (vervolg)’, Architectura 3 (1895) 49, 211.
Dit was weliswaar vooral een verwerping van het idee om Waterstaat een restauratiecommissie van externe experts te laten aanstellen, maar het zal door de rijksbouwmeesters in dienst van dat ministerie (Knuttel en Peters) met gefronste wenkbrauwen zijn gelezen.
‘1028e gewone vergadering van 4 december 1895’, Architectura 3 (1895) 49, 209-211. Het bestuur van A et A stuurde ook een brief aan de Tweede Kamer, waarin het instellen van een restauratiecommissie werd ondersteund mits die zou worden samengesteld door De Stuers en onder diens directe supervisie zou vallen.
P.J.H. Cuypers, ‘Aan het bestuur der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst alhier’, Architectura 3 (1895) 52, 222.
Cuypers 1895 (noot 28).
Cuypers 1895 (noot 28). Het ‘contra-adres’ werd niet gepubliceerd, maar het archief van De Stuers bevat een exemplaar; Nationaal Archief (NA), 2.21.355, Werkarchief van V.E.L. de Stuers, inv.nr. 1781. Voor de reactie van het bestuur van de Maatschappij op de verwijten van Cuypers, zie ‘Mededeelingen betreffende de Maatschappij’, Bouwkundig Weekblad 16 (1896) 2, 7-8.
‘Jaarverslag 1895-1896’ 1896 (noot 16).
Commissie van Advies, Beschrijving van de Grafelijke Zalen op het Binnenhof te ’s-Gravenhage, ’s-Gravenhage 1907, 7.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 7. De minister van Binnenlandse Zaken was Hendrik Goeman Borgesius (1847-1917), de minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid ingenieur Cornelis Lely (1854-1929).
Rosenberg 1995 (noot 20), 269.
NA, 2.04.13, Archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Afdeling Kunsten en Wetenschappen, inv. nr. 951: Rapport van de Commissie van Advies inzake de Grafelijke Zalen.
Commissie van Advies 1907 (noot 32). Op de titelpagina wordt in grote letters duidelijk gemaakt dat deze uitgave van de Maatschappij tot stand kwam in opdracht van de minister van Waterstaat.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 7.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 140.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 121.
C.H. Peters, De Groote Zaal op het Binnen-Hof te ’s-Gravenhage, ’s-Gravenhage 1905.
P.T.E.E. Rosenberg, ‘De Stuers, spin in het web’, in Van der Peet en Steenmeijer 1995 (noot 20), 197-213, hier 210. Zie ook de aantekeningen van De Stuers over het periodieke ambtelijke overleg tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Waterstaat; NA, 2.21.355 De Stuers, inv.nr. 1785.
Bureau voor Bouwhistorisch Onderzoek, De Lairessezaal. Binnenhof 8-14 ’s-Gravenhage. Historisch onderzoek, ’s-Gravenhage, januari 2011.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 134.
W.F. Denslagen, Omstreden herstel. Kritiek op het restaureren van monumenten, Den Haag 1987, 160-166.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 131.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 131.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 199-200.
Commissie van Advies 1907 (noot 32), 200.
Smit 2015 (noot 5), 179-181.
Over het einde van de ambtelijke carrière van De Stuers, zie Rosenberg 1995 (noot 41), 210.
J. Kalf en Nederlandse Oudheidkundige Bond, Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken, Leiden 1917.
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2022 Mark van Gend
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.