‘It is absolutely unnecessary, even detrimental, to embellish the façades’

Experiments with concrete in social housing in Belgium after the First World War

Authors

  • Stephanie Van de Voorde
  • Robby Fivez

DOI:

https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.3.830

Abstract

Following World War I, Belgium faced a severe housing crisis, necessitating a comprehensive reform of social housing policy. Established in 1919, the National Society for Cheap Housing (Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken, nmgww) aimed not only to repair material damage but also to address new social and societal demands. However, financial resources were limited, while there was also a severe shortage of (traditional) building materials and skilled labour. Progressive architects attempted to create a new, socially engaged architecture with a modernist vocabulary through the nmgww. They also advocated for the application of alternative building methods that had the added advantage of being financially favourable. The lack of expertise and experience with these alternative methods prompted the nmgww to set up an experimental project at Het Rad in Anderlecht in 1920. It entailed the construction of some sixty houses, employing eighteen different building systems. While most of these systems used concrete blocks, three utilized a prefabricated skeleton, and two opted for cast-in-situ concrete using monolithic casting systems. Nearly all utilized ‘lean concrete’, a type of concrete with a low cement content. Furthermore, in most cases part of the aggregate was replaced with industrial waste products to reduce costs and improve thermal properties. The intention was to perform an extensive evaluation and objective comparison of the different building systems. Yet even before the experiments had been concluded, the nmgww started to actively promote the German casting system Non Plus. For example, it invited local housing associations to participate in a study trip to Merseburg near Berlin to familiarize themselves with the system. Successfully, as it turns out as the system was subsequently used in the garden suburbs of Klein Rusland in Zelzate (1920-1923) and La Cité Moderne in Sint-Agatha-Berchem (1922-1925). The two districts were designed respectively by the architects Huib Hoste and Victor Bourgeois  in a modernist idiom.

The literature often refers to the economic benefits of the Non Plus system and to the impact of construction techniques on the aesthetics of these garden suburbs. However, in-depth research shows that the relationship between economic, technical and aesthetic aspects is not so straightforward: concrete was not necessarily cheaper than brick, while the plaster exterior often concealed a variety of systems. Moreover, both garden suburbs were initially designed in brick, indicating that there is no causal link between the material and the design language. It was not long, however, before the alternative building systems in lean concrete, particularly the monolithic casting systems, were abandoned. After 1926, as a result of political power shifts, the focus switched to small-scale projects and alternative building systems lost their scale-based economic advantage. Yet the experiment with alternative building practices, however brief, was an important phase in Belgian architectural and construction history. Projects like Het Rad and the modernist garden suburbs in cast-in-situ concrete show the interrelationship between societal, social, political, cultural and economic ambitions on the one hand, and the evolution of building culture on the other.

Author Biographies

Stephanie Van de Voorde

Prof. dr. ir.arch. S. Van de Voorde is professor aan de Vrije Universiteit Brussel (vakgroep Architectural Engineering). Haar expertise bevindt zich op het gebied van architectuurgeschiedenis, Construction History en erfgoed, met bijzondere aandacht voor twintigste-eeuwse bouwmaterialen, bouwcultuur, deconstructie/hergebruik en jong erfgoed. Stephanie.Van.de.Voorde@vub.be

Robby Fivez

Dr. ir. arch. R. Fivez is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel (vakgroep Architectural Engineering) en de Universiteit Gent (vakgroep Architectuur & Stedenbouw). Zijn onderzoek situeert zich op het raakvlak van constructiegeschiedenis en koloniale geschiedenis, met een specifieke focus op bouwmaterialen en arbeid. Robby.Fivez@vub.be

Bijdrage van betrokkenen

De auteurs droegen het volgende aan dit artikel bij. Stephanie Van de Voorde: idee-ontwikkeling, literatuur- en archiefonderzoek, schrijven. Robby Fivez: theoretisch kader bouwmaterialen, schrijven.

