Woekeren met de ruimte. Nieuw licht op de middeleeuwse plannen voor zuidwaartse voltooiing van het Domschip te Utrecht

Auteurs

  • Pepijn van Doesburg

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.111.2012.3.89

##submission.downloads##

Samenvatting

The nave of Utrecht cathedral was never completed, which contributed to its collapse during a heavy storm in 1674. The vaults in the central nave and the flying buttresses to shore them were not executed. On the southern side the Heilig-Kruiskapel (Holy Cross Chapel), which belonged to the adjacent chapter of Oudmunster, prevented the complete extension of the nave according to the original seven-aisle layout. Attempts of the dean and chapter to have the chapel moved came to nothing.

After the storm of 1674 three realized southern nave chapels survived. The westernmost of them, the Zoudenbalch chapel, was demolished after all in 1847. On plans and illustrations dating from before that year a spring of a wall is to be seen against the west wall of this chapel. We may conclude from this that the exterior wall of the nave should have receded according to an adjusted design, in such a way that the Heilig-Kruiskapel as a whole would be spared.

It is understandable that the dean and chapter developed an alternative plan. It was not just the provisional state of the southern wall of the nave that required completion in southward direction. The extension was also necessary for architectural reasons so as to be able to mount the brick vault of the central nave. In theory two versions of the alternative plan are conceivable: one with a second aisle, for which a transept of the Heilig-Kruiskapel would yet have to be demolished, and a version with three chapels, in which case the Heilig-Kruiskapel as a whole could be spared.

The demolition of the Heilig-Kruiskapel was not the only point of conflict between the two neighbouring chapters. At the start of the building of the nave of the cathedral a conflict had already arisen: a pillar of the nave partly stood on Oudmunster territory and further building was stopped for the time being. In view of the attitude of Oudmunster in this “border conflict’’ it is not likely that this chapter would soon agree to the demolition of the northern transept of the Heilig-Kruiskapel for the sake of the dean and chapel of the cathedral.

An almost unknown reconstruction plan of the nave of the cathedral by Christiaan Kramm from 1823, when the ruin of the nave was still partly standing, shows an interesting version – though not practicable in that form - of the alternative plan with nave chapels based on the receding wall spring at Zoudenbalch chapel. The question is to what extent Kramm based himself on field tracks and old sources.

It was known that territorial problems existed between the two neighbouring chapters about the extension of the cathedral, which caused the delay in the construction of the nave on the southern side. As it turns out now, the dean and chapter of the cathedral then developed an alternative plan for completion. The fact that this design was never executed may have to do with the phasing of the construction of the nave, so that the southern extension had not been started yet when the financial resources dried up around 1525 and the construction was definitely stopped.

Referenties

De Stichting Voorbereiding Herbouw Schip Domkerk ontwikkelt een plan om het schip op authentieke wijze te herbouwen.

Het Utrechts Archief (HUA), Topografische atlas, Hv 27 (A); HUA, Topografische atlas, Hc 27; HUA, Topografische atlas, Hc 28.

E.J. Haslinghuis en C.J.A.C. Peeters, De Dom van Utrecht, Den Haag 1965. Hun beschrijving van het verdwenen schip op pagina’s 332 tot 336 is op bepaalde punten bovendien achterhaald en onjuist. Ook andere werken bleken onbruikbaar voor deze studie; ik noem hier slechts F.J. Nieuwenhuis, De Dom te Utrecht, Den Haag 1902; S. Muller Fz., Het schip van den Dom van Utrecht (ingestort in 1674), Den Haag 1905; S. Muller Fz., De Dom van Utrecht, Utrecht 1906; W.H. Vroom, De financiering van de kathedraalbouw in de middeleeuwen, in het bijzonder van de Dom van Utrecht, Maarssen 1981.

Ook de middenmontant van een geplande blinde tracering in deze nis lijkt afgebeeld te zijn. De dagkanten van de nis zijn ook op de in noot 1 genoemde plattegronden af te lezen.

