Court architecture
The construction of the Scherpenheuvel church, gallery and Oratory house
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.2.825Downloads
Abstract
This article presents a number of new insights into the construction and significance of the Marian shrine of Scherpenheuvel. Archival research indicates that work on the dome of the church designed by Wenzel Coebergher (1557-1634) had already been completed by circa 1621. It is also safe to assume that the gallery behind the church and the Oratory house were completed much earlier than previously supposed. A stylistic analysis of the ornamentation used in the annexe behind the tower and in the gallery suggests that these were designed by Jacob Francart (1583-1651). In addition, dendrochronological sampling of the gallery roof trusses points to a construction date of circa 1630. This suggests that the entire complex was completed in one major building campaign, probably carried out within the lifetime of Archduchess Isabella (1566-1633). A typological appraisal of the gallery and Oratory house also suggests that the function of these buildings was not purely religious but should rather be located in a prestigious aristocratic context with international stature.
A study of the devotional programme, which was based chiefly on the 1627 Act of Consecration, has revealed that there are two different programmes in and around the church. The side chapels and dome space of the church feature an archducal Marian devotional programme based on the Hebdomada Mariana of court chaplain Richard Stanihurst (1547-1618). The programme of the external chapels, originally comprising the four chapels around the dome space and the two chapels flanking the vestibule, was geared more towards pilgrims and parishioners. It is clear from this that Scherpenheuvel was systematically designed as a meeting place of two different worlds: on the one hand members of the nobility, on the other ordinary folk. Each group had their own spaces in the church, arranged around the grand, centrally located domed space where the miraculous image of the Virgin Mary was kept.
References
Deze studie over de kerk en het terrein van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel is het resultaat van een bouwhistorisch onderzoek dat werd uitgevoerd met Rozemarijn Bormans in opdracht van de kerkfabriek van Scherpenheuvel en Steenmeijer architecten: R. Bormans, J. Snaet en V. Herremans, Basiliek Onze-Lieve-Vrouw, Bestemmingsonderzoek barokgang, Bestemmingsonderzoek Toren, in opdracht van de Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw te Scherpenheuvel, 2021. Voor de algemene geschiedenis van het bedevaartsoord: A. Boni, Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis, Antwerpen 1953; A. Lantin, Scherpenheuvel, oord van vrede. Ontstaan van de bedevaartplaats, beschrijving van koepelkerk en kunstschatten, Retie 1985; L. Duerloo en M. Wingens, Scherpenheuvel: het Jeruzalem van de Lage Landen, Leuven 2002; M. Hanne, De eik van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel (14de Scherpenheuvellezing, 21 oktober 2022), Antwerpen 2022. Voor de architectuurhistorische context: J.H. Plantenga, L’architecture religieuse dans l’ancien Duché de Brabant depuis le règne des archiducs jusqu’au gouvernement autrichien (1596-1713), Den Haag 1926, 3-46; G. Mörsch, Der Zentralbaugedanke im belgischen Kirchenbau des 17. Jahrhunderts (Inaugural-Dissertation, Rheinische Friedrich-Wilhelms-Universität), Bonn 1965, 21-82; P. Lombaerde, ‘Dominating Space and Landscape: Ostend and Scherpenheuvel’, in: W. Thomas en L. Duerloo (red.), Albrecht & Isabella. Essays (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Katholieke Universiteit Leuven), Turnhout 1998, 173-183; T. Meganck, De kerkelijke architectuur van Wensel Cobergher (1557/61-1634) in het licht van zijn verblijf te Rome (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; 64), Brussel 1998.
Vanaf 3 augustus 1605 worden betalingen gedaan aan Hendrick Torrekens voor de uitvoering van deze werken. Meganck 1998 (noot 1), 62.