References

‘Il est absolument superflu sinon nuisible de chercher à enrichir les façades.’ J.-J. Eggericx, ‘Renseignements généraux relatifs à l’édification des maisons-types, servant à l’expérimentation des nouveaux matériaux’, La Cité 2 (1920) 1, 19.

Het onderzoek voor dit artikel is grotendeels gebaseerd op het doctoraatsonderzoek van Stephanie Van de Voorde: ‘Bouwen in beton in België. Samenspel van kennis, experiment en innovatie’ (PhD, Ugent, 2011). Dit artikel sluit aan bij het Excellence of Science-onderzoeksproject ‘Construction History, Above and Beyond. What History Can Do for Construction History’ (gefinancierd door FWO en FNRS, nr. 40007559). Specifieke dank gaat uit naar Ine Wouters, Ann Verdonck, Charlotte Nys, Georges De Kinder, Iwan Strauven en CIVA voor hun bijdrage met betrekking tot het beeldmateriaal.

‘Habitations provisoires – Fonds du Roi Albert’, Le Moniteur, 23-30 september 1916, 523-529; De Belgische Uitneembare Noodwoningbouw in Nederland. Een blik op den aard en omvang der uitgevoerde werken ten bate van den latere heropbouw van België, Den Haag 1918 (KULeuven, archief Huib Hoste); A. Braeckman, ‘La construction démontable belge en Hollande pendant la guerre’, Annales des Travaux Publics de Belgique 74 (1921) 4, 667-702; F. Zanen, ‘Les constructions provisoires pendant et après la guerre’, Annales des Travaux Publics de Belgique 75 (1922) 1, 63-110; A. Braeckman, ‘La construction démontable belge en Hollande pendant la guerre’, Annales des Travaux Publics de Belgique 75 (1922) 3, 485-528; R. Moyersoen, ‘Dissolution du Fonds du Roi Albert’, L’Habitation à Bon Marché, 5 (1925) 3, 49-52; R. Gobyn, ‘De woningnood en het probleem van de voorlopige huisvesting in België na de Eerste Wereldoorlog’, in: M. Smets e.a., Resurgam. De Belgische wederopbouw na 1914, Brussel 1985, 169-187.

M. Smets, De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw in de periode van 1830 tot 1930, Brussel 1977, 103-104.

Smets 1977 (noot 4), 58; M. Smets, ‘Stedebouw in België 1920-1940. Algemene ontwikkelingen’, Forum 24 (1975) 4, 2. ‘Loi Instituant une Société nationale des habitations et logements à bon marché’, Le Moniteur, 29-30 maart 1920, 2418-2424; F. Gosseries, L’Habitation à Bon Marché en Belgique, Leuven 1926; Smets e.a. 1985 (noot 3); H. Stynen, Stedebouw en gemeenschap. Louis Van der Swaelmen (1883-1929), bezieler van de moderne beweging in België, Brussel 1979.

Gosseries 1926 (noot 5), 15-16; L. Van der Swaelmen, ‘Sur la reconstruction’ (ca. 1922), geciteerd in: Stynen 1979 (noot 5), 36.

‘nous voulons améliorer les conditions physiques et morales d’existence de nos familles pauvres, sauver les enfants; en un mot, régénérer toute une classe de la société.’ Gosseries 1926 (noot 5), 124-125.

P. Kinart, Analyse de la revue L’Habitation à Bon Marché de 1921 à 1929. Pour une approche de la cité-jardin du Logis-Floréal, eindejaarsscriptie, La Cambre 1981.

‘Le Problème de la Construction dans les Faubourgs-Jardins’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 1, 22.

Conférence Nationale de l’Habitation à Bon Marché. Bruxelles, 24-26 avril 1920 (Publication N° 12), Brussel 1920. Zie hierin de bijdragen van R. Verwilghen (‘Le problème foncier’), L. Van der Swaelmen (‘La technique et l’esthétique des agglomérations d’habitations à bon marché, populaire ou pour la classe moyenne’), H. Hoste (‘La normalisation [standardisation]’) en F. Bodson (‘La technique et l’esthétique des habitations populaires’).

