‘En aan onze keukenmeid mogen wij zelfs geen haar krenken’. Lusten of lasten voor monumenteneigenaren

Auteurs

  • Geert Medema Municipality of Schiedam

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.111.2012.1.97

##submission.downloads##

Samenvatting

When Dutch legislation on monuments and historic buildings was developed, the discussion was mainly determined by the question whether the importance of preservation of monuments and historic buildings was in proportion to the infringement of an individual owner’s exercise of his property rights such protection would imply. This discussion is still relevant. The legislator’s choice to focus on the owner in the recent modernisation of preservation of monuments and historic buildings is also part of it. This article describes the history of the development of the Monuments and Historic Buildings Act 1961 against the light of this continuing debate on the proportionality of the infringement. The (Royal) Netherlands Archaeological Association (NOB) played a prominent part in this history.

Since its foundation in 1899 the NOB, following the surrounding countries, argued the necessity of realizing legal protection of monuments and historic buildings. The first step towards – or of – institutionalized preservation of monuments and historic buildings was made in 1903 by means of a broadly arranged inventory of monumental buildings and objects. In 1907 the Association set up an expert committee to advise on a legal framework for the preservation of monuments and historic buildings. This legal instrument had to supplement the existing practice of subsidizing restoration. In 1910 the final report of the committee appeared with recommendations to the legislator. Among other things, they gave the advice to include owners’ liability for maintenance.

In spite of various announcements of a Monuments and Historic Buildings Act, successive cabinets kept shrinking from infringing on property rights, which they regarded as a practically absolute right. Consequently, imposing limitations was problematic and imposing obligations for owners of historic buildings (too) drastic. The aim to bring policy in line with religious communities and objections of interest groups from the notarial profession and mortgage lenders did not speed up the process either.

The war damage during the Second World War led to temporary measures for the protection of monuments and historic buildings. After the war these measures were extended several times and in the fifties a real Monuments and Historic Buildings Act was prepared. Initially, a liability for maintenance was still included, so as to be able to force reluctant owners to execute maintenance work, in the worst-case scenario. At the last moment the Articles in question were deleted after all, because the legislator considered this liability too large an infringement of property rights and hence irresponsible. Maintenance would only be stimulated by a subsidy programme. The KNOB stated that this implied that the Act had lost its force from the very start. Nevertheless, the chosen system of the Monuments and Historic Buildings Act 1961 was indeed in line with the advice of the Association in 1910. Fifty years’ experience with the Monuments and Historic Buildings Act did not put an end to the criticism of the supposed infringement of property rights and the subject still receives plenty of attention from the legislator.

Referenties

Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, uitgave van Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag 2009, 11.

Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg 2009 (noot 1), 15.

‘Rede van Jhr. Mr. Victor de Stuers’, in: Wettelijke Monumenten-bescherming, Adviezen en voorstellen aan en van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, Den Haag 1910, 4-13.

De Stuers 1910 (noot 3), 4.

Het ontstaan van de KNOB werd uitstekend beschreven door G.W. van Herwaarden, ‘Honderd jaar Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, een beknopte beschrijving’, Bulletin KNOB 97 (1998) 5, 145-180, in het bijzonder146-149.

Nationaal Archief, 2.19.010 Archief van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (1898) 1899-1970, 5 (Notulen van de eerste tweede en derde algemene vergadering), algemene vergadering d.d. 15 oktober 1898.

Nationaal Archief, 2.19.010 Archief van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (1898) 1899-1970, 5 (Notulen van de eerste tweede en derde algemene vergadering), algemene vergadering d.d. 7 januari 1899. Zie ook: Van Herwaarden 1999 (noot 5), 148-149.

J.C. Overvoorde, ‘Bescherming van Monumenten, deel 1’, Bulletin NOB II (1900/1901) 2, 60-68. J.C. Overvoorde, ‘Bescherming van Monumenten, deel 2’, Bulletin NOB II (1900/1901) 3, 106-120.

De Stuers had als beginnend referendaris meegemaakt dat de Tweede Kamer drie jaar lang de bedragen voor restauraties sterk verminderde, met alle gevolgen van dien voor de reeds onderhanden genomen werkzaamheden. De Stuers verhaalt hierover in zijn rede aan de NOB in 1910: De Stuers 1910 (noot 3), 7. Zie ook: J.W. Frederiks, Monumentenrecht, dissertatie Rijksuniversiteit Leiden 1912, 29-34.

J.C. Overvoorde, ‘Bescherming van Monumenten, lezing gehouden op de vergadering van den Nederl. Oudheidkundigen Bond, te Edam den 22 juni 1901’, Bulletin NOB (1900/1901) 6, 233.

Overvoorde 1900/1901 (noot 10), 233.

Nationaal Archief, 2.19.010 Archief van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (1898) 1899-1970, 142 (Stukken betreffende het inventariseren van historische bouwwerken), Adres aan H.M. de Koningin oktober 1901.

Nationaal Archief, 2.19.010 Archief van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (1898) 1899-1970, 142 (Stukken betreffende het inventariseren van historische bouwwerken), brief Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 9 juli 1902; Koninklijk Besluit 7 juli 1903, no. 44. In de commissie werden de volgende leden benoemd: P.J.H. Cuypers (voorzitter), Jos. Th. Cuypers, H. Evers, J.A. Frederiks, L.C. Hezenmans, F.A. Hoefer, S. Muller, J.C. Overvoorde, C.H. Peters, V.E.L. de Stuers en J. Kalf (secretaris).

De commissie bestond uit V. de Stuers (voorzitter), M.J. Duparc, S. Gratama, W.L.P.A. Molengraaff, J.C. Overvoorde, A.F.O. van Sasse van Ysselt, C.W. Vollgraf en J. Kalf (secretaris).