‘En~daernaer zyn zy ten vierden dage nae Bruessel ghekeert/ hebbende zedert seer ter herten genomen/ hoe sy die voors. Plaetse van Scherpenheuvel souden wat schicken ende vercieren. Ende die Eertshertoghe Albertus heeft selfs iut (sic) zyn eygen inventie geordineert een schoone maniere om de voornoemde plaetse oordentlyck met boomen rontomme te beplanten. Onder welcke boomen gemaect sullen worden veerthien statien oft Cappellekens/ verthoonende die blyschappen ende droefheden van de H. Moeder Godts/ ende dat in sulcker manieren geset zynde/ dat den geheelen berch van Scherpen-heuvel sal hebben die ghedaente van een sterre/ d’welck bediet den naem van Maria. Ende sal voorts met grachten ende haghen rontsomme bezet worden/ dat het sal wesen Hortus conclusus, den besloten Hof. Welcken naem die Schriftere onser l. Vrouwen is gevende.’ P. Numan, Historie vande mirakelen die onlancx in grooten ghetale ghebeurt zyn, door die intercessie ende voor bidden van die H. maget Maria. Op een plaetse genoemt Scherpen heuvel, Brussel 1606, 41-42.
Vanuit deze optiek kan Scherpenheuvel beschouwd worden als de katholieke tegenhanger van de vestigingsstad Willemstad, gesticht door Willem van Oranje en op verzoek van Maurits van Oranje omstreeks 1597 voorzien van een achthoekige protestantse kerk. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er een aanzienlijk verschil is in de schaal en stilistische uitwerking van beide kerken en dat de planaanleg van Willemstad teruggaat op lokale bouwtradities (met bijvoorbeeld een door een gracht omgeven kerk met kerkhof). Zie ook M. D. Ozinga, De protestantsche kerkenbouw in Nederland. Van Hervorming tot Franschen tijd, Parijs/Amsterdam 1929, 12-19; C. van den Heuvel, ‘De vesting als mathematisch en cultureel kennissysteem. Het onderwijs in de vestingbouw aan hovelingen, kooplui en ambachtslieden in de Hollandse Republiek (17de eeuw)’, Scientiarum Historia 32 (2006), 99-117.
Plantenga 1926 (noot 1), 297.
Meganck 1998 (noot 1), 40-44.
A. Naujokat, ‘Wenceslas Coberghers Grundrissentwurf für die siebeneckige Marienwallfahrtskirche in Scherpenheuvel/Montaigu’, Architectura. Zeitschrift für Geschichte der Baukunst/Journal of the History of Architecture 49 (2019), 46-73.
‘Lj duij fianchi del Portico segniato A, formeranno duij torettj, p(er) aplicare le Campane, et Il primo solaro B pol servire per l’organo, et coro della musica Lj duij signiato C, ung servira p(er) sacristia et l’altra per repostorio, delle cose nesessarie del tempio, D e scala aperte, per montare alla cupola, de dentro et fuore, qual cupola sara posate sopre il muro interiore segniato F, restando le capelle de fuore, in loco de Contrafortj, et anco per magior ornamento del tempio, et essendo questa pianta a sadisfatione de V A Sermo, faro l’alsata de dentro et fuore.’ Naujokat 1998 (noot 7), 54.
Boni 1953 (noot 1), 54.
‘Alsoo meester Henderick nu die fondamenten op syn hoochde ghebracht heeft.’ Meganck 1998 (noot 1), 147-148.
Boni 1953 (noot 1), 54, 58.
Boni 1953 (noot 1), 54
M.J.F. R[aymaekers], ‘Historische oogslag op de kapel van Alle Heiligen te Diest’, Noord en Zuid (augustus 1864), 261.
Boni 1953 (noot 1), 65. Marie de Villermont neemt in haar boek een beschrijving op van een noveen die de aartshertogen tussen 26 april en 7 mei 1619 in Scherpenheuvel ondernamen. Hierin wordt vermeld dat er op dat ogenblik (minstens) drie altaren in de kerk aanwezig waren waarvan één het hoofdaltaar. Tijdens de noveen werd eveneens op zondag 5 mei een rozenkrans rondom de kerk gebeden (die Isabella te voet en Albrecht in een draagstoel volbracht), waarbij het mirakuleus Mariabeeldje mee in processie werd gedragen. M. De Villermont, L’infante Isabelle, gouvernante des Pays-Bas, Tamines/Parijs 1912, deel 2, 592-595.
Boni 1953 (noot 1), 75.
Boni 1953 (noot 1), 79-80; Lombaerde 1998 (noot 1); P. Lombaerde, ‘De utopie voorbij: Scherpenheuvel en Richelieu’, Leidschrift. Historisch tijdschrift 33 (2018) 1, 37-54. Een van de opschriften vermeldt dat de plattegrond gecertificeerd is geweest door Coebergher en dat het een kopie betreft van een oudere plattegrond.
