Toekomstbestendige buitenplaatslandschappen
Een regionale ontwerpbenadering voor historische buitenverblijven in landschappelijke context
DOI:
https://doi.org/10.48003/knob.120.2021.4.732##submission.downloads##
Samenvatting
Klimaatverandering en verstedelijking hebben grote gevolgen voor het beheer en de bescherming van cultuurhistorische landschappen. Vooral in historische buitenplaatslandschappen – landschappen waarvan het karakter wordt bepaald door verschillende historische kastelen, buitenplaatsen (inclusief hun tuinen en parken) en landgoederen – vormt klimaatadaptatie een belangrijke opgave. Daarbij gaat het om de overvloed en het tekort aan water en de veranderingen in de vegetatie als gevolg van de temperatuurstijging. Tegelijkertijd neemt door de toenemende verstedelijking en de daarmee samenhangende recreatiebehoeften de druk toe. Ook hebben deze landschappen te maken met ruimtelijke versnippering als gevolg van verstedelijking, verandering van eigenaar, verandering van functie enzovoort. Dergelijke opgaven vragen om een toekomstgerichte ontwerpbenadering waarbij zorgvuldig met historisch waardevolle landschappelijke karakteristieken wordt omgesprongen. Het gaat om het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van buitenplaatslandschappen, waarbij een nieuwe balans moet worden gevonden tussen de gebruikswaarde (economische benutting), belevingswaarde (identiteit en herkenbaarheid) en toekomstwaarde (ecologische duurzaamheid). Tegelijkertijd vraagt de complexiteit van de opgaven om een regionaal perspectief om de samenhang en de systemische relaties tussen de buitenplaatsen te begrijpen en een gemeenschappelijke basis voor samenwerking te vinden.
Deze bijdrage introduceert een op het landschap gebaseerde regionale ontwerpbenadering voor het begrijpen en ontwerpen van toekomstbestendige buitenplaatslandschappen. Er wordt een behoud-door-ontwikkelingsbenadering uitgewerkt die ruimtelijke ontwikkeling met historische landschapsstructuren als basis neemt in een proces van betekenisvolle betrokkenheid van belanghebbenden. In dit proces draait het om samenwerking en co-creatie met eigenaren, experts, beleidsmedewerkers en anderen. Ontwerpend onderzoek wordt ingezet als een methode om complexe ruimtelijke opgaven waarvoor de buitenplaatslandschappen staan integraal en creatief te benaderen. Ruimtelijk ontwerp op alle schaalniveaus is daarbij een middel om ontwikkelingsstrategieën en principes te ontdekken voor context-specifieke landschapsvorming. Maar ook om mogelijke oplossingen in beeld te brengen die kunnen bijdragen aan bescherming en ontwikkeling van historische buitenplaatslandschappen. Het gaat hier dus niet om het tegengaan van veranderingen of het op slot zetten van het bestaande landschap, maar om het creëren van nieuwe landschapskwaliteiten door goede vormgeving van nieuwe ontwikkelingen. Dit valt samen met een proces van betekenisvolle participatie van belanghebbenden om gezamenlijk afwegingen te maken, samen te leren en gezamenlijk oplossingen te bedenken. Door de combinatie van inhoud, betrokkenheid en proces wordt de op het landschap gebaseerde regionale ontwerpbenadering een krachtige werkwijze om de veerkracht en het aanpassingsvermogen van het buitenplaatsenlandschap te vergroten en dit landschap toekomstbestendig te maken.
Referenties
P. Hooimeijer, H. Kroon en J. Luttik, Kwaliteit in meervoud. Conceptualisering en operationalisering van ruimtelijke kwaliteit voor meervoudig ruimtegebruik, Den Haag 2001.