H. Hoste, ‘L’architecture moderne en Flandre’, Bâtir 2 (1933) 8, 284. Hoste linkt hier de vbsg en sbuam expliciet aan elkaar.

De rol van sbuam en La Cité in de verbreiding van het moderne gedachtegoed is al elders geanalyseerd, zie onder andere B. Mihail, ‘Société belge des Urbanistes et Architectes Modernes (sbuam)’, in: A. Van Loo e.a., Repertorium van de architectuur in België, van 1830 tot heden, Antwerpen 2003, 512-513; M. Dubois en N. Poulain, ‘Interbellumarchitectuur in Vlaanderen en Brussel. Een historische schets’, Openbaar kunstbezit in Vlaanderen 25 (1987) 4, 132; F. Van Laethem, ‘La Cité’, in: Van Loo e.a.. 2003 (noot 12), 203; F. Vanlaethem, ‘Architectuurtijdschriften’, in: Van Loo e.a 2003 (noot 12), 204-208; Architectuurgids 1920-1930 voor Brussel, Brussel 2001, 91; M. Dubois, ‘Architectuurtijdschriften. Een fragmentair beeld’, in: L. Verpoest e.a., De beschikbare ruimte. Reflecties over bouwen, Tielt 1990, 131-141.

‘Compte rendu des séances’, in: Conférence 1920 (noot 10), 37.

M. Smets, Huib Hoste, voorvechter van een vernieuwde architektuur, Brussel 1972, 51-52.

‘Le Problème’ 1921 (noot 9), 22-23.

Pas in 1922 verdwenen de klachten over een ontoereikende aanvoer van bouwmaterialen en zou de bouwindustrie een normale dynamiek terugvinden. Zie ook E. Buyst, ‘Een economisch-historische benadering van de Belgische bouwsector’, in: Verpoest e.a. 1990 (noot 12), 169-171.

E. Vinck en A. Du Bois, ‘Rapports fait au nom de la Commission de surveillance dans les Régions dévastées. Le problème des matériaux de construction – Recherche du coefficient bénéficiaire revenant, dans un produit manufacturé, au capital et au travail’, Sénat de Belgique (1921) 95, 1-11.

De cnm werd opgericht als een samenwerkende vennootschap, met een kapitaal bijeengebracht door verenigingen, steden en gemeenten, banken en arbeidersverenigingen. De officiële oprichting van de cnm was op 19 januari 1921 (‘Comptoir des matériaux’, L’Habitation à Bon Marché, 1 [1921] 1, 28-29). De cnm bestond evenwel al vroeger: zie KULeuven, archief van Hoste, brief d.d. 11 september 1920, waarin de cnm vermeld wordt. ‘Varia. Les habitations à bon marché’, Revue du béton armé 2 (1920) 10, 342, maakt eveneens vermelding van de cnm.

‘Comptoir’ 1921 (noot 18), 28; B. Van Damme, De introductie van beton in de woningbouw. Experimenten uit de jaren ’20. Het Rad (1921-1922) in Anderlecht en Kapelleveld (1922-1926) in Sint-Lambrechts-Woluwe, eindejaarsscriptie, KULeuven 1998, 45. Pas vanaf eind 1924 werden deze prijslijsten gepubliceerd in het tijdschrift van de nmgww, ongeveer maandelijks, tot november 1931.

Bij mager beton werd circa 150 kg cement gebruikt in plaats van de gebruikelijke 300 kg per m³ beton (zie ook J. Ranieri en F. Michel, ‘Les Constructions en Béton maigre de scories’, in: Cité-jardin du Kapelleveld, Brussel 1924, 27). De historische terminologie wijkt licht af van de hedendaagse definitie: terwijl tijdens het Interbellum de term vooral duidde op het lage cementgehalte (zonder bepalingen over het watergehalte of andere ingrediënten), wordt vandaag de term ‘mager beton’ of ‘schraal beton’ gebruikt voor een relatief droog betonmengsel met een laag cementgehalte dat wordt geschept en aangedamd.

