De houtvoorziening van Amsterdam uit Scandinavië en het Baltisch gebied: gezien vanuit dendrochronologisch perspectief (circa 1500-1700)
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.114.2015.3.1005##submission.downloads##
Samenvatting
Amsterdam experienced the greatest upturn in its economic fortunes in the sixteenth and seventeenth centuries. This went hand in hand with brisk building activity throughout the city. As part of studies into construction history, 679 samples of wood were subjected to dendrochronological examination. Since Amsterdam very swiftly exhausted local wood supplies, the city had to rely on importing wood to cover its immense needs. On the basis of the dendrochronologically defined samples, this article not only presents the individual datings, but also attempts to analyze the timber trade in the city in the context of the overall political situation. Since the countries bordering on the Baltic Sea formed an unstable economic region at this time owing to the Nordic Wars, two other main zones were tapped. First, a lot of timber was procured from south Norway and western Sweden, enabling Danish customs duties to be avoided that would otherwise have been levied on goods moving from the Baltic. The preference was for high-grade fine-ringed oak and pine. Second, wood was purchased from the region along the Elbe and Havel rivers, whereby the timber was traded through Hamburg. Prussia made use of canals that ran deep into the central reaches of the Oder River and beyond as sources of wood. The specialty from this area were long trunks of pinewood. These trade relations survived, along with the associated rafting on inland waterways, into the most recent past. Despite its massive scale, timber trade down the Rhine only played a minor role for Amsterdam. Evidently the timber in question tended to be sold more in the western Dutch provinces and in long-distance trade from the west.
Referenties
Zie de bijdrage van Kristof Haneca in dit Bulletin.
De monsters uit archeologische context werden in het laboratorium van het Deutsches Archäologisches Institut in Berlijn geanalyseerd, de monsters uit bouwhistorische context door dr. Bärbel Heußner in Petershagen.
De Nederlandse benamingen/termen voor de verschillende houtsoorten zijn vaak wat verwarrend: de term grenen of grenenhout werd vroeger vooral gebruikt voor hout van de grove den, tegenwoordig voor hout van alle dennensoorten (Pinus spp.). De term dennen of dennenhout werd vroeger vooral gebruikt voor hout van de gewone zilverspar, tegenwoordig voor hout van alle zilversparrensoorten (Abies spp.). De term sparrenhout werd vroeger vooral gebruikt voor hout van de fijnspar, tegenwoordig voor hout van alle sparrensoorten uit het geslacht Picea. De term vuren of vurenhout wordt uitsluitend gebruikt voor het hout van de fijnspar (Picea abies (L.) H. Karst.
Beide soorten zijn houtanatomisch niet met zekerheid van elkaar te onderscheiden.
Het gaat hier om eigen onderzoek in het kader van bouwhistorisch onderzoek. Zuid-Duits dennenhout komt daar in de achttiende en negentiende eeuw regelmatig voor. De publicatie van de door M. Elfateh aan de TU Cottbus verdedigde dissertatie over dit onderwerp is aanstaande.
Vanuit pragmatische overwegingen wordt hier een opdeling in blokken van vijftig jaar gehanteerd. Voor de weergave van een meer algemene samenhang is dat toereikend. Voor verdergaand onderzoek en bij meer materiaal in de verschillende periodes, heeft een indeling op basis van politieke en economische ontwikkelingen de voorkeur.
We beschikken in het laboratorium over ongeveer vierhonderd eigen standaardchronologieën met betrekking tot alle regelmatig voorkomende houtsoorten. Daarbij komt nog een aanzienlijk aantal chronologieën die middels internationale databases of door samenwerking met andere laboratoria beschikbaar zijn. In veel gevallen wordt samengewerkt met de desbetreffende lokaal competente laboratoria.
Meer informatie daarover bij A. Daly, Timber, Trade and Tree-rings. A dendrochronological analysis of structural oak timber in Northern Europe, c. AD 1000 to c. AD 1650, proefschrift University of Southern Denmark, [Odense] 2007, dendro/dendro-dk_files/timber%20trade%20treerings.pdf.
Zie over de Nederlandse ‘houtnood’: J. Buis, Historia Forestis. Nederlandse bosgeschiedenis. II. Houtmarkt en houtteelt tot het midden van de negentiende eeuw, Utrecht 1985, 903-906.
Zie hierover uitgebreid de bijdrage van Gabri van Tussenbroek in dit Bulletin.
T. Wazny, ‘Baltic timber in Western Europe – an exciting dendrochronological question’, Dendrochronologia 20 (2002) 3, 313-320.
J.I. Israel, Nederland als centrum van de wereldhandel 1585-1740, Franeker 1991, 84.
De eerste Navigation Act werd in 1651 afgekondigd, onder Oliver Cromwell.
In 1628 stond de Deense koning de export van eiken naar Holland toe. K. Newland, ‘Norwegian Timber and the Scottish Great House’, in: Architectual Heritage xviii, Edinburgh 2007, 41. In 1640 werd die export echter weer verboden, J. Tossavainen, Dutch forest products’ trade in the Baltic from the Late Middle Ages to the Peace of Munster in 1648, Jyväskylä 1994, 78. De Schotten profiteerden daarvan en werden wat de houthandel ten westen van de Sont betreft invloedrijker. A. Lillehammer, ‘The timber trade and the Ryfylke farmers c. 1500-1700’, in: Timber and trade. Articles on the timber export from the Ryfylke-area to Scotland and Holland in the 16th and 17th century (Fagrapport nr. 1), Aksdal 1999, 6-23, 7.