H.W.M. van der Wyck, De Nederlandse buitenplaats. Aspecten van ontwikkeling, bescherming en herstel, Alphen a/d Rijn 1983, 531-544; F.M. Maas, Van theekoepel tot caravan. De buitenplaats als bijdrage tot de landschapsvorming, Delft 1967; B. Olde Meierink, ‘Buitenplaatslandschappen’, Kasteel & Buitenplaats 19 (2017) 58, 22-29.
Voorbeelden zijn te vinden in: C.M. Steenbergen en W. Reh, Metropolitan landscape architecture, Bussum 2011; M. Fagiolo, ‘Systems of gardens in Italy. Princely residences and villas in Rome and Latium, Savoy Piedmont, Royal Bourbon Naples, and Bagheria, Sicily’, in: M. Benes en M. Lee (red.), Clio in the Italian garden, Washington 2011, 81-114; R. Baetens (red.), Het ‘soete’ buitenleven. Hoven van plaisantie in de provincie Antwerpen 16de-20ste eeuw, Antwerpen 2013; K. Dyrmann, J. Finch en M. Frausing (red.), Estate landscapes in Northern Europe, Aarhus 2019.
H. Renes, ‘Buitenplaatsenlandschappen in Nederland’, Bulletin KNOB 120 (2021) 4, 4-23.
M. Girouard, Life in the English country house. A social and architectural history, New Haven 1978.
Een voorbeeld is het (niet meer bestaande) zeventiende-eeuwse Honselersdijk waar de tuin een weerspiegeling was van het polderlandschap als ultieme uiting van controle over het water en de natuur, met Frederik Hendrik als de beschermer van ‘tuin’ Holland; zie hierover: V. Bezemer-Sellers, Courtly gardens in Holland 1600-1650, Amsterdam 2001.
Zie voor een uitwerking van de locatiekeuze voor historische buitenplaatsen: W.J. van Tent, ‘De buitenplaatsen historisch-geografisch gezien’, in: Jaarboekje Nederlandse Kastelenstichting 1976, 41-54; I. Koppert, Locatiekeuze voor historische buitenplaatsen. De invloed van het landschap, Wijk bij Duurstede 2015. Zie voor landschapsarchitectuur gekoppeld aan de landschappelijke context: J.T.P. Bijhouwer, Nederlandsche tuinen en buitenplaatsen, Amsterdam 1946; Maas 1967 (noot 2).
E.C.M. Ruijgrok, Maatschappelijke baten van instandhouding van complex historische buitenplaatsen, Rotterdam 2018.
Van der Wyck 1983 (noot 2), 519-530; Exemplarisch is de Gelderse situatie als beschreven in: P. Thissen, ‘Buitenplaatslandschappen in Gelderland. Interventies van overheden in verleden en heden’, Bulletin KNOB 120 (2021) 4, 47-61.
Van der Wyck 1983 (noot 2), 519.
Het idee dat het buitenhuis, tuin en park als ‘ensemble’ moeten worden bezien is niet nieuw, getuige studies zoals: J.C. Bierens de Haan, Rosendael. Groen Hemeltje op Aerd, Zutphen 1994. Deze benadering staat aan de basis van beleidsinstrumenten zoals de ‘buitenplaats-biotoop’, die bijvoorbeeld in het Zuid-Hollandse erfgoedbeleid wordt gebruikt.
H. Ronnes, ‘Nederlands onderzoek naar de buitenplaats en het landschap. Stand van wetenschap en vooruitblik’, Bulletin KNOB 120 (2021) 4, 24-32.
S. Nijhuis, ‘Landschappelijke authenticiteit. Het landschap als levend systeem, geschiedenis en ruimtelijke beleving’, Bulletin KNOB 119 (2020) 4, 32-37.
Nijhuis 2020 (noot 13), 34-35.
A. Fleischer, ‘The Beemster Polder. Conservative invention and Holland’s greatest pleasure garden’, in: L. Roberts e.a. (red.) The mindful hand. Inquiry and invention from the Late Renaissance to Early Industrialization, Assen 2007, 145-166.