J.C. Overvoorde, ‘Algemeene vergadering van den Nederlandschen Oudheidkundige Bond, gehouden te Kampen den 6 juli 1907’, Bulletin NOB (1907) 5, 152-156.

Overvoorde 1900/1901 (noot 8); Overvoorde 1900/1901 (noot 10); W.L.P.A. Molengraaff, ‘Bewaring van gedenkstukken van geschiedenis en kunst’, De Gids 4de serie 23 (1905) 3, 45-72.

Nationaal Archief, 2.19.010 Archief van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (1898) 1899-1970, 9 (Notulen van de bestuursvergaderingen en algemene vergaderingen 1909-1928), notulen buitengewone vergadering 22 april 1910.

Frederiks 1912 (noot 9), 338.

Geciteerd in Frederiks 1912 (noot 9), 338-339.

‘Verslag der Commissie ter Voorbereiding van Wettelijke Monumentenbescherming’, in: Wettelijke Monumenten-bescherming, Adviezen en voorstellen aan en van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, Den Haag 1910, 47-48 (aanbeveling 1).

Verslag 1910 (noot 20), 48-50 (aanbeveling 2, 3 en 4).

V. de Stuers, ‘De Monumenten in de Tweede Kamer’, Bulletin NOB 2de serie 6 (1913), 55-63.

‘Rede van Mr. S. Gratama’, in: Wettelijke Monumenten-bescherming, Adviezen en voorstellen aan en van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, Den Haag 1910, 18.

Ook later zou door Kamerleden worden betoogd dat ‘niet zoo heel veel monumenten van kunst en historie in handen van particulieren’ zouden zijn, zie: Handelingen der Eerste Kamer 1926-1927, vergadering 8 april 1927, p. 639.

De Stuers 1913 (noot 22).

De Stuers 1913 (noot 22), 63.

J.C. Overvoorde, ‘Openingsrede’ , Bulletin NOB 2de serie 7(1914), 234.

Handelingen der Eerste Kamer 1918-1919, vergadering 19 maart 1919, 323.

Handelingen der Eerste kamer 1926-1927, vergadering 8 april 1927, 637.

Handelingen der Eerste Kamer 1927-1928, vergadering 25 april 1928, 718.

‘Algemeene vergadering van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, op donderdag 27 juni 1929, des avonds te 8.15 in hotel Trianon te Valkenburg (L)’, Bulletin NOB 3de serie 9 (1929) 30, 116.

De indiening van dit verzoekschrift was zo betekenisvol dat er melding van werd gemaakt in het Bulletin: ‘Verzoekschrift omtrent de monumentenwet’, Bulletin NOB 3de serie 9 (1929), 158. Het verzoekschrift werd gericht aan de ministers van Binnenlandse Zaken, van Landbouw, van Justitie, van Financiën, van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.

Kamerstuk Tweede Kamer 1931-1932, 2 VI-5 (Memorie van Antwoord), 29.

Handelingen der Eerste Kamer 1929-1930, vergadering 13 maart 1930, 357.

Staatsblad no. O 351, punt 4.

Wederopbouwbesluit, houdende voorzieningen betreffende de wederopbouw van het grondgebied van het Rijk in Europa: Staatsblad no. F 67.

Kamerstuk Tweede Kamer 1948-1949, 1304; Kamerstuk Eerste Kamer 1949-1950, 1304.

Kamerstuk Tweede Kamer 1948-1949, 1304-3 (Memorie van Toelichting).

Kamerstuk Tweede Kamer 1955-1956, 4115-1 (Koninklijke Boodschap); Kamerstuk Tweede Kamer 1955-1956, 4115-2 (Ontwerp van Wet).

‘Berichten Monumentenwet’, Nieuwsbulletin NOB 6de serie 2 (1949) 9, kol. 191-194; ‘Bondsnieuws monumentenwet’, Nieuwsbulletin KNOB 6de serie 4 (1951) 6, kol. 69-70.

Kamerstuk Tweede Kamer 1955-1956, 4115-2 (Ontwerp van Wet), art. 16 en 18.

Th. Lunsingh Scheurleer, P.J. van der Mark, ‘Het ontwerp voor de Monumentenwet’, Bulletin KNOB 6de serie 10 (1957) 5, kol. 225-242.

Kamerstuk Tweede Kamer 1956-1957, 4115-4 (Voorlopig Verslag), 3-4.

Kamerstuk Tweede Kamer 1959-1960, 4115-5 (Memorie van Antwoord), 4-5.

Kamerstuk Tweede Kamer 1959-1960, 4115-5 (Memorie van Antwoord), 5.

Kamerstuk Eerste Kamer 1960-1961, 4115-61a (Eindverslag, Memorie van Antwoord), 3.

‘Bondsnieuws: Het ontwerp voor de monumentenwet, Adres door het bestuur van de Kon. Ned. Oudheidk. Bond, gericht tot de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (7 nov. 1960)’, Nieuwsbulletin KNOB 6de serie 13 (1960) 12, kol. 275-278.

Gratama 1910 (noot 23),15.

Zie: K. Steehouwer, ‘Monumentaal gebouw gaat straks de puincontainer in’, NRC Handelsblad 24 januari 2011, 9 en ingezonden reacties op 27 januari 2011.

Gepubliceerd

2012-03-01

Citeerhulp

Medema, G. (2012). ‘En aan onze keukenmeid mogen wij zelfs geen haar krenken’. Lusten of lasten voor monumenteneigenaren. Bulletin KNOB, 111(1), 2–9. https://doi.org/10.7480/knob.111.2012.1.97

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##