B. García García, ‘The Cross-Influences in Architectural Patronage between Spain and the Low Countries as Revealed in the Letters of Infanta Isabel Clara Eugenia (1598-1621)’, in: K. Ottenheym en K. De Jonge (red.), The Low Countries at the Crossroads. Netherlandish Architecture as an Export Product in Early Modern Europe (1480-1680) (Architectura Moderna; 8), Turnhout 2013, 177-193. De brief is afkomstig uit een particuliere collectie. Met dank aan Bernardo García García.
‘yo estoy muy contenta con la limosna que Vuestra Majestad quiere hacer a Nuestra Señora de Monteagudo, con la primera ocasión, enviaré el tanteo que ahora no está hecho y aguardo la traza para que se haga la cúpula como Vuestra Majestad gustare, pero acuérdese Vuestra Majestad de mandar a dónde se pondrán sus armas por de dentro y por de fuera para que todo el mundo vea que Vuestra Majestad la ha mandado hacer y yo estoy cierta que Nuestra Señora lo pagará muy bien a Vuestra Majestad…’ García García 2013 (noot 17), 192.
García García 2013 (noot 17), 192.
‘Beso las manos a Vuestra Majestad por lo que me dice enviará con el primero la limosna de Monteagudo. Yo suplico a Vuestra Majestad no lo dilate más porque habría de parar la obra o si no buscallo de otro cabo para acabar de cerrar la cúpula que está ya muy adelante y si no se cerrase este verano, se caería lo que está hecho, y yo sentiría mucho que ninguna limosna se gastase allí sino la de Vuestra Majestad y que estuviese toda de mano de Vuestra Majestad, que Nuestra Señora lo pagará muy bien a Vuestra Majestad.’ García García 2013 (noot 17), 193.
Mörsch 1965 (noot 1), 179.
García García 2013 (noot 17), 193. Het betreft een brief van Isabella van 16 juni 1620 verstuurd vanuit Tervuren aan Filips III en bewaard in een particuliere collectie: ‘La obra va muy adelante y muy bien la cúpula, no se ha podido acabar antes porque toda la piedra la traen de junto a Dinamarca por la mar y después por el río en barcas hasta un cuarto de legua de allí y como ha helado tanto este año y tan tarde no han podido andar las barcas ni labrar la piedra a tiempo, pero ya está allí toda. Pero por esta razón cuesta mucho porque no hay desta piedra en estos Estados y así será menester que para cuando venga la armada, Vuestra Majestad mande enviar otro poco de limosna, y ofrézcalo Vuestra Majestad para que venga la armada con bien que bien ve Vuestra Majestad que después que hace esta limosna parece se han salvado las armadas milagrosamente por los muchos peligros que han tenido y yo así se lo digo a Nuestra Señora que si quiere que se acabe su iglesia que defienda las armadas, pero bien creerá Vuestra Majestad que más de que esto le he suplicado nos alcance de su hijo para Vuestra Majestad y los suyos tanta salud y vida como hemos menester.’ Helaas is niet duidelijk om welke Scandinavische steen het precies gaat. De steen werd waarschijnlijk enkel toegepast voor de gewelfconstructie van de koepel. De onderliggende rechtopstaande muurdelen en voluten zijn immers opgetrokken in Gobertange en Diestiaan, terwijl ook de lantaarn in Gobertange is gebouwd.
A. Labacco, Libro d’Antonio Labacco appartenente a l’architettura nel qual si figurano alcune notabili antiquità di Roma, Rome 1552, 27; P. Martens en J. Snaet, ‘De Mariale bedevaartskerk van Scherpenheuvel. Een onderzoek naar dynastieke relaties en de verspreiding van ontwerpen en denkbeelden over architectuur’, Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 4 (1999), 226-238.
A.L. Mozo, ‘Extradosed vaults in the Monastery of El Escorial. The domes at the church towers’, Proceedings of the First International Congress on Construction History (2003), 1321-1326.
S. van Sprang, ‘Portret van Joost Bouckaert, de eerste pastoor van Scherpenheuvel’, in S. van Sprang (red.), Theodoor van Loon. Een caravaggist tussen Rome en Brussel, Brussel 2018, 138-139.