Het kapittel van Oudmunster volhardde in zijn recht van overpad tussen Domkerk en -toren, waardoor beide bouwdelen op maaiveldniveau niet op elkaar konden aansluiten.

De mogelijkheid van deze variant ontstond tijdens een gesprek met de heer F. Kipp, bouwhistoricus van de gemeente Utrecht, op 24 januari 2012 naar aanleiding van het onderwerp van dit artikel. De zuidelijke dwarsarm van de Heilig-Kruiskapel was al in een eerder stadium (veertiende eeuw?) verdwenen.

N.B. Tenhaeff en W. Jappe Alberts, Bronnen tot de bouwgeschiedenis van den Dom te Utrecht, deel II, stuk 2, ’s-Gravenhage 1969, 334: ‘Item solvi cuidam nuncio misso in Gorinchem ex commissione dominorum apud magistrum Iohannem Marschinck ad consulendum super structura capelle sancte Crucis ad alium locum ponende.’

A. de Groot, De Dom van Utrecht in de zestiende eeuw. Inrichting, decoratie en gebruik van de katholieke kathedraal, Utrecht 2011, 16. De dateringen van de zuidelijke schipkapellen in eerdere publicaties, waaronder Haslinghuis en Peeters 1965 (noot 3), 343, lopen uiteen en zijn onbetrouwbaar.

Zie hierover K. van Vliet, In kringen van kanunniken. Munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 695-1227, Zutphen 2002, 168-175.

De discussie over de oorsprong van de kapel doet voor het onderwerp van dit artikel niet ter zake. Verwezen wordt onder meer naar de bijdragen van H.L. de Groot, R. Rijntjes en C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn naar aanleiding van de hernieuwde opgraving van de Heilig-Kruiskapel in 1993 in het themanummer over het Domplein van Bulletin KNOB 93 (1994) 4/5, en verder naar de bijdragen van C. van Rooijen in Bulletin KNOB 99 (2000) 3, 62-68, en van C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn in Bulletin KNOB 107 (2008) 3, 81-89.

Zie verder C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, De eerste kerken in Utrecht: Sint-Thomas, Sint-Salvator, Sint-Maarten, Utrecht 1995, 49-51 en B. van den Hoven van Genderen, De Heren van de Kerk. De kanunniken van Oudmunster te Utrecht in de late middeleeuwen, Zutphen 1997, 503.

S. Muller Fzn e.a. (red.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, V, Utrecht 1959, nr. 2631.

Zie over deze materie M.W.J. de Bruijn, Husinghe ende hofstede, Utrecht 1994, 165-171. De heer De Bruijn wees mij op verschillende archiefstukken en was mij behulpzaam bij de interpretatie ervan, waarvoor ik hem veel dank verschuldigd ben.

Met veel dank aan de heer H. Wynia, archeoloog van de gemeente Utrecht, die mij behulpzaam was bij het duiden van de oorspronkelijke opgravingtekeningen. Publicaties over opgravingen op het Domplein bleken onbruikbaar, omdat zij nauwelijks aandacht schenken aan de laat-Middeleeuwse situatie.

A. de Groot, ‘Een droom van een Dom. De Dom van Adelbold II, bisschop van Utrecht’, Jaarboek Oud-Utrecht, Utrecht 1998, 23; De Groot 2011 (noot 8), 167; bron: HUA, 216, Domkapittel, inv. nr. 570: ‘[…] quod fuit quondam consistorium domini prepositi et archidiaconi Traiectensis circa capellam Sancte Crucis in opposito consistorii episcopalis et illo consistorio prepositus et archidiaconus Traiectensis et suus officialis pro tempore pacifice usi sunt in sua iurisdictione exercenda, absque contradictione quacunque prefatorum dominorum sancti Salvatoris […]’

Ter voorbereiding van de bouw van de Domtoren werd in 1320 de grens van een perceel van Oudmunster ten noorden van het bouwterrein aangepast; in 1399 kreeg het Domkapittel hetzelfde perceel door ruil in eigendom; zie De Bruijn 1994 (noot 13), 158-163.