Ranieri en Michel 1924 (noot 20), 27; De Grahl, ‘Les matériaux de construction considérés au point de vue de l’économie du chauffage’, Annales des Travaux Publics de Belgique 77 (1924) 6, 971-972.

F. Seroen, ‘À propos de l’emploi des matériaux de substitution dans la construction de maisons d’habitations’, La Cité 4 (1923) 1, 1-2.

‘Expérimentation de matériaux, appareils et procédés de construction, organisée par le Société Nationale des Habitations et Logements à bon marché’, La Cité 2 (1920) 1, 15-17; ‘Varia’ 1920 (noot 18), 342; J.-J. Eggericx, ‘Les Logements à bon marché et les Matériaux nouveaux’, Revue du béton armé 3 (1921) 3, 416-418. In La Cité 2 (1920) 1 werden ook het reglement, de richtlijnen en de vragenlijst gepubliceerd.

‘Expérimentation de nouveaux procédés et matériaux de la construction. Pose de première pierre’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 6, 134-135.

‘les résultats de ces expériences nous mettront en possession de données certaines et nous fixeront d’une façon définitive sur la valeur de quelques-uns des matériaux et procédés nouveaux’. R. Verwilghen, ‘Le logement à bon marché’, La Cité 2 (1920) 1, 14.

‘Le Foyer Anderlechtois’, L’Habitation à Bon Marché 3 (1923) 7, 158-166. De keuze voor de site in Anderlecht lijkt, behalve door de beschikbaarheid van een geschikt bouwterrein, ook ingegeven door politieke ambities: Guillaume Melckmans, naar wie een van de straten in Het Rad werd vernoemd, was behalve schepen voor de socialistische partij in Anderlecht, ook voorzitter van De Anderlechtse Haard, commissaris van de cnm en volksvertegenwoordiger in de Kamer. ‘Expérimentation’ 1921 (noot 24), 134-135.

J.G., ‘Société Nationale des Habitations et Logements à bon marché. Expérimentation de matériaux, appareils et procédés de construction’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 8, 181-182; ‘Programme – Règlement’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 8, 182-184; ‘Renseignements généraux relatifs à l’édification des maisons-types servant à l’expérimentation des nouveaux matériaux’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 8, 185-187; ‘Questionnaire relatif à l’expérimentation de Matériaux et Procédés de construction’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 8, 187.

Zelzate, Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, archief Klein Rusland, doos 44, brief van Gielen en A. Van Billoen (cnm) aan de huisvestingsmaatschappij (‘Maisons monolithes en béton aggloméré’), 25 oktober 1922.

Voor een meer gedetailleerde analyse van de verschillende systemen wordt verwezen naar Van de Voorde 2011 (noot 2), 216-224.

De twee systemen voor een alternatieve vloeropbouw in beton die werden toegepast, zijn Herbst en Moyse.

J.-J. Eggericx, ‘Renseignements généraux relatifs à l’édification des maisons-types, servant à l’expérimentation des nouveaux matériaux’, La Cité 2 (1920) 1, 19.

‘il faut donner à l’ensemble du groupement, à l’ensemble des blocs, un maximum de cohésion. [...] la grande simplicité constitue le charme discret et la suprême élégance de l’habitation à bon marché. Donc ne cherchez pas à faire une villa. Ne chercher pas à imiter la maison bourgeoise. Ne cherchez pas à donner un caractère individuel à chaque maison.’ Eggericx 1920 (noot 31), 19-20.

R. Delevoy e.a., L.H. De Koninck, architecte, Brussel 1980, 118. Zie ook: E. Havenith, ‘Interview de l’architecte L.H. De Koninck’, Architecture (1953) 8, 308.

A. Pompe, Perfectionnements aux murs extérieurs d’habitations (patent nr. 291057), België, 30 september 1920-15 oktober 1920.