B. Daelemans, J. Koninkcx en S. Van Loo, ‘De verplaatsing van de klokkentorens in de 17de-eeuwse kerkarchitectuur’, in K. De Jonge, A. De Vos en J. Snaet (red.), Bellissimi ingegni, grandissimo splendore. Studies over de religieuze architectuur in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 17de eeuw, Leuven 2000, 67-78.
Wat bijvoorbeeld ook het geval is bij de toren van de Antwerpse jezuïetenkerk, die eveneens op de as van de kerk achter het koor werd opgetrokken. Hier bevindt zich boven in de toren een sculptuur met voorstelling van de Verrezen Christus, geflankeerd door engelen met passiewerktuigen, die ook veel werden toegepast voor de ornamentering van tabernakels. V. Herremans, ‘Peter Paul Rubens and the Decoration of the Jesuit church in Antwerp’, Antwerp Royal Museum Annual, 2013-2014 (2016), 53-75.
Op onder meer de afbeelding van de kerk op het titelblad van Lipsius’ Diva Virgo Aspricollis en op de gravure van Scherpenheuvel van Lauwers opgenomen in Sanderus’ Chorographia sacra Brabantiae is de toren in voltooide staat met bekroning weergegeven. J. Lipsius, Diva Virgo Aspricollis. Nova ejus beneficia & admiranda, Leuven 1623; A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae sive celebrium aliquot in ea provincia ecclesiarum et coenobiorum descriptio, Brussel 1658-1669, deel 1.
De tekening toont een doorsnede van de toren met een legende en een beschrijving van de werken. Het te construeren gewelf is eveneens in de plattegrond weergegeven op twee aparte, bijhorende tekeningen. Leuven, Kerkarchief Vlaams-Brabant, 23533.
Archief Basiliek Scherpenheuvel, Grote formaten, Rekeningen 1834. Ook het huidige stenen gewelf van de sacristie werd in de negentiende eeuw gerealiseerd. Deze is immers niet weergegeven op de tekening van bouwmeester De Bauffer.
In 1824 wordt metselaar P. Jansens betaald voor het ‘kasseÿen en repareeren van de steenweegskens geleyd aen de kerkehuyskens en aen het Heylig graf […]’. Vijf jaar later, in 1829, wordt een dakwerker betaald voor de ‘reparatie gedaen boven het dak van het Heylig graf en sacristyn […]’. Archief Basiliek Scherpenheuvel, doos V, 13-16.
M. Rüdiger, Nachbauten des Heiligen Grabes in Jerusalem in der Zeit von Gegenreformation und Barock. Ein Beitrag zur Kultgeschichte architektonischer Devotionalkopien, München 2003.
R. Glaudemans en R. Gruben, ‘Gouda en Jeruzalem’, in: C. Akkermans e.a. (red.), De Jeruzalemkapel in Gouda, Gouda 1998, 9-22.
J. Esther, ‘Monumentenbeschrijving en bouwgeschiedenis van de Jeruzalemkapel’, in: N. Geirnaert en A. Vandewalle (red.), Adornes en Jeruzalem. Internationaal leven in het 15de- en 16de-eeuwse Brugge, Brugge 1983, 50-81.
‘[…] het H. Graf, in eene krocht of kelder vier trappen diep onder den koor der kapel gemaakt en in den achtermuur geopend’. J.B. L[avaut], Handboekje der godsvrucht tot O.L.V. der zeven weeën in de aloude en vermaarde Kouterkapel te Zele, Gent 1875, 13. Tegenwoordig is de krocht van het Heilig Graf ingericht als grafruimte voor de kloosterzusters.
L. Van den Houdt, ‘De kapel van Nederkanne’, Limburg 33 (1954), 89-93, 101-106; H. Geybels, Kapellen in Vlaanderen. Vergeten verleden, Leuven 2006, 197-198.
De precieze wijze waarop het heilige graf in het bouwvolume achter de toren te Scherpenheuvel was uitgewerkt, kan door de vele transformaties van dit volume niet precies achterhaald worden. De trap die leidt naar de galerij, de dakconstructie, maar vermoedelijk ook delen van de binnenmuren werden getransformeerd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Wel is ter plekke nog steeds een Heilige Grafkapel aanwezig die een onderdeel vormt van de kruisweg die tussen 1842 en 1849 in het oostelijk gedeelte van de hortus conclusus werd geïnstalleerd. Deze kapel bevindt zich nu tegenover de toegangspoort tot het voormalige huis van de oratorianen en betreft waarschijnlijk een vervanging van de oorspronkelijke Heilige Grafkapel.
