Brown over Rietveld

Het begin van de moderne architectuurgeschiedenis aan het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht

Auteurs

  • Rixt Hoekstra

DOI:

https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.1.776

##submission.downloads##

Samenvatting

In the post-war historiography of Dutch modern architecture, the monograph of Gerrit Rietveld written by the American architectural historian Theodore Morey Brown (1958) played a pioneering role. The Work of G. Rietveld, Architect was the first monograph of a by then already internationally renowned Dutch architect and since it was written in English it was also the only source of detailed information about Rietveld for an international readership. Brown was the first art historian in the Netherlands to write a dissertation on a living architect; as such, his book signalled the start of modern architectural history as practised by art historians. Yet despite the fact that it is almost impossible to overstate the significance of Brown’s study, the book remains until this day a curiosity. Why was the first scholarly work on Rietveld written by an American scholar and published in the English language? Who was Theodore Morey Brown and how did he end up at a Dutch university in the 1950s? This article examines the history of Brown’s book: its genesis from a research initiative by post-war Dutch professors of art history to the contents of the final book. It also discusses the international historiographical debate in which Brown participated. Brown’s book heralded a new era in the relationship between the art historian and the architect, one that was connected with the challenge to write contemporary history from an ideologically engaged attitude. As an ‘operative history’ Brown’s book was distinguished by its collaborative nature. While it was a book about a single architect written by a single historian, in the background there was a ‘team Rietveld’ consisting of, among others, the historian Pieter Singelenberg and the designer Truus Schröder-Schräder, who were vital to its creation. Only with the help of these people could the work of Rietveld be made accessible to a foreign scholar who, upon arrival in the Netherlands, did not speak the Dutch language. This article argues that Brown’s book was important not only for the historiography on Rietveld. The book also had an institutional significance as it ushered in the study of modern architectural history by art historians in the Netherlands.

Biografie auteur

Rixt Hoekstra

Dr. R. Hoekstra studeerde architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en promoveerde in 2006 op een proefschrift over Manfredo Tafuri. Haar onderzoek omvat genderstudies, de geschiedschrijving van de moderne architectuur en de rol van kritiek in de architectuur. Momenteel is zij gastonderzoeker aan het Swedish Centre for Architecture and Design in Stockholm.

Referenties

Met dank aan Pascal Pere van het Centraal Museum Utrecht voor haar hulp bij het RSA archief.

R. Dettingmeijer, ‘Rietveld en het schrijven van architectuurgeschiedenis’, in: R. Dettingmeijer, M. van Thoor en I. van Zijl (red.), Rietvelds universum, Rotterdam 2010, 20-36: 35.

M. Tafuri, Teorie e storia dell’architettura, Bari 1968, 161-193. Zie ook H. Jannière en P. Scrivano, ‘Committed, politicized, or operative. Figures of engagement in criticism from 1945 to today’, Histories of Postwar Architecture 4 (2020) 7, 4-12, doi.org/10.6092/issn.2611-0075/13275.

Th.M. Brown, The work of G. Rietveld architect, Utrecht 1958.

A. Buffinga, G.Th. Rietveld, Amsterdam 1971, 15; F. Bless, Rietveld 1888-1964. Een biografie, Amsterdam 1982, 265, 270; M. Küper, ‘Gerrit Rietveld’, in: C. Blotkamp e.a., De beginjaren van De Stijl 1917-1922, Utrecht 1982, 263-284, hier 265-266.

B. Zevi, ‘L’aspirazione delusa ad una moderna sintassi architettonica’, L’Architettura. Cronache e storia 8 (1958), 510-511; B. Zevi, ‘The work of G. Rietveld architect’, L’architettura. Cronache e storia 9 (1959) 649; G. Fanelli, Architettura moderna in Olanda 1900-1940, Florence 1968, 173.

Brown 1958 (noot 3), 1.

N.H. Andriessen, ‘Rietveld, een dichter’, Katholiek Bouwblad. Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten 21 (1957-1958), 321-324, 324.

Brown 1958 (noot 3), XI.

Dettingmeijer 2010 (noot 1), 35.

‘Aan Utrechts universiteit: Amerikaan promoveerde op studie over architect G. Rietveld’, Trouw, 5 juli 1958.

Th.M. Brown, The work of G. Rietveld architect, Cambridge, Mass. 1958.

De eerste editie van het boek telde 3.000 exemplaren waarvan er in 1962 slechts 1.500 waren verkocht. Blijkbaar verkocht het boek beter in de Verenigde Staten; zie brief van P. Singelenberg aan T. Schröder-Schräder, 29 januari 1962, Centraal Museum Utrecht, archief RSH.