H. De Bruyne, Cité des Expériences de la Roue à Anderlecht, onuitgegeven document, 11 en 24 augustus 1944. Op een versie van dit document bewaard in het archief van De Koninck werden door Eggericx handgeschreven nota’s aangebracht (Brussel, CIVA, Fonds De Koninck, dossier Het Rad).

‘Habitués à tenir d’une main la brique, de l’autre la truelle, ils craignent de perdre leur habileté et de s’abîmer les mains en maniant les blocs rugueux qu’il faut soulever à deux mains et placer de manière très précise joint sur joint.’ E. Hennaut, L. Liesens en A. Lauwers, Cités-jardins 1920-1940 en Belgique, Brussel 1994, 47.

Delevoy e.a. 1980 (noot 33), 118. Zie ook: Havenith 1953 (noot 33), 308.

Voor een gedetailleerd overzicht van de uitgevoerde en niet-uitgevoerde Geba-projecten van De Koninck, zie M. Culot e.a., Louis Herman De Koninck. Architecte des années modernes/Architect of modern times, Brussel 1998 (1989), 277-278; Delevoy e.a. 1980 (noot 33), 110-145.

De Smaele zou hier op 1 februari 1921 een patent op aanvragen; in 1921-1922 en 1922-1923 werd dit patent ook aangevraagd-toegekend in Frankrijk en Engeland. F. De Smaele, Système de construction (patent nr. 532742), Frankrijk, 25 maart 1921 (1 februari 1921)-10 februari 1922; F. De Smaele, Improvements in and relating to Building Blocks (patent nr. 174939), Groot-Brittannië, 1 februari 1922 (1 februari 1921)-1 februari 1923.

Delevoy e.a. 1980 (noot 33), 118; Havenith 1953 (noot 33), 308-309.

‘Extrait du règlement relatif à la construction d’habitations à bon marché et aux mesures d’hygiène’, La Cité 2 (1920) 1, 20-23.

J.M. van Hardeveld, ‘Ontwerp voor vier betonwoningen te Brussel’, Bouwkundig Weekblad 43 (1922) 42, 409.

‘les essais furent complets et fructueux: toutes les variétés de blocs en béton s’y rencontraient, ainsi que la construction monolithe en béton maigre’. V. Bourgeois, ‘Quelques commentaires sur l’emploi du ciment dans la construction des habitations en Belgique’, L’Epoque 1 (1933) 6, 95.

Een lijst met deze systemen is opgenomen in Van de Voorde 2011 (noot 2), bijlage 3.5.

www.espacenet.com.

Het aantal resultaten van deze zoekopdracht per jaar is 4 (1910), 7 (1911), 6 (1912), 2 (1913), 3 (1914), 6 (1915), 22 (1916), 28 (1917), 52 (1918), 101 (1919), 108 (1920), 69 (1921), 59 (1922), 50 (1923), 68 (1924), 74 (1925), 43 (1926), 40 (1927), 45 (1928), 29 (1929), 35 (1930).

M. De Heem, ‘La construction des villes et cités-jardins à la conférence de Londres, Annales des Travaux Publics de Belgique 74 (1921) 4, 596-610; M. De Heem, ‘Congrès interallié pour déterminer la politique de l’habitation et du plan urbain et rural tenu à Londres en 1920. Rapport de mission’, Annales des Travaux Publics de Belgique 74 (1921) 6, 1051-1071; ‘Bibliographie. Le progrès de la construction en béton en Angleterre, pendant l’année 1920’, Revue du béton armé 3 (1921) 3, 422; M. Swenarton, Homes fit for heroes. The politics and architecture of early state housing in Britain, Londen 1981; B. Finnimore, Houses from the factory. System building and the welfare state, Londen 1989, 15-25; M. Kuipers, Bouwen in beton. Experimenten in de volkshuisvesting voor 1940, ’s-Gravenhage 1987, 94-96.