Het schilderij De ontmoeting onder de Gouden Poort is 1616 gedateerd en er wordt aangenomen dat de volledige reeks in de zijkapellen werd voltooid omstreeks 1621. Het schilderij op het hoofdaltaar wordt op basis van stilitische kenmerken later gedateerd binnen het oeuvre van de kunstenaar, omstreeks de periode dat de kerk werd ingewijd. S. van Sprang, ‘Op zoek naar de caravaggist Theodoor van Loon, actief in Rome en Brussel’, in: Van Sprang 2018 (noot 25), 19-35; Duerloo en Wingens 2002 (noot 1), 133-145; H. Geybels, Caravaggio in Scherpenheuvel. Theodoor van Loons Mariacyclus in de basiliek, s.l., s.d.
M. Casteels, De beeldhouwers de Nole te Kamerijk, te Utrecht en te Antwerpen (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Schone Kunsten; 16), Brussel 1961, 372-376. De beeldhouwwerken moesten geleverd worden voor het einde van het jaar 1623 en eigenhandig uitgevoerd worden door Robrecht Colyns de Nole, zijn broer Jan (†1624) en diens zoon Andries (†1638).
Casteels 1961 (noot 39), 385.
De schilderijen in de zijkapellen werden in 1934 gedemonteerd en in gewijzigde volgorde terug geplaatst. A. Verdonck, ‘Aanteekeningen van pastoors: unieke getuigenissen over de 19de- en 20ste-eeuwse interieurafwerking van de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek van Scherpenheuvel’, Tijdschrift voor Interieur en Design, 46 (2024) (ter perse).
R. Stanihurst, Hebdomada Mariana, ex orthodoxis Catholice Romane Ecclesiæ patribus collecta. In memoriam septem festorum Beatissimæ Virginis Mariæ, per singulos hebdomadæ dies distributa, Antwerpen 1609. Hoewel Duerloo en Wingens het belang van deze devotie voor het Brusselse hof uitgebreid bespreken, koppelen ze deze devotie niet aan de schilderijenreeks van Van Loon. Duerloo en Wingens 2002 (noot 1); L. Duerloo, ‘Scherpenheuvel-Montaigu. Un sanctuaire pour une politique emblématique’, Dix-septième siècle 240 (2008) 3, 423-439. Van Sprang bevestigt wel dat de thematiek van de schilderijen beantwoordt aan de cyclus voorgesteld in de Hebdomada Mariana. Van Sprang 2018 (noot 38), 25.
V. Herremans, ‘Iconographic Typology of the Southern Netherlandish Retable c. 1585-1685’, in: B. D’Hainaut-Zveny en R. Dekoninck (red.), Machinae Spirituales Les retables baroques dans les Pays-Bas méridionaux et en Europe. Contributions à une historie formelle du sentiment religieux au XVIIe siècle (Scientia Artis, 10), Brussel 2014, 105-133. Het gegeven is des te opmerkelijker, omdat enkele heiligen aan wie de altaren gewijd zijn patroonheiligen van de aartshertogen en de Spaanse koning zijn, of prominente ordeheiligen.
Meganck 1998 (noot 1), 75-76.
Lipius 1623 (noot 28). Al in de zeventiende eeuw werd de toegang van de kerk voorzien van een vooruitstekend portaalvolume. In 1962 werd het vernield en vervangen door een glazen poort naar ontwerp van Raymond M. Lemaire (1921-1997). Sommige vormelementen van het zeventiende-eeuwse portaal, waarvan het uitzicht bekend is door fotomateriaal, mogen we in verband brengen met de architectuurtaal van Francart. Bormans, Snaet en Herremans 2021 (noot 1), 36-37.
Voor de installatie van deze twee altaren werden waarschijnlijk de nodige aanpassingswerken in de onderste geleding van de toren ondernomen. De halfronde bekroningen van de nissen zijn nauwelijks gedecoreerd en het metselwerk lijkt te zijn ingewerkt in het parement van de toren.