Th.M. Brown, ‘Book reviews: D. Gebhard, “Schindler (A studio book - Pioneers of modern architecture)”’, The Art Bulletin 55 (1973) 2, 309-312; Th.M. Brown, ‘Book reviews: Peter Collins, “Changing ideals in modern architecture 1750-1950”’, The Art Bulletin 52 (1970) 3, 346-348; Th.M. Brown, ‘Review: G.E. Kidder Smith, “The new architecture of Europe”’, Journal of the Society of Architectural Historians 24 (1965), 180-181; Th.M. Brown, ‘Review: M.D. Ozinga, “De monumenten van Curaçao in woord en beeld”’, Journal of the Society of Architectural Historians 19 (1960), 178-179; S. Callahan, Th.M. Brown en C. Mydans (red.), The photographs of Margaret Bourke-White, tent.cat. Ithaca, NY (Andrew Dickson White Museum of Art), 1972; Th.M. Brown en M.M. Bridwell, Old Louisville, Louisville 1961; Th.M. Brown en R.J. Doherty, Louisville architecture survey, Louisville 1960. In 1965 publiceerde Brown een artikel over de theoretische aspecten van Rietvelds werk: Th.M. Brown, ‘Rietveld’s egocentric vision’, Journal of the Society of Architectural Historians 24 (1965) 4, 292-296. In 1968 publiceerde hij het artikel Th.M. Brown, ‘Mondrian and Rietveld. The divining rod and compass’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 19 (1968), 205-214. Internationaal waren er verschillende spin-offs van zijn dissertatie: Th.M. Brown, ‘Rietveld und seine Bedeutung in der modernen Architektur/Rietveld et son importance dans l’architecture moderne/Rietveld and his importance in modern architecture’, Bauen+Wohnen 19 (1965), Heft 11: Gerrit Thomas Rietveld, 1888-1964, 419-421; Th.M. Brown, ‘Rietveld und der menschengeschaffene Gegenstand. Dingdesign, bezeichnende Beispiele’, in: G. Kepes, Der Mensch und seine Dinge, Brussel 1972, 135-147. In 1994 is het derde deel van Browns boek in het Spaans vertaald: Th.M. Brown, ‘Casa Schroeder’, Cuaderno de Notas 2 (1994), 41-66.

Het ging om dezelfde tentoonstelling in iets gewijzigde vorm. N.J. Troy, ‘Making history. De Stijl at the Stedelijk Museum’, 2018, www.stedelijk.nl/en/digdeeper/making-history-de-stijl-stedelijk-museum.

Troy 2018 (noot 14).

R. Hoekstra, ‘Thinking about De Stijl. Three generations of committed historians in the Netherlands’, Histories of Postwar Architecture 4 (2020) 7, 13-34, doi.org/10.6092/issn.2611-0075/11421.

H.L.C. Jaffé, De Stijl 1917-1931. The Dutch contribution to modern art, Amsterdam 1956.

P. Tournikiotis, The historiography of modern architecture, Cambridge, Mass. 1999, 148. Zie: H.R. Hitchcock, Modern architecture. Romanticism and reintegration, New York 1929; N. Pevsner, Pioneers of the modern movement from William Morris to Walter Gropius, Londen 1936; S. Giedion, Space, time and architecture. The growth of a new tradition, Cambridge, Mass. 1941.

Dettingmeijer 2010 (noot 1), 24.

R. Banham, Theory and design in the First Machine Age, Londen 1966.

Dettingmeijer 2010 (noot 1), 23.

Brown 1958 (noot 3), stellingen III en IX.

S. Giedion, Mechanization takes command. A contribution to anonymous history, New York 1948.

Brown 1965 (noot 13), 419-420.

Brown 1965 (noot 13), 295.

Brown 1968 (noot 13).

Brown 1968 (noot 13), 213.

Brown 1968 (noot 13), 212.

Brown 1968 (noot 13), 213.

P. Collins, Changing ideals in modern architecture, 1750-1950, Londen 1965, 268.

Collins 1965 (noot 30), 268-269.

Collins 1965 (noot 30), 268.

Tournikiotis 1999 (noot 18), 169.

Brown 1970 (noot 13), 346.

Brown 1970 (noot 13), 346.

Brown 1970 (noot 13), 347.

Collins bekritiseerde wat hij noemde ‘de mystieke vaardigheid van het ontwerpen’ als het veronderstelde vermogen om ‘alles te ontwerpen, van tandpasta tot een oceaanstomer’; Collins 1965 (noot 30), 268.

P. Hecht, Chr. Stolwijk en A. Hoogenboom (red.), Kunstgeschiedenis in Nederland. Negen opstellen, Amsterdam 1998, 134.

L. Bosman, ‘De geschiedenis van de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Middeleeuwse bouwkunst’, in: Hecht, Stolwijk en Hoogenboom 1998 (noot 38), 63-87, 73.

Hecht, Stolwijk en Hoogenboom 1998 (noot 38), 73; L. Bosman, ‘De oratie van M.D. Ozinga (1948). Het ontstaan van de gotiek en het probleem van de stijlperioden’, Bulletin KNOB 95 (1996) 1, 1-11: 3.

Bosman 1996 (noot 40), 2.