Zie bijvoorbeeld G. Maukels, ‘Les maisons ouvrières modernes des Pays-Bas’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 7, 153-162; ‘La législation anglaise sur les logements’, L’Habitation à Bon Marché 1 (1921) 9, 202-209; ‘Etranger: Projets de la ville d’Amsterdam’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 10, 244; J. Wils, ‘L’Habitation à bon marché en Hollande et son influence sur le développement de l’architecture moderne’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 11, 253-258; G.B., ‘Le problème du logement en Hollande’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 11, 267-269; ‘L’Habitation à bon marché en Hollande et son influence sur le développement de l’architecture moderne’, L’Habitation à Bon Marché 3 (1923) 2, 33-35; ‘Pays-Bas (Intervention des pouvoirs publics dans la question du logement)’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 7, 155-159; H. Van der Kaa, ‘Pays-Bas. Intervention des pouvoirs publics dans la question du loyers’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 8, 179-181.

Kuipers 1987 (noot 47), 7.

Kuipers 1987 (noot 47). De besproken systemen die ook in België werden toegepast zijn onder andere de systemen Isola, Winget, Isotherme, Non Plus en Moyse.

Over Betondorp, zie ook het speciale nummer van Forum 19 (1965-1966) 5-6.

Kuipers 1987 (noot 47), 26-29.

Kuipers 1987 (noot 47), 31-37; P.K.A. Pennink, ‘Het betondorp’, Forum 19 (1965-1966) 5-6, 14.

Kuipers 1987 (noot 47), 42.

M., ‘Maisons en Béton maigre monolithe. Coffrage et toiture “Non Plus”’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 8, 181-185; ‘Construction par système “Non Plus”’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 11, 264-266.

G. Maukels stelt in een verslag over dezelfde studiereis naar Merseburg dat cementgehaltes werden toegepast van 1/14 tot 1/18. G. Maukels, geciteerd in: Ranieri en Michel 1924 (noot 20), 30. Ook in La Cité Moderne zou een hoger cementgehalte toegepast worden van circa 1/12; in Klein Rusland was dit circa 1/10.

‘il est peut-être le seul capable de parer aux difficultés dont nous avons parlé’. M. 1922 (noot 55), 182.

M. 1922 (noot 55), 184-185.

Zelzate, Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, archief Klein Rusland 1922 (noot 28); ‘Construction’ 1922 (noot 55), 264.

M. 1922 (noot 55), 181-185; ‘Construction’ 1922 (noot 55), 264-266; P. Bourdeix, ‘Des avantages du système Lyonnais de construction en béton dit “de mâchefer ”’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 10, 238-242; H. Hoste, ‘La Cité de Selzaete’, L’Habitation à Bon Marché 3 (1923) 9, 213-215; V. Bourgeois, ‘La Cité Moderne’, L’Habitation à Bon Marché 3 (1923) 10, 245-254; Glorian, ‘Etudes des nouveau matériaux’, L’Habitation à Bon Marché 3 (1923) 10, 254-257; ‘Etudes des nouveaux matériaux “Les Monolithes” (suite)’, L’Habitation à Bon Marché 3 (1923) 12, 311-312; ‘L’emploi du béton maigre dans les constructions d’Habitations à bon marché’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 4, 94; V. Bourgeois, ‘Réflexions sur l’Architecture Moderne en Belgique’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 5, 106-110; V. Staquet, ‘La Cité-jardin du “Kapelleveld” à Woluwe-St-Lambert’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 6, 123-129.

‘Faut-il déléguer quelqu’un de notre société?’, Gosseries 1926 (noot 5), 123.

Zelzate, Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, archief Klein Rusland, doos 44, brief van Gielen en A. Van Billoen (cnm) aan de Société locale des Habitations à Bon Marché de Selzaete (‘Organisation d’un voyage d’études à Mersbourg & aux environs de Berlin’), 2 augustus 1922.

Bourgeois 1923 (noot 60), 251.

A. Verdonck e.a., Huib Hoste 1881-1957, Antwerpen 2005, p. 115. De naam ‘Klein Rusland’ verwijst niet naar een Russische bouwmethode of architectuurstijl, maar naar de nationaliteit van Peniakoff, een van de betrokken fabrieksdirecteurs.