In 1845 spreekt de Leuvense historicus Edward Van Even nog van zes kapellen buiten de kerk. E. Van Even, Bydragen tot de geschiedenis van Diest en omstreken, Diest 1845, 56. Zeer waarschijnlijk dateert dit reliëf (uitgevoerd in een kunststeen met een gipsverbinding) uit de bouwcampagne die ondernomen werd tussen 1842 en 1849, toen de kruisweg werd aangelegd en de sacristie en het bouwvolume achter de toren ingrijpend werden gerenoveerd.
De dodenmissen horen bij het altaar met voorstelling van het Laatste Oordeel (waarbij in de inwijdingsakte verwezen wordt naar de heiligen die de mensen zijn voorgegaan in hun bestemming naar de hemel), terwijl de dopen horen bij het altaar met de voorstelling van de doop van Christus (waarbij in de inwijdingsakte verwezen wordt naar hoe enkel gedoopte kindjes als ‘engelen’ toegang krijgen tot de hemel).
Ten slotte kan worden opgemerkt dat de aanwezigheid van een heilig graf aan de oostzijde van de kerk ook een verklaring biedt voor de twee, in een latere fase toegevoegde kapellen in de gelijkvloerse verdieping van de toren. De voorstelling van “De vlucht naar Egypte” aan de zuidkant betreft een gebeurtenis uit het leven van Maria die, net als ‘De geboorte van Christus’ en ‘Aanbidding der wijzen’, zich afspeelde in een vroege fase van het leven van Jezus. De uitzonderlijke voorstelling van ‘De verschijning van de verrezen Jezus aan zijn Moeder’ verwijst dan weer naar de Verrijzenis, die net als de ‘De zending van de Heilige Geest’ en ‘De kroning van Maria’ plaatsvond na de dood van Christus. Aldus vormen de voorstellingen van de zes kapellen samen met het Heilige Graf een chronologische reeks die verwijst naar de hoogdagen van de liturgische kalender en eveneens belangrijke gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis van Maria illustreert.
Onderzoek toonde aan dat deze oculi oorspronkelijk open waren. Tijdens recente renovatiewerken zijn ze gedicht met platen, metalen liggers en gestort cementbeton. Bormans, Snaet en Herremans 2021 (noot 1), 83.
Tussen 1842 en 1849 werd onder pastoor Joannes Lambertus Stasseyns (1828-1854) een kruisweg langs de galerij ingericht. De rekeningen bewaard in het kerkarchief tonen aan dat er toen aanzienlijke grondwerken werden uitgevoerd. In het vroegere trappenhuis, tegenover de ingang van het (op dat ogenblik opgeheven) huis van de oratorianen, werd toen ook een nieuwe Heilige Grafkapel geïnstalleerd die de veertiende statie van de kruisweg verbeeldt. De dertien staties en het beeldhouwwerk in de Heilige Grafkapel werden uitgevoerd door de Leuvense beeldhouwer Karel Hendrik Geerts (1807-1855). Archief Basiliek Scherpenheuvel, Doos V, 7-8.
Dit onderzoek werd uitgevoerd door Van Daalen Dendrochronologie, Deventer. Bormans, Snaet en Herremans 2021 (noot 1), Bijlage 3.
De galerij werd tot op heden beschouwd als een constructie daterend uit de tweede helft van de zeventiende eeuw die diende als afgesloten verbindingsweg voor de oratorianen tussen de kerk en het klooster. Boni dateert ze omstreeks 1668. Boni 1953 (noot 1), 84. Deze datum verwijst naar het reisverslag van Balthasar II Moretus (1615-1674) van 16 september 1668 aan Scherpenheuvel, waarbij hij het bestaan van een gang vermeldt: ‘Dit in den hof ghesien hebbende gingen met den Portier lanckx eene groote gallerye onder aerden in de sacristye van de Kercke staende onder den Toren der selve, [...]’ M. Sabbe, De Moretussen op Reis in 1668 door de Brabandsche Kempen, de Meierij van ’s Hertogenbosch, Zeeland en Vlaanderen (Verslagen en mededeelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde), Gent 1923, 467-68.
Plantenga 1926 (noot 1), 41.
A. De Vos, Jacques Francart, Premier Livre d’Architecture (1617). Studie van een Zuidnederlands modelboek met poortgebouwen uit de 17de eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone Kunsten; 65), Brussel 1998, 17-52.