M.D. Ozinga, ‘Werkzaamheden van de Afdeling Geschiedenis van de Bouwkunst van het KHI en het oprichten van een ikonografische monumentenindex van de Nederlanden’, ongepubliceerd rapport, Universiteit Utrecht (1960), 1-2; Universiteit Utrecht, Archieven van het Kunsthistorisch Instituut, Archief van prof. dr. M.D. Ozinga, 364-369, 369.

Ozinga 1960 (noot 42), 2.

C. Blotkamp, ‘Kunstgeschiedenis en moderne kunst, een lange aanloop’, in: Hecht, Stolwijk en Hoogenboom 1998 (noot 38), 89-114, 89.

B. de Klerk, ‘Pieter Singelenberg’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 2007-2008, 144-155.

J. van Well-Jacobs, ‘Interview met professor dr. P. Singelenberg, hoogleraar moderne architectuurgeschiedenis aan het kunsthistorisch instituut te Nijmegen’, ARTillerie 1 (1983), 31-51, 49.

De Klerk 2007-2008 (noot 45), 146.

P. Singelenberg, H.P. Berlage. Idea and style. The quest for modern architecture, Utrecht 49 972. Singelenberg was 53 toen hij promoveerde.

De Klerk 2007-2008 (noot 45), 149; I. Pey, ‘In memoriam professor dr. Pieter Singelenberg (1918-2004), kunsthistoricus’, Desipientia. Zin en Waan 15 (2008), 41.

M.T. van Thoor, ‘The restoration of the exterior’, in: M.T. van Thoor (red.), Colour, form and space. Rietveld-Schröder House challenging the future, Delft 2019, 10-21, 12.

Van Well-Jacobs 1983 (noot 46), 36.

Van Well-Jacobs 1983 (noot 46), 31.

De tentoonstelling ‘Rietveld. Bijdrage tot vernieuwing der bouwkunst’ werd gehouden van 10 mei tot 10 augustus 1958 in het Centraal Museum Utrecht.

Brief van Van Gelder aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 18 oktober 1957; Universiteit Utrecht, Archieven van het Kunsthistorisch Instituut, Archief Van Gelder, 55 33-157, 150.

Brief van Ozinga aan Brown, 6 oktober 1963; Archieven van het Kunsthistorisch Instituut, Archief Ozinga, 368.

Gebaseerd op archieven van het Kunsthistorisch Instituut, Archief Ozinga, 366.

Brief Ozinga 1963 (noot 55).

Brief Ozinga 1963 (noot 55).

Universiteit Utrecht, Archieven van het Kunsthistorisch Instituut, Archief Van Gelder, 350.

B. Mulder, Gerrit Thomas Rietveld. Schets van zijn leven, denken, werken, Nijmegen 1994, 38, 155.

Brief Van Gelder 1957 (noot 54).

Zie bijvoorbeeld brief van Brown aan Han Schröder, 6 juni 1963, IAWA, doos 5, map 17; brief van Th. en B. Brown aan T. Schröder-Schräder, ongedateerd, Centraal Museum Utrecht, RSA 1757.

Brown 1958 (noot 3), XI.

Brown 1958 (noot 3), 155, 160-163.

Correspondentie van Th.M. Brown met T. Schröder-Schräder, Centraal Museum Utrecht, RSA 1011, 1006, 1399.

Aantekeningen van T. Schröder-Schräder, Centraal Museum Utrecht, RSA D355.

Correspondentie van Th. Brown aan T. Schröder-Schräder, Centraal Museum Utrecht, RSA 1011.

Brown 1958 (noot 3), 29.

Brown 1958 (noot 3), 38.

Brown 1958 (noot 3), 10.

Brown 1958 (noot 3), 147.

Brown 1958 (noot 3), 148.

Persbericht Curatoren der Rijksuniversiteit te Utrecht, 3 juli 1958; Universiteit Utrecht, Archieven van het Kunsthistorisch Instituut, Archief Van Gelder, 133-157,140.

Brown 1958 (noot 3), 110.

Persbericht Curatoren der Rijksuniversiteit te Utrecht 1958 (noot 73).

Brown 1958 (noot 3), 130.

Brown 1958 (noot 3), 132-138.

Brown 1958 (noot 3), 148-149.

H.R. Hitchcock, ‘The work of G. Rietveld architect by Theodore M. Brown’, Journal of the Society of Architectural Historians 18 (1959) 115-116.

Hitchcock 1959 (noot 79), 115-116.

H. Jaffé, ‘Rietveld’, Goed Wonen. Tijdschrift voor goede woninginrichting (1959), 91-92.

Jaffé 1959 (noot 81), 91-92.

Bless 1982 (noot 4), 25.

Küper 1982 (noot 4), 277.

Küper 1982 (noot 4), 284.

Gepubliceerd

2023-03-10

Citeerhulp

Hoekstra, R. (2023). Brown over Rietveld: Het begin van de moderne architectuurgeschiedenis aan het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht. Bulletin KNOB, 122(1), 20–32. https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.1.776

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##