Zelzate, Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, archief Klein Rusland, doos 39, brief van H. Hoste en L. Van der Swaelmen aan de nmgww, augustus 1920; Hoste 1923 (noot 60), 214-215; Smets 1972 (noot 14), 53.

Zelzate, Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, archief Klein Rusland, doos 42, brief van A. Van Billoen aan D. Peniakoff (‘Comptoir National des Matériaux’), 11 september 1920.

Zanen 1922 (noot 3), 79-82; Van Damme 1998 (noot 19), 17-22.

Van de Voorde 2011 (noot 2), 242; A. Demey, ‘Het modernisme’, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen 36 (1998) 2, 38.

Zelzate, Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, archief Klein Rusland, doos 40, brief van H. Hoste aan D. Peniakoff, 3 augustus 1922.

Smets 1977 (noot 4), 125. Vormgeving en materiaalgebruik worden door Smets al (te) snel direct op elkaar betrokken: ‘De koppeling van de architekturale uitwerking aan het materiaalgebruik wijst uit, dat de gehanteerde vormgeving wel degelijk gebaseerd is op funktioneel-konstruktieve overwegingen, en niet louter formalistisch van aard is.’

Voor het oeuvre van Bourgeois, zie I. Strauven, Victor Bourgeois (1897-1962). Radicaliteit en pragmatisme. Moderniteit en traditie, Mechelen 2015.

Bourgeois 1923 (noot 60), 245; I. Strauven, De gebroeders Bourgeois. Architectuur en ‘plastique pure’, Brussel 2005, 28; G. Polspoel, La Cité Moderne 1922-1925. Victor Bourgeois, eindejaarsscriptie, KULeuven 1970, p. 40; Smets 1977 (noot 4), 141.

Strauven 2005 (noot 74), 28; V. Bourgeois, ‘Pour la santé populaire. Les cités-jardins’, Bâtir 2 (1933) 5, 166.

Bourgeois 1923 (noot 62), 245; I. Strauven, Victor Bourgeois, eindejaarsscriptie, UGent 1998, 38; Strauven 2005 (noot 72) 62; V. Bourgeois, Victor Bourgeois. Architectures 1922-52, Brussel 1952.

Bourgeois 1923 (noot 60), 250-251; P. Bourgeois, ‘Une expérience d’art nouveau et de civisme dans l’habitation à bon marché. La Cité Moderne à Berchem-Sainte-Agathe’, L’Habitation à Bon Marché 5 (1925) 10, 189.

‘Aucune ornementation, toujours onéreuse, parce que toujours vaine. […] la situation économique et les besoins de l’homme moderne exigent de toute chose un maximum d’utilité et un minimum de dépenses.’ Bourgeois 1923 (noot 60), 247.

Strauven 1998 (noot 74), 45.

Bourgeois 1923 (noot 60), 251.

Bourgeois 1933 (noot 43), 98; Bourgeois 1952 (noot 74).

Bourgeois 1923 (noot 60), 253.

Bourgeois 1923 (noot 60), 252.

Bourgeois 1933 (noot 43), 97-98.

Bourgeois 1923 (noot 60), 253.

Zie bijvoorbeeld Smets 1972 (noot 14), 53, 69, 100; Smets 1977 (noot 4), 125; Bourgeois 1924 (noot 60), 108-109.

C. Nys, ‘Modernisme en sociale woningbouw’, onuitgegeven tekst (lezing op 9 mei 2007, Middelkerke).

E. Claessens, ‘La Cité Moderne’, M&L 15 (1996) 2, 49; Strauven 1998 (noot 74), 45.

‘il importe que l’architecte conçoive des plans appropriés aux nécessités techniques du coffrage’. Bourgeois 1923 (noot 60), 252.

Hennaut, Liesens en Lauwers 1994 (noot 36), 77; Smets 1972 (noot 14); La Cité 4 (1923) 6; 7 Arts 3 (1925), 12; Streven 10 (1957) 11 en 12.