Boni 1953 (noot 1), 75-77; De Vos 1998 (noot 55), 86. Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer van Brabant, nr. 26456.
Voor een volledig overzicht van deze overeenkomsten verwijzen we naar Bormans, Snaet en Herremans 2021 (noot 1), 24-28.
K. De Jonge en K. Ottenheym, ‘Chapter I: The Production Process for Architecture within the Context of the Courts (1580-1700)’, in: K. De Jonge en K. Ottenheym (red.), Unity and Discontinuity. Architectural Relationships between the Southern and Northern Low Countries (1530-1700) (Architectura Moderna; 5), Turnhout 2007, 165-208; K. De Jonge, ‘Galleries at the Burgundian-Habsburg court from the low countries to Spain 1430-1600’, in: C. Strunck en E. Kieven (red.), Europäische Galeriebauten. Galleries in a Comparative European Perspective (1400-1800). Akten des Internationalen Symposions der Bibliotheca Hertziana, Rom, 23.-26. Februar 2005 (Römische Studien der Bibliotheca Hertziana; 29), 2010, 73-88.
K. De Jonge, A. Smolar-Meynart, M. Soenen en A. Vanrie, Het Paleis van Brussel. Acht eeuwen kunst en geschiedenis, Brussel 1991, 108.
K. De Jonge en P. Geleyns, ‘New light on specialized XVIth-century construction techniques in the Low Countries’, Proceedings of the First International Congress on Construction History, Madrid 2003, 989-993.
De Jonge en Geleyns 2003 (noot 60), 991.
J. Claeys, Scherpenheuvel Oratorianenklooster. Eindverslag archeologisch onderzoek, 2022-12-23 (KU Leuven Archeoworks), Leuven 2022.
Boni 1953 (noot 1), 81.
Y. Van Buyten en B. Vandeginste, De oratorianen. De geschiedenis van een elitaire gemeenschap, Averbode 2019, 115-118.
Claeys 2022 (noot 62), 17. Dit onderzoek betrof voornamelijk een sleuvenonderzoek dat strategisch gekozen fragmenten van de fundamenten blootlegde.
Boni wijst erop dat in de oprichtingsbrief van het huis van de oratorianen van 12 maart 1624 wordt vermeld dat de bouw van het huis van het oratorium al was opgestart. Boni 1953 (noot 1), 83.
Het schilderij De geboorte van Christus van Hendrick de Clerck (ca. 1560-1630) dateert van 1606 en werd gemaakt nadat de stenen kapel in september 1604 was vernield. Het schilderij is tegenwoordig opgesteld in de sacristie. De huidige omlijsting ervan in de vorm van een altaarretabel, dateert van een verbouwingscampagne die ondernomen werd tussen 1834 en 1835. Archief Basiliek Scherpenheuvel, Grote formaten, Rekeningen 1834.
P.J. Schipperus, Philips-Willem, De verloren zoon van Willem van Oranje, Utrecht 2018; M. Van der Eycken, ‘Het mirakel Scherpenheuvel’, in: M. Van der Eycken (red.), Filips Willem, Prins van oranje, heer van Diest 1554-1618, Amsterdam 2018, 106-111.
B. De Sisteron, Histoire de la ville et principauté d’Orange, Den Haag 1741, 471. Jan VIII van Nassau-Siegen speelde onder meer een belangrijke rol tijdens de belegering van de stad Breda tussen 1624 en 1625 en is afgebeeld op De overgave van Breda van Diego Velázquez, geschilderd tussen 1634 en 1635 en tegenwoordig in het Museo Nacional del Prado in Madrid.
Van dit voogdijrecht van Jan VIII en zijn vrouw vinden we een getuigenis op de plattegrond van Scherpenheuvel die hoort bij de op 23 maart 1635 gedateerde akte van Philips IV. De plattegrond bevat een opschrift van Ernestine-Yolande, gedateerd op 9 juli 1632, waarin ze in naam van haar man en in overeenstemming met de wens van de aartshertogin, de burgemeester en schepenen van de stad en de oratorianen opdraagt zorg te dragen voor de naleving van deze plattegrond. Zie ook noot 16.