HUA, 216, Domkapittel, inv. nr. 570: ‘certam columnam et murum ecclesie sue iuxta cratem ecclesie sancti Salvatoris, ex opposito consistorii domini reverendissimi Traiectensis’; ‘Doe die heren vanden doem lieten leggen die pleern mit die muyr bi onsen roester, so meyster Reyneer, vice decanus, nunciavit eis novum opus tandem […]’

HUA, 216, Domkapittel, inv. nr. 570.

HUA, 223, Oudmunster, inv. nr. 467; zie ook Broer en De Bruijn 1995 (noot 11), 52-53.

HUA, 216, Domkapittel, inv. nr. 570; zie ook De Bruijn 1994 (noot 13), 168.

Zie over deze opgraving S. Muller Fz., ‘Het schip van den Dom van Utrecht’, Bouwkunst. Tweemaandelijksch Tijdschrift 1 (1909), 160-167.

C.F. von Wiebeking, Theoretisch-Practische Bürgerliche Baukunde, deel 3 (atlas), München 1825, plaat 113 en 120. Over het auteurschap van Christiaan Kramm (1797-1875) zie J.J.F. Wap, ‘Levensberigt van den schrijver’ in: C. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd, Amsterdam 1857, 3-4.

De afbeeldingen blijken niet geheel onbekend in de kunsthistorische literatuur in ruimere zin. Ze zijn eerder afgedrukt bij T. Boersma, ‘‘Tijdvakken van een ver verleden welke wij alzoo hopen te zien herleven’. Christiaan Kramm en zijn betekenis voor het bouwkunst-onderwijs en het ‘Gotische Architectuur-teekenen’ aan de Utrechtse ‘Stadsschoolen voor Teeken- en Bouwkunde’ 1822-1866’, De Sluitsteen. Bulletin van het Cuypers Genootschap 5 (1989), 83-113. Boersma behandelt ook de totstandkoming van deze tekeningen, die indirect geleid hebben tot de eerste grootschalige herstelwerkzaamheden aan de Dom.

Kramm 1857 (noot 22), 1436-1437. Saftleven maakte kort na de instorting van het schip in 1674 een serie documentaire tekeningen van de ruïne.

Mondelinge mededeling op 8 februari 2012 van de heer A. de Groot, die ik voor deze en andere aanwijzingen zeer erkentelijk ben.

Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht, Jaarverslag 3, 1973/1974, 50 (afb.) en 51 (bijschrift). Th. Haakma Wagenaar (1908-1986) noemde deze planwijziging ook in een nooit gepubliceerde monografie over de Dom. Zijn zoon, de heer W. Haakma Wagenaar, liet mij het manuscript uit de nalatenschap van zijn vader inzien en wees mij op de tekening in het jaarverslag, waarvoor ik hem bijzonder erkentelijk ben.

Th. Haakma Wagenaar, Cursus kennisoverdracht - Dom, s.l. [Utrecht] 1978-1980, 65.

De Groot 2011 (noot 8), 168.

Dat valt op te maken uit A.E. van Giffen e.a., Opgravingen op het Domplein te Utrecht, wetenschappelijke verslagen, deel I en II, Haarlem 1934. De fundering van de muuraanzet tegen de Zoudenbalchkapel is wel teruggevonden.

Deze bouwvolgorde van de oostelijke schipkapellen volgens De Groot 2011 (noot 8), 89. In 1517 zou zijn begonnen aan de vier noordwestelijke kapellen met aansluitende zijbeukvakken volgens Haslinghuis en Peeters 1965 (noot 3), 176.

Gepubliceerd

2012-09-01

Citeerhulp

van Doesburg, P. (2012). Woekeren met de ruimte. Nieuw licht op de middeleeuwse plannen voor zuidwaartse voltooiing van het Domschip te Utrecht. Bulletin KNOB, 111(3), 133–141. https://doi.org/10.7480/knob.111.2012.3.89

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##