Van Damme 1998 (noot 19), 100-102, 207, 217-219.

F. Michel, ‘Le Coffrage “Celtic”’, in: Cité-jardin du Kapelleveld, Brussel 1924, 33; F. Michel, Brevet d’invention. Système de coffrage à panneaux interchangeables (patent nr. 311336), België, 16 juni 1923-14 juli 1923; J. Ranieri en F. Michel 1924 (noot 18), 31; Staquet 1924 (noot 60), 128-129 .

woningen gebouwd onder de auspiciën van de Nationale maatschappij voor goedkoope woningen en woonvertrekken, Brussel s.a., 39.

De Bruyne 1944 (noot 35); ‘Une opinion française sur les divers procédés de construction à bon marché utilisés en Belgique’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 11, 239.

Bourgeois 1933 (noot 73), 168. De Non Plus-woningen werden veel later dan de andere woningen gerealiseerd, op initiatief van de cnm: de bekisting werd door de cnm geleverd, waardoor de aanbesteding, indien die er al geweest is, wellicht veel lager uitkwam en een vergelijking van de effectieve kostprijs moeilijk wordt.

De Bruyne 1944 (noot 35).

H. De Bruyne, ‘Cité des expériences de la Roue à Anderlecht’, Courrier 15 (1944), 11.

L. Baes, ‘Algemene beschouwingen over woningbouwprocedés’, in: Het probleem van de huisvesting in België, Brussel 1946, 121.

J.-J. Eggericx, ‘La valeur réelle d’un nouveau procédé en matière de construction d’habitations à bon marché’, L’Habitation à Bon Marché 2 (1922) 8, 190.

A. Puissant, ‘Le problème architectural de l’habitation’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 9, 198-199.

Seroen 1923 (noot 22), 3; F. Seroen, ‘À propos de l’emploi des matériaux de substitution dans la construction de maisons d’habitations’, L’Habitation à Bon Marché 4 (1924) 2, 35-50.

‘La construction à l’aide du matériau traditionnel, c’est-à-dire la brique, appartient déjà au passé.’ Eggericx 1922 (noot 97), 190.

Eggericx 1922 (noot 97), 191-192.

H. Rabozée e.a, ‘Rapport de la Commission instituée pour l’étude de l’emploi du béton maigre dans la construction des habitations à bon marché’, Annales des Travaux Publics de Belgique, 78 (1925) 4, 521-561; H. Rabozée e.a., ‘Rapport de la Commission instituée pour l’étude de l’emploi du béton maigre dans la construction des Habitations à bon marché’, L’Habitation à Bon Marché 5 (1925) 12, 224-233; 6 (1926) 1, 1-8; 6 (1926) 2, 23-28.

Puissant 1924 (noot 98), 199.

Gosseries 1926 (noot 5), 46-47.

Gosseries 1926 (noot 5), 45; Smets 1977 (noot 4), 145.

Smets 1977 (noot 4), 142.

Gosseries 1926 (noot 5), 111-123.

Bijna onvermijdelijk komt men hier uit bij de legendarische boutade ‘le salut de l’architecture, c’est la dèche’, voor het eerst geciteerd door Bourgeois in: ‘Objets, principes, tactique’, 7 Arts 1 (1922) 1.

Zie bijvoorbeeld V. Bourgeois, ‘Architecture’, La Cité 3 (1922) 7, 150; P.-L. Flouquet, ‘L’homme et l’oeuvre’, in: Bourgeois 1952 (noot 74).

Strauven 2005 (noot 72), 26.

M. 1922 (noot 55), 182; Puissant 1924 (noot 98), 19

Published

2024-09-24

How to Cite

Van de Voorde, S., & Fivez, R. (2024). ‘It is absolutely unnecessary, even detrimental, to embellish the façades’ : Experiments with concrete in social housing in Belgium after the First World War. Bulletin KNOB, 123(3), 1–29. https://doi.org/10.48003/knob.123.2024.3.830

Issue

Section

Articles

Plaudit