Mirror for town administration further examined. About the fireplace of Colijn de Nole in Kampen
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.108.2009.5-6.165Downloads
Abstract
The fireplace in the sheriffs’ courtroom of the old town hall in Kampen was made between 1543 and 1554 by the sculptor Colijn de Nole from the Southern Netherlands (living in Utrecht from 1530 onwards).
In order to learn more about the method of working of this sculptor the fireplace was subjected to a thorough research, focusing on type of stone, construction and paint. On the basis of research with an X-ray fluorescence apparatus it has been ascertained that the fireplace is composed of at least three types of stone: sandstone, Baumbergersteen and Avendersteen.
In the choice of type of stone for a particular location functional motives appear to have played a part. For instance, large blocks of sandstone were used in the construction of the fireplace. In the finely worked parts of the monument both Baumbergersteen and Avendersteen were used: the German, harder type of stone in the lower zone of the fireplace, the softer and therefore more vulnerable Avendersteen in the higher parts. It is likely that during his apprenticeship Colijn de Nole had gained experience of this type of stone from his native region and evidently chiselling it had so many advantages that he found it worthwhile to have the stone transported to Utrecht.
The construction of the fireplace shows defects. The fireplace is mounted on the back wall with partly original iron bars. Only the two herms in front rest on the floor. This causes tension at the corners of the frieze, resulting in cracks. In addition, part of the iron construction in the flue is seriously affected by corrosion. The entire monument is covered by a layer of paint. Research with the naked eye and with the microscope showed that two layers can be distinguished in the paint. Possibly the components of the fireplace had already been covered by a first layer of paint before being mounted and the second layer was applied later on large parts of the fireplace, though not everywhere.
References
Het onderzoek werd uitgevoerd met medewerking van Hendrik Tolboom, Bertil van Os en Mariël Polman, respectievelijk natuursteenspecialist, geo-chemicus en verfdeskundige van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Nanninga Uitterdijk, ‘Aantekeningen betreffende het oude raadhuis te Kampen’, Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel dl. 8, Zwolle 1886, 44-45.
Het timmerwerk werd verricht onder leiding van stadstimmerman Goessen Jansz., het metsel- en steenhouwerswerk stond onder leiding van stadsmetselaar Berent van Coesfelt. Meester-kistenmaker Zweer vervaardigde het houten gewelf. Een glazenier genaamd Peter maakte de raampjes . Chr.J. Kolman, Naer de eisch van ’t werck; De organisatie van het bouwen te Kampen 1450-1650, Utrecht 1993, 269-273. Gemeente Archief Kampen, Oud-Archief, Stedelijke rekeningen, inv.nr. 417, 418 en 419 (1543, 1544, 1545).
De kast voor het stadszilver die zich nu links van de schouw bevindt, dateert uit het midden van de zeventiende eeuw.
Kolman 1993, 269.
Dirk J. de Vries, ‘Jelis Knijff en Jelis Jelissen, kistenmaker in Zwolle en beeldsnijder in Kampen’, Bulletin KNOB 100(2001) nr. 2, 80.
Kolman 1993, 273.
Onder het gelauwerde hoofd van Karel V, staat: ‘”Carolus SC romanor” imperator semper AUGUSTUS’: Karel V, de meest verheven keizer der Romeinen. Met de woorden ‘PLUS OULTRE’ (steeds verder) in het wapen, toonde de keizer zijn expansiedrift. A.J. Gevers en J. ten Hove, Raadhuis van Kampen (kleine monumenten reeks), Zwolle 1988, 40. Waarschijnlijk waren de inwoners van Kampen blij met het centrale gezag van de keizer. Door zijn overwinning op de hertog van Gelre hoopte men voorlopig gevrijwaard te zijn van plunderingen. Bob van den Boogert en Jacqueline Kerkhoff (red.), Maria van Hongarije; Koningin tussen keizers en kunstenaars 1505-1558, tent.cat Utrecht (Rijksmuseum Het Catharijneconvent) en ’s-Hertogenbosch (Noordbrabants Museum), Zwolle 1993, 344.
Gevers en ten Hove 1988, 37-45. W.T. Kloek, W. Halsema-Kubes en R.J. Baarsen, Kunst voor de Beeldenstorm: Noord-Nederlandse kunst, 1525-1580, dl. 1, uitgave bij tent. Amsterdam (Rijksmuseum), ’s-Gravenhage 1986, 93. R. Vos en F. Leeman, Het nieuwe ornament, ’s-Gravenhage 1986, 58-59. Marguerite Casteels, De beeldhouwers De Nole te Kamerijk, te Utrecht en te Antwerpen, Brussel 1961, 77-79.
Anton van Run, ‘Theater van het leven. De hermen van het doksaal in de Cunerakerk’, Historische Heuvelrug Reeks 15 (jubileumuitgave Geschiedenis van Rhenen), Utrecht 2008, 160-171.
De koppeling van het mannelijke, respectievelijk vrouwelijke geslacht aan ‘goed’ en ‘slecht’ komt voort uit de gotische traditie. W. Kuyper, The Triumphant Entry of Renaissance Architecture into the Netherlands. The Joyeuse Entrée of Philip of Spain into Antwerp in 1549, Renaissance and Mannerist Architecture in the Low Countries from 1530 to 1630, dl. 1, Alphen aan den Rijn 1994, 125.