E. Göbel, ‘The Sound Toll Registers Online project, 1497-1857’, International Journal of Maritime History XXII (2010) 2, 305-324, met een verwijzing naar de online databank.
S. Kroll en K. Labahn, Die ‘niederlandischen Sundregister’ als Quelle fur den Fernhandel der Hafenstadte des Ostseeraums wahrend des 18. Jahrhunderts. Online http://www.philfak.uni-rostock.de/imd/forschung/homemare2/Sundregister.pdf (2013).
Voor het ter beschikking stellen van ongepubliceerde referentiechronologieën bedank ik N. Bonde (Kopenhagen), K. Haneca (Brussel) en T. Wazny (Tucson).
Het zou zeker de moeite waard zijn om het databestand met de opbouw van meer lokale chronologieën te vergelijken, maar hiervoor is meer voorwerk in de potentiële herkomstgebieden vereist.
Afgezien van Baltisch of Pools eikenhout stamt het tot nog toe vroegst aangetroffen hout uit West-Zweden met wankant van 1521. Enkele monsters zonder wankant zijn nog iets ouder.
Mededeling van R. Neef, Berlijn. Lokale chronologieën zijn tenminste voor de historische periode voor deze bosbestanden niet beschikbaar.
Oorspronkelijk opgesteld door Th. Bartholin, een latere versie met F. Schweingruber (website International Tree-Ring Data Bank). Vanwege zeer veel vergelijkingsmateriaal uit het Noordoosten van Duitsland gebruiken we een eigen meer precieze versie.
Monster amnd7-3, uit het pand Noorderstraat 7.
Mededeling van M. Zunde.
C. Groves en M. Zunde, ‘Latvia and England – The Conifer Connection’, in: Eurodendro 2001, Book of abstracts, Ljubljana 2001, 8.
Mededeling van N. Bonde.
Mededeling van T. Thun (Oslo) en A. Seim (Göteborg).
M. Williams, Deforsting the Earth. From prehistoric to global crisis, Chicago 2003, 200.
H.S.K. Kent, War and trade in Northern Seas (Cambridge Studies in Economic History), Cambridge 1973, 199.
A. Brathen, Dendrokronologisk serie fran västra Sverige 867-1975. Rapport Riksantikvarieämbetet 1982, 1.
M. Domínguez-Delmás, J.F. Benders en G.L.G.A. Kortekaas 2011, ‘Timber supply in Groningen (Northeast Netherlands) during the early modern period (19th-17th centuries)’, in: P. Fraiture e.a. (red.), Tree rings, art, archaeology. Proceedings of an international conference (Scientia Artis 7), Brussel 2011, 151-173.
P.C. Callenfeld, ‘Bericht über Holland’, Landesarchiv Potsdam: Pr.Br.Rep.37 Teil 1 Boizenburg 2741 Blatt 17 und 18.
U. Klages, ‘Floßhölzer in Marschenhäusern an der unteren Elbe’, in: G.U. Großmann (Hrsg.), Historisches Bauwesen, Material und Technik (Jahrbuch für Hausforschung 42), Marburg 1992, 181-214; K. Schumacher, Die Anfänge der Elbflößerei (Schriften des Vereins zur Förderung des Lauenburger Elbschifffahrtsmuseums e.V. Bd. 3), Lauenburg 1992, 17-22; Zie ook de bijdrage van Bernd Adam in dit Bulletin.
L. Delfs, ‘Flößerei im Dienste souveräner Fürsten, dargestellt an der für den Harburger Herzog Otto II. im 16. Jahrhundert betriebenen Flößerei auf der Elbe’, in: W. Hinsch en K. Schumacher, Flösserei auf der Elbe, Teil 1, Wege und Ziele ihrer Erforschung, (Schriften des Vereins zur Förderung des Lauenburger Elbschifffahrtsmuseums e.V. Bd. 3), Lauenburg 1992, 29-50.
Chr. Heiser, Die Flößerei in Brandenburg, dargestellt am Beispiel der Region Lychen, Potsdam 2014, Masterthesis Universität Potsdam, ter perse als UPA 2015.
H. Schilling, Die Stadt in der Frühen Neuzeit, München 1993.
Brief van de N.V. Handel Maatschappij v/h H.A. Burmann, kantoor J.W. Brouwersstraat 4, gericht aan de Gräflich Arnimsche Forstverwaltung Boizenburg/Uckermark van 21 november 1924. Landesarchiv Potsdam: Pr.Br.Rep.37 Teil 1 Boizenburg 2741 Blatt 10.
G. van Tussenbroek, ‘Michiel Matthijsz Smids (1626-1692). Kurfürstlicher Baumeister in Brandenburg’, Architectura. Zeitschrift für Geschichte der Baukunst/Journal of the History of Architecture 36 (2006) I, 60-83.
R. Mertins, ‘Bericht über eine Floßfahrt von der Mark Brandenburg nach Hamburg im Jahre 1932’, in: Schriften des Vereins zur Förderung des Lauenburger Elbschifffahrtsmuseums e.V. 3 (1992), 84-108.
Tegenwoordig zijn daar historische verenigingen en het Flößereimuseum (Vlotterijmuseum) Lychen actief.
Geciteerd bij Klages 1994 (noot 32), 208.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2015 Karl-Uwe Heussnner
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.