Abstract
Gerrit Lambertsen van Cuilenborch began his career in the studio of Hendrick de Keyser. Later he worked for the Danish king and as sculptor in Kampen and municipal building supervisor in Zwolle. The early classicism of Van Cuilenborch’s buildings in those two towns was quite obviously influenced by his teacher, Hendrick de Keyser. As with other architects, during the course of his career the superimposed rows of pilasters evolved into a colossal order of pilasters. The ionic capital of no. 14 Melkmarkt in Zwolle is planar, as was usual with Serlio and Hendrick de Keyser, whereas Vingboons and other contemporaries favoured the diagonal variant proposed by Scamozzi. Lions’ heads proved to be a useful decorative detail for making a distinction or attribution. Although an iconographic interpretation is as yet lacking, one encounters two different types of lions: stern or affable. Another element that changed over time is the oeil-de-boeuf window, but I have not pursued that in detail. Nor have I investigated the classical treatises or iconological sources that Van Cuilenborch may have consulted, as was done for Hendrik de Keyser’s Medusa in a recent erudite article in this journal.
Although this article affords only a small glimpse of the life and work of the sculptor Gerrit Lambertsen van Cuilenborch and his studio, and although the attribu Aantion is far from absolutely certain, Van Cuilenborch does now have a recognizable, independent place in history.
Van Cuilenborch used sample prints for his facade tablets. He also drew inspiration from models and studied Van Mander’s Schilder-Boeck, which referred to Amsterdam painters he would have known personally, such as Salomon de Bray and Pieter Isaacsz who had worked with him in Denmark for Christian IV. The high quality of his sculpture work in Amsterdam and Denmark is still discernible in various facade tablets and in the carved heads at no. 9 Broederweg in Kampen. With the exception of no. 100 Buiten Nieuwstraat in Kampen, the architectural quality of the facades he built in Kampen and Zwolle is inferior to those built previously under the auspices of Hendrick de Keyser. Van Cuilenborch was first and foremost a master sculptor, only secondarily a mason and, in common with most Dutch municipal building supervisors, no architect at all. With the assistance of other disciplines, such as carpenters and surveyors, he created new market squares in Kampen and Zwolle on the site of a former monastery. In Kampen the buildings were of a mainly representive character, while those around the square in Zwolle were more in the nature of what we would nowadays call property development.
References
noten * Met dank aan Jaap Evert Abrahamse (RCE, redactie Bulletin KNOB), Kent Alstrup (Agency for Culture and Palaces, Kopenhagen), Theo van Mierlo (Gemeente Kampen), Juliëtte Roding (Universiteit Leiden) en Harmen Snel (Stadsarchief Amsterdam) voor tips en advies.
G. van Essen, Het stadsfabrieksambt. De organisatie van de publieke werken in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw, diss. Universiteit Utrecht, Utrecht 2011, 18-25, 148, 146, 208. Met de aanstelling van Hendrick de Keyser ontstond een scheiding tussen het ambt van stadsmetselaar en de stadssteenhouwer/ beeldsnijder. Zijn opvolger, Willem de Keyser, was in 1647 gehouden uitsluitend voor de stad te werken.
C. Danckerts en S. de Bray, Architectura Moderna ofte Bouwinge van onsen tyt bestaende in verscheyde soorten, raedthuyse, poorten, huyse, graven en dergelijcke gestichten, staende soo binnen dese stat Amsterdam als elders, als gedaen by den zeer vermaerden en vernuften Mr. Hendrick de Keyser, beelthouwer en boumeester der stat Amsterdam…, Amsterdam 1631.
P. Rosenberg, ‘Die Wohnhausentwürfe von Hendrick de Keyser (1565-1621)’, Hausbau in Holland. Baugeschichte und Stadtentwicklung. Jahrbuch für Hausforschung 61 (2010), 297-314, hier: 299.
E. Neurdenburg, ‘Hendrick de Keyser en het beeldhouwwerk aan de galerij van Frederiksborg in Denemarken’, Oudheidkundig Jaarboek 12 (1943) afl. 1-2, 33-41; M. Stein, ‘The Iconography of the Marble Gallery at Frederiksborg Palace’, Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, 35 (1972), 284-293.
Stein 1972 (noot 4), 289-291; K. Ottenheym, P. Rosenberg en N. Smit, Hendrick de Keyser Architectura Moderna. Moderne bouwkunst in Amsterdam 1600-1625, Amsterdam 2008, 118-119.
J. Roding en M. Stompé, Pieter Isaacsz (1569-1625). Een Nederlandse schilder, kunsthandelaar en diplomaat aan het Deense hof, Hilversum 1997, 56.
Stein 1972 (noot 4), 288.