Elementen uit de voorstellingen van de groteske motieven zijn terug te vinden in de prenten van Cornelis Bos. S. Schéle, Cornelis Bos; A Study of the Origins of the Netherland Grotesque, Stockholm 1965.
De persoon die het ontwerp voor de schouw gemaakt heeft moet goed op de hoogte zijn geweest van de gebruikelijke iconografische programma’s met betrekking tot raadhuizen en van het humanistische gedachtegoed. Van de lokale geschiedenis hoefde hij niets te weten. Het is niet uit te sluiten dat Colijn de Nole zelf het ontwerp gemaakt heeft. We weten dat hij in staat was om een ontwerp voor een schoorsteen als in Kampen te leveren. Hij werd immers in 1552- 1553 betaald voor het maken van een ontwerp voor de schoorsteen van Klein Lichtenberg, onderdeel van het raadhuis te Utrecht. Ook in dit vertrek werd recht gesproken. Zijn ontwerp is waarschijnlijk niet uitgevoerd. J.P. Filedt Kok, W. Halsema-Kubes en W.Th. Kloek, Kunst voor de Beeldenstorm: Noord-Nederlandse kunst, 1525-1580, dl. 2, tent.cat. Amsterdam (Rijksmuseum), ´s Gravenhage 1986, 300-301. Het ontwerp uit 1560 voor een schouw van het raadhuis te Zwolle werd eveneens door een beeldhouwer gemaakt. De Vries 2001, 72-82.
De keuze voor de open zijkanten kan ingegeven zijn door een functioneel motief. Pieter Coecke van Aelst beschrijft dit schouwmodel bij de Korintische orde en geeft hierbij aan dat dit model bij uitstek geschikt is voor een groot vertrek, aangezien de warmte dan ook naar beide zijkanten kan uitstromen. H.J. Zantkuijl, ‘De warmte beschouwd’ (deel 1 en 2), Bouwen in Amsterdam; het woonhuis in de stad (deel 4, 1984) nr. 37, 354. R. Rolf, Pieter Coecke van Aelst en zijn architectuuruitgaves van 1539; met reprint van zijn “Die inventie der colommen” en “Generale reglen der architecturen”, Amsterdam 1978, DIII– QIII.
Kees Booij, ‘Het Markiezenhof te Bergen op Zoom; De Christoffelschouw uit en thuis’, Oudheidkundige kring De Ghulden Roos (Roosendaal) 33 (1973), fig. 2 (achterin, na 79). Niet alleen de constructie van de schouw in Bergen op Zoom toont enige gelijkenis met die in Kampen, ook de leeuwen met banieren op beide schouwen lijken op elkaar. Hiermee houdt de gelijkenis ook op. De Christoffelschouw is gotisch, de schouw in Kampen renaissancistisch/maniëristisch van karakter. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of er een relatie gelegd kan worden tussen Colijn de Nole en Rombout Keldermans II of diens opvolger.
J.H. van Mosselveld e.a. (red.), Keldermans. Een architectonisch netwerk in de Nederlanden, ’s Gravenhage 1987, 140.
Ook op het moment van schrijven van dit artikel, dienen zich problemen aan. Om erger te voorkomen is een noodconstructie in het rookkanaal geplaatst.
A. Slinger, H. Janse en G. Berends, Natuursteen in Monumenten, Zeist 1980, 40-46 en 57-58.
H.J. Tolboom en C.W. Dubelaar, ‘Avendersteen in Nederland’, Bulletin KNOB (elders in dit nummer).
C.W. Dubelaar, ‘Baumberger kalkzandsteen’; Onderzoek naar de relatie tussen de gesteentekenmerken en de verweringsverschijnselen van een belangrijke historische bouwsteen (TNO-rapport), Delft 2001, 27.
Met dit apparaat worden röntgenstralen gericht op het te onderzoeken materiaal. Aan de hand van de verschillen tussen de door de elementen teruggezonden straling, kan de chemische samenstelling van het materiaal bepaald worden.
Dubelaar 2001, 27.
De delen van deze voluut die nog aan de schouw vastzitten, wijzen met iets minder overtuiging richting Avendersteen. De percentages strontium en zand stemmen overeen, het calciumgehalte daarentegen niet (metingen 1716-1718).
In een brief aan mevrouw Marguerite Casteels, die studie verrichtte naar Colijn de Nole, schreef R. Meischke, als hoofd van de Afdeling Restauratie van de Rijksdienst voor Monumentenzorg, dat de kariatiden zijn vervaardigd uit Bentheimer zandsteen. Hij concludeerde dit nadat één van de twee exemplaren, tijdens een rondleiding, voorover gevallen was en goed, dat wil zeggen zonder verf, bestudeerd kon worden. Brief Meischke aan Casteels van 23 okt. 1958, Archief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort, dossier 3401, monumentnr. 23110, 23111. In veel literatuur wordt overigens vermeld dat de schouw uit zandsteen is vervaardigd. Van den Boogert en Kerkhoff 1993, 227. Kloek, Halsema-Kubes en Baarsen 1986, 94.