M. Bobic, The role of time function in city, spatial structures and present, Aldershot 1990.
M. Samuels, ‘The biography of landscape’, in: D. Meinig (red.), The Interpretation of landscape, New York 1979, 51-88; A. Corboz, ‘The Land as Palimpsest’, Diogenes 31 (1983) 121, 21-34.
N. Roymans e. a., ‘Landscape biography as research strategy. The case of the South Netherlands Project’, Landscape Research 34 (2009) 3, 337-359.
M. Vroom, Lexicon van de tuin- en landschapsarchitectuur, Wageningen 2010, 374.
Planbureau voor de Leefomgeving, Grote opgaven in een beperkte ruimte. Ruimtelijke keuzes voor een toekomstbestendige leefomgeving, Den Haag 2021.
G. Fairclough, ‘New heritage, an introductory essay. People, landscape and change’, in: G. Fairclough (red.), The heritage reader, Londen 2008, 297-312.
J.T.P. Bijhouwer (1898-1974), hoogleraar landschapsarchitectuur in Wageningen, was een belangrijke wegbereider van deze aanpak, mede door zijn expertise in plantengeografie gericht op de natuurlijke verspreiding van planten in relatie tot de bodem. Zie: J.T.P. Bijhouwer, Geobotanische studie van de Berger duinen, Deventer 1926; J.T.P. Bijhouwer, Het Nederlandse landschap, Utrecht 1971.
Bijhouwer 1946 (noot 7).
H. Bleumink en J. Neefjes, Handboek beken en erfgoed. Beeklandschappen met karakter, Amersfoort 2018.
H. Renes, ‘Different methods for the protection of cultural landscapes’, in: H. Palang e.a. (red.), European rural landscapes: Persistence and change in a globalising environment, Dordrecht 2004, 333-344.
B. Walker en D. Salt, Resilience thinking. Sustaining ecosystems and people in a changing world, Washington, D.C. 2006.
T. Maas, J. van den Broek en J. Deuten, Living labs in Nederland. Van open testfaciliteit tot levend lab, Den Haag 2017; G. Schliwa en K. McCormick, ‘Living labs: users, citizens and transitions’, in: J. Evans, A. Karvonen en R. Raven (red.), The experimental city, London 2017, 163-178.
Maas, Van den Broek en Deuten 2017 (noot 27), 8.
Voor Gelderland: Provincie Gelderland, Duurzaam erfgoed met toekomst. Vier jaar project KaDEr, Arnhem 2021; H. Zijlstra, S. Nijhuis en W. Quist (red.), Karakteristiek en duurzaam erfgoed Gelderland, Arnhem 2021 (in voorbereiding); S. Nijhuis, P. Thissen en E. Storms-Smeets, Resilient estate landscapes Gelderland, Amsterdam 2022 (in voorbereiding). C. Folke, ‘Resilience’, Ecology and Society 21 (2016) 4, 44.
J.T. Boekholt, Bouwkundig ontwerpen. Een beschrijving van de structuur van bouwkundige ontwerpprocessen, Eindhoven 1984, 27.
R. Hamel, Over het denken van de architect: een cognitief psychologische beschrijving van het ontwerpproces bij architecten, Amsterdam 1990.
S. Nijhuis en J. de Vries, ‘Design as research in landscape architecture’, Landscape Journal 38 (2019) 1-2, 87-103; S. Nijhuis, J. de Vries en A. Noortman, ‘Ontwerpend onderzoek’, in: W. Simons en D. van Dorp (red.), Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming. Methoden voor analyse en visievorming, Wageningen 2017, 256-283.
Nijhuis en De Vries 2019 (noot 33); Nijhuis, De Vries en Noortman 2017 (noot 33).
L. Grocott, Design research & reflective practice. The facility of design-oriented research to translate practitioner insights into new understandings of design, Melbourne 2010.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2021 Steffen Nijhuis
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.