G.W. Kernkamp, ‘Memoriën van Ridder Theodorus Rodenburg betreffende het verplaatsen van verschillende industrieën uit Nederland naar Denemarken, met daarop genomen resolutiën van koning Christiaan IV (1621)’, Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht 23 (1902), 189-257. Rodenburg constateert dat de meeste in Denemarken toepaste baksteen uit ‘Holland, Vriesland en ander quartieren komen moet’ en dat hij daarom voorstelt om vijftig personen op eigen kosten uit Holland te laten komen om met lokale Deense klei en turf bakstenen, estriken en haardstenen te gaan produceren, op voorwaarde dat ze gedurende een aantal jaren het alleenvertoningsrecht via een koninklijk privilege mogen genieten (pp. 221-223). Laurens Sweys zorgde voor de aanschaf en het transport van ‘Gullandse’, Gotlandse steen, waar de beelden uit gehouwen werden en bestelde blauwe steen, marmer en toetssteen in de Zuidelijke Nederlanden, zie Neurdenburg 1943 (noot 4), 35.
Voor de achtergrond van Rodenburg zie ook H. Battjes, ‘Het netwerk van Hendrik de Keyser, rederijker en lootjesverkoper’, Jaarboek Amstelodamum 99 (2007), 80- 133; K. Ottenheym, ‘Travelling Architects from the Low Countries and their Patrons’, in: K. Ottenheym en K. De Jonge (red.), The Low Countries at the Crossroads. Netherlandish Architecture as an Export Product in Early Modern Europe (1480-1680), Turnhout 2013, 55-88, hier: 68-69.
Kernkamp 1902 (noot 8), art. 19, p. 231. De gang van zaken is vergelijkbaar met het werven van andere jonge vakmensen, zoals de schilder Salomon Simonsz de Bray (1597-1664), die ‘is willich zich van Haerlem te begeven en hier tot Kopenhaven te komen’: Kernkamp 1902 (noot 8), art. 9, 216-217. Via iemand anders, ‘zonder dat hy wist dat het voor my was’, liet ridder Rodenburg ook in dit geval een proefstuk maken, ‘wesende een vrouwenbeeldt’, om aan de koning voor te leggen. Ondanks de uitstekende referenties en warme aanbevelingen is het niet bekend of De Bray ooit in Kopenhagen geweest is.
D.F. Slothouwer, Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in Denemarken, Amsterdam 1924, 39.
Met vriendelijke dank aan Juliëtte Roding: Deze beelden zijn vermoedelijk verdwenen maar er is waarschijnlijk nooit goed naar gezocht.
E. Neurdenburg, Hendrick de Keyser, beeldhouwer en bouwmeester van Amsterdam, Amsterdam [1930], 127-130.
Zie de site www.buitenbeeld.nl/Rijksmuseum/ Razernij.htm (geraadpleegd 30 maart 2016).
Neurdenburg 1930 (noot 13), 127. Zie ook: www.buitenbeeldinbeeld.nl/Rijksmuseum/ DeKeyser.htm (geraadpleegd 30 maart 2016).
In een tentoonstellingscatalogus spreekt men van een badende vrouw, zie F. Meijer, ‘Badende vrouw die haar haren kamt’, in: P. Biesboer (red.), Salomon, Jan, Joseph en Dirck de Bray. Vier schilders in één gezin, Zwolle 2008, 44. Er is echter geen bad te zien, terwijl de vrouw onder haar borsten nog de strook van een kledingstuk draagt. Men denkt aan een badende herderin, een nimf, Bathseba of Venus.
www.buitenbeeldinbeeld.nl/Rijksmuseum/ DeKeyser.htm (geraadpleegd 30 maart 2016).
F. Schmidt, ‘De architect van het Huis met de Hoofden. Moderne architectuur anno 1631’, in: J. Gawronski, F. Schmidt en M.T. van Thoor (red.), Monumenten & Archeologie 5, Amsterdam 2006, 58-69. De auteur hekelt het ‘toeschrijven’ aan een bekende architect, wijst op samenwerken van dezelfde ploeg bij Huis Bartolotti en het Huis met de Hoofden en concludeert vervolgens dat de bouw van deze beide huizen niets te maken heeft met Hendrick de Keyser.
Er zijn geen poorterboeken uit de periode 1605-1637. Evenmin bleven er uit die tijd relevante gegevens bewaard bij het Lucas of Barbaragilde. Vriendelijke mededeling van Harmen Snel van het Stadsarchief Amsterdam, die mij ook de weg wees naar andere relevante stukken.
Stadsarchief Amsterdam, Indexen, Ondertrouwboek Nieuwe Kerk, 180. In Amsterdam was het gebruikelijk om drie weken na de ondertrouw in dezelfde kerk te trouwen.
Vriendelijke mededeling Juliëtte Roding.
Roding en Stompé 1997 (noot 6), 19. Ondanks een langdurig verblijf in Denemarken vanaf 1614, behield Pieter Isaacsz een groot huis op de hoek van de St. Anthoniesbreestraat (nr. 53) in Amsterdam, waarvan hij het erf kocht in 1603. Stadsbouwmeester Hendrick de Keyser en zijn broer, schrijnwerker Aert de Keyser, stonden borg voor hem, evenals voor de rentebrief bij de bouw van het huis in 1604. ‘Het is verleidelijk om Hendrick de Keyser als bouwmeester van het huis te beschouwen.’ Vermeldenswaard is nog het onlangs aan Pieter Isaacz toegeschreven ovale schilderijtje met Barbara, patrones van de Amsterdamse metselaars en steenhouwers. Het hing in hun gildekamer, die sinds 1617 boven de Waag in de voormalige St. Anthonispoort ondergebracht was. Zie N.E. Middelkoop, ‘Eine Schutzpatronin – die Heilige Barbara und die Amsterdamer Mauerzunft’, in: A.K. Ševčik (red.), Hanĕ Seifertové, k 75. Narozeninám, Praag 2009, 52-57. Op stilistische gronden dateert Norbert Middelkoop het paneel rond 1600, dus vóór 1617, het jaar waarin de voormalige St. Anthonispoort beschikbaar gesteld werd aan het metselaarsgilde. Het ovaal past weliswaar in de nis van de schouw in de metselaarskamer, maar is waarschijnlijk met dat doel aangepast vanuit een rechthoekige vorm.
Roding en Stompé 1997 (noot 6), 75 en 76.
S.A.C. Dudok van Heel, ‘The Birth of an Artists’ Quarter – Pieter Isaacsz’s Amsterdam Years’, in: B. Noldus en J. Roding (red.), Pieter Isaacsz (1568-1625). Court Painter, Art Dealer and Spy, Turnhout 2007, 74-91.
Stadsarchief Kampen, kaartsysteem lidmaten N.H. Kerk.
J.E. Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Hilversum 2010, 103.
Th. Van Mierlo, ‘Ontwikkeling van het stadsbeeld tot circa 1800. Een “cyraet van olde antiquiteit”’, in: H.J.J. Lenferink (red.), Geschiedenis van Kampen, dl. 1 “maer het is hier te Campen”, Kampen 1993, 40.
Chr. J. Kolman, Naer de eisch van ’t werck. De organisatie van het bouwen te Kampen 1450-1650, Utrecht 1993, 208.
Ottenheym, Rosenberg en Smit 2008 (noot 5), 63, plaat XVI in Architectura Moderna.
Kolman 1993 (noot 28), n. 116, 267-368.
Kolman 1993 (noot 28), 77 en 208-209.
Het cartouche heeft veel weg van het exemplaar dat Cornelis Danckerts afbeeldt in de Architectura Moderna van Hendrick de Keyser, op plaat XXXII.
G. Steenmeijer, Tot cieraet ende aensien deser stede. Arent van ’s-Gravesande architect en ingenieur ca. 1610-1662, Leiden 2005.
R. Meischke, H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke provincies, Zwolle/Amsterdam 2000, 279-283; J. Verbeek, ‘De beeldende kunst in Overijssel’, in: B.H. Slicher van Bath (e.a. red.), Zwolle 1970, 339 schreef deze gevelsteen al toe aan Gerrit Lambertsz van Cuilenburch.
Met dank aan Theo van Mierlo te Kampen. In het rechterlijk Archief van het Stadsarchief Kampen, inv.nr. 23, fol. 76v, blijkt dat het pand in 1616 bewoond wordt door Christopher Henrichsz, mogelijk een lakenfabrikant, die zichzelf met hoed bovenin kan hebben laten afbeelden. Liever hadden we namen van eigenaren in het tweede kwart van de zeventiende eeuw, omdat de Ceres en Bacchus moeilijk met de lakenhandel te verenigen zijn. Het pand bevat bovendien kenmerken die het iets jonger dateren: enkelvoudige grenen balklagen met eenvoudige ojief consoles, ronde, naaldhouten sporen, een achter(tuit)gevel van gele (Friese) baksteentjes.
Vriendelijke mededeling door de eigenaar van het pand, de heer Poutsma.
R. Meischke, ‘Hendrick de Keyser, het Huis Bartolotti en het Huis met de hoofden’, Liber amicorum J.P. Mieras, Amsterdam 1958, 44-56. Voor de interpretatie van de hoofden, zie C. Rogge, ‘De hoofden van het huis met de Hoofden, speurtocht naar hun betekenis’, Binnenstad 41 (2007), 2-4.
Er is in 1643 (en al eerder) sprake van een huis genaamd het Paradijs in de Broederstraat: Archief Kampen, Notarieel Archief, 12 september 1643, zie www. kampennotarieel.nl/akten91.pdf (geraadpleegd 8 april 2016).