Determinatie vond plaats in het voorjaar van 2009 door Hendrik Tolboom (natuursteenspecialist van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en de schrijfster van dit artikel.
De grote hoeveelheden gips, aangetroffen in zowel de Baumbergerals de Avendersteen, kunnen het gevolg zijn van reparatiewerkzaamheden. Zij kunnen echter ook veroorzaakt worden door ’verwering’ van de kalksteen. Zwaveldioxide, afkomstig van verbrandingsinstallaties, was vanaf de industriële revolutie tot de jaren zeventig van de vorige eeuw in verhoogde concentratie aanwezig in de buitenlucht. Kalk werkt als een spons voor zwaveldioxide. Hierdoor wordt vooral de buitenkant van poreuze kalkstenen, zoals Avender- en Baumberger steen, omgezet naar gips. De consequentie daarvan is dat de buitenkant van de steen gaat schilferen of, indien de zwaveldioxide dieper is binnengedrongen, dat de kalksteen afbrokkelt of verzandt.
Tolboom en Dubelaar (elders in dit nummer).
Tolboom en Dubelaar (elders in dit nummer).
Alleen de vrouwenfiguren vertonen enige gelijkenis.
Uit de metingen met het XRF-apparaat was al gebleken dat we met loodwitverf te maken hebben.
Volgens verfdeskundige Mariël Polman (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) was dit niet ongewoon. Vermoedelijk deed men dit om de kleur wat minder besmettelijk te maken.
De directeur Gemeentewerken van Kampen meldde in een brief van 5 december 1941 “dat de schouw indertijd helaas in een imitatie zandsteenkleur is overgeschilderd”. Archief Interne Zaken Kampen, inventarisnummer 2.07.354/1.853.1, restauratie Oude Raadhuis 1941-1962. J.A.L. Bom, hoofdarchitect van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, sprak in een uitgebreid onderzoeksverslag van 18 juni 1951van: “oververving verscheidene jaren geleden in een lichte Bentheimer kleur”. Archief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort, dossier 3401, monumentnr. 23110, 23111.
Het was destijds gebruikelijk om een stenen beeldhouwwerk met verf af te werken. Rob Crèvecoeur, ‘De toepassing van verf op natuursteen’, Sporen in zandsteen, Coesfeld 1999, 135.
J. Nanninga Uitterdijk suggereert dat het de wens van Colijn de Nole was dat het burgemeestersgestoelte niet onmiddellijk naast de schouw geplaatst zou worden, maar dat meester Vrerick van geen wijken voor de vreemde meester wilde weten. De tekst waarin hij deze bewering doet, vormt een inleiding op de publicatie van een reeks foto’s van de schouw, gemaakt door de heer J. Enserinck, Kampen 1904, dossier Colijn de Nole, Archief Rijksmuseum Amsterdam.
Casteels 1961, 77-79.
Zo heeft de vrouw een tenger postuur, een lange hals en een smal, klassiek gezicht. Het kapsel is steeds hetzelfde: veel volume op het hoofd, een band die de haren samenbindt, en consequent één krulletje voor de oren. De mannen in de schouw hebben ongeveer hetzelfde profiel en dezelfde soort baard. Het beeld van Karel V en de mannenkop vlak onder hem vormen hierop overigens een uitzondering.
In de schouw zijn verschillen in vakbekwaamheid te constateren. Zo is de suggestie van beweging in de personificaties van de deugden overtuigend weergegeven. In de figuren van de reliëfs daarentegen is een zekere houterigheid te bespeuren. Deze verschillen zouden verklaard kunnen worden door het feit dat Colijn de Nole ofwel andere beeldhouwers ofwel leerling-beeldhouwers bij het werk heeft ingeschakeld.
(Gemeente Archief Kampen, Oud-Archief: inv.nr. 661 (Stedelijke Rekeningen 1793, nadere uitgaven, 21B), Nieuw-Archief: inv.nr. 47 (Notulen van de Raad , vergadering 1 augustus 1877, besluit nr. 21); inv.nr. 856 (Verslagen omtrent de toestand der gemeente, 1877 ‘Archief’ en 1878 ‘Archief’); inv.nr. 1356 (Begrotingen 1877 en 1878); inv.nr. 1367 (Gedrukte begrotingen met memorie van toelichting 1877 en 1878), Handelingen van den Raad der Gemeente Kampen (serie), Kampen 1877, 204, Archief Interne Zaken gemeentehuis Kampen, inv. nr. 2.07.354/1.853.1 (Objectdossier Stadhuis: restauratie Oude Raadhuis 1941-1962, onderzoek en bestemming Oude Raadhuis 1971-1978, verbeterings-programma en restauratie Oude Raadhuis 1977-1982, Objectdossier Oudestraat 133, tweede dossier 1984-1986), Archief Rijksdienst voor het Culturele Erfgoed in Amersfoort, dossier 3401, monumentnr. 23110, 23111).
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2009 Bulletin KNOB
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.