Het wapenschild bevat de gebruikelijke kwarten van de graafschappen Nassau, Katzenelnbogen, Diez en Vianen met in het hartschild de graafschappen Chalon en Génève en het prinsdom Oranje. Tevens zijn het markizaat Veere (boven het hartschild) en het graafschap Buren (onder het hartschild) afgebeeld.
A. Sanderus, Flandria illustrata, sive Descriptio comitatus istius per totum terrarum orbem celeberrimi, III tomis absoluta, Amsterdam 1641-1644, deel 2, 535-536.
P.-J. Ghoetghebuer, Choix des monumens, édifices et maisons les plus remarquables du royaume des Pays-Bas, Gent 1827, platen 33, 34 en 35; G.L. Bataille, Recherches historiques sur la ville de Renaix, Gent 1856, 13-17; De Jonge en Ottenheym 2007 (noot 58), 176.
Hierbij kan opgemerkt worden dat de verwantschap tussen Ronse en Scherpenheuvel niet enkel beperkt bleef tot de uitwerking van het kasteel. Nadat een pestepidemie de streek geteisterd had, liet Ernestine-Yolande van Ligne tussen 1637 en 1639 een kapel optrekken in de nabijheid van het kasteel. Deze kapel werd gewijd aan Sint-Rochus, maar bood ook plaats aan een miraculeus Mariabeeldje, genaamd Onze-Lieve-Vrouw van den Wittentak, dat aanvankelijk werd vereerd in een eikenboom. De kapel werd opgetrokken op een centraal grondplan en geplaatst boven op een heuvelrug, wat manifest lijkt te verwijzen naar het voorbeeld van de kerk van Scherpenheuvel. De kapel is prominent op de voorgrond afgebeeld op de gravure van het kasteel en de stad Ronse van de hand van Vedastus du Plouich, opgenomen in Sanderus 1641-1644 (noot 72), deel 2, 536. In 1891 werd de kapel vervangen door een neogotische kapel naar ontwerp van Hendrik Geirnaert (1860-1928). D. Wybraeke, Onze-Lieve-Vrouw ten Wittentak doorheen de geschiedenis... 100 jaar neo-gotische kapel, Ronse 1991.
G.W.C. van Wezel, Het Paleis van Hendrik III graaf van Nassau te Breda, Zeist/Zwolle 1999.
De zestiende-eeuwse entreepartij is bekend van een aan Valentijn Klotz toegeschreven tekening met opschrift ‘Aen ’t Casteel tot Breda, de 7/26 1692’, bewaard in ’s-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum, inv.nr. B12.213. Zie ook Van Wezel 1999 (noot 75), 146, De Jonge en Ottenheym 2007 (noot 58), 176.
In deze context kan ook verwezen worden naar het kasteel van Diest in de onmiddellijke omgeving van Scherpenheuvel, waarvan de bouw door Hendrik III omstreeks 1516 werd ondernomen. Van dit kasteel, waarvan de bouw nooit werd voltooid en waarvan onzeker is of dit in de zeventiende eeuw nog bekend was, werden slechts de funderingen van een klein deel van de oostelijke vleugel uitgevoerd. Een bewaarde ordonnantie staat wel toe de plattegrond van dit kasteel in grote lijnen te reconstrueren. Ook hier gaat het om een kasteel op vierkant grondplan met een grote binnenplaats, vier torens op de hoeken en een achteraan opgestelde, symmetrisch ontworpen hoofdvleugel met centraal een grote zaal en een kapel met een achteraan uitstekende koorapsis. Op een gelijkaardige wijze als in het kasteel in Ronse was het de bedoeling om geheel de binnenplaats te omsluiten met een galerij. Volgens de ordonnantie zou het kasteel worden afgewerkt met een plat dak, wat binnen de toenmalige context van de Nederlanden erg vooruitstrevend was. B. Roosens, ‘Het lastencohier voor de bouw van een nieuw kasteel te Diest voor graaf Hendrik III van Nassau, ca. 1530’, Bijdragen geschiedenis hertogdom Brabant, 66 (1983), 155-168; Van Wezel 1999 (noot 75), 77-80. De ordonnantie wordt bewaard in Den Haag, Algemeen Rijksarchief, Nassause Domeinraad, Drossaers, I, inv.nr. 1076.
F. Chueca Goitia, Casas reales en monasterios y conventos españoles, Madrid 1982.
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2024 Valerie Herremans, Joris Snaet
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.