Met dank aan Theo van Mierlo. Hij wijst op gevelstenen met soortgelijke voorstellingen van het paradijs, in het bijzonder de zondeval op voorbeelden in Rotterdam en Heusden (Breestraat 25).
Over de huidige verblijfplaats van dit bouwfragment (wang van een schouw of deurpost?) is helaas niets bekend.
Het is denkbaar dat onder invloed van de Doleantie de teugels binnen de protestantse kerk strakker werden aangetrokken en te midden van allerlei katholiek gebleven kunstenaars om een standpunt werd gevraagd. In plaats van ‘beeldhouwer’ noemde men hem in Oost-Nederland in later tijd consequent ‘steenhouwer’ of ‘metseler’. Hendrick de Keyser werd eerder door een Amsterdamse dominee beschuldigd van het maken van een paaps beeld (een Sint- Jan, voor het oksaal in Den Bosch), zie ook: J.Z. Kannegieter, ‘Het St. Jansbeeld van het Bossche Oxaal’, Oud-Holland 59 (1942), 110-111.
Deze gegevens zijn eveneens ontleend aan de Generale Index Zwolle van het HCO Zwolle.
J. Verbeek, ‘Johannes van Cuylenburch en zijn vader Gerrit Lambertsz’, Oud- Holland (1955) II, 67-81, hier: 77; Generale Index Zwolle HCO Zwolle, 14 november 1639.
HCO Zwolle, SA 700-700-6127, Jaarrekening 1643, 78. Het gaat om kaart uit 1645, dus twee jaar na de betaling. De signatuur luidt: ‘de Rij fecit A° 1645’. Het gaat derhalve om Cornelis Danckertsz de Rij, stadslandmeter van Amsterdam van 1623 tot 1662, zie G. van Essen, ‘Daniel Stalpaert (1615- 1676), stadsarchitect van Amsterdam en de Amsterdamse stadsfabriek in de periode 1647 tot 1676’, Bulletin KNOB 99 (2000), 101-121, hier: 116.
Hoewel aan de hand van de gepubliceerde bronnen niets te zeggen valt over de directe betrokkenheid van mr. Gerrit Lambertsen van Cuilenborch, zie ook de bijdrage van J. Vromen, ‘Van kloostercomplex tot marktplein. Projectontwikkeling van de Nieuwe Markt’, in: D.J. de Vries en H. Kranenborg (red.), onZichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, 208-228 en F.A. Hoefer, ‘Eene bijdrage tot de oude plaatsbeschrijving van Zwolle’, Verslagen en Mededeelingen van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 23 (1904), 96-101.
Met dank voor de informatie van Jaap Evert Abrahamse. Hendrick de Keyser maakte in deze tijd de architectonische ontwerpen voor het stadsbestuur van Amsterdam. Zie Abrahamse 2010 (noot 26), 40-41 over de huizen bij de Beurs, waarover ook G. van Tussenbroek, In het voorbijgaan. Zeven eeuwen bouwen langs de Noord/Zuidlijn, Bussum 2014, 14 en 25 en Abrahamse 2010 (noot 26), 99-100 over Herenmarkt en Haarlemmerplein. Ten aanzien van de Nieuwmarkt: SAA 5025-10 (Resoluties Vroedschap), fol. 206-207 (24 januari 1614): ‘Is den heeren xxxvi Raden verthoont de caerte gedaen maken vant pleyn aen d’oude Anthonispoort, volgende de voorgaende resolutie van den voorn Raed, ende goetgevonden dat het werck, dien volgende, metten eersten by der handt genomen ende voltrocken sal worden, dat oick de vijff erffen opt voors pleyn gelegen, sulcx dat in de voors caerte staen affgeteyckent, sullen worden vercoft ende geconditionneert dat de copers daer op moeten timmeren nae sulcken patroon, als de heeren daervan sullen doen maken.’
Hoefer 1904 (noot 45), 99.
Zie Vromen 2016 (noot 45), 222-213.
Zijn tijdgenoot en collega-meestertimmerman Willem Knijff kreeg zijn ‘pensie’ van 50 gl al vanaf 1641 tot 1658. Uit de maandrekeningen blijkt dat Willem met zijn knechten aanzienlijk langer bleef werken dan Gerrit.
‘Betaelt aen Engbert Jansen Graesdorp voor een glas int huis van mr. Gerryt Stadsmetser vereert 9gl 8st’. HCO Zwolle, SA 700-6128, Jaarrekening 1644, 76. De vermelding van het pensioen, de ‘pensie’ staat vanaf dit jaar bij de terugkerende uitkeringen, hier: 62.
‘Betaelt aen Abraham van Benthem glasemaecker voor vier dubbelde glasen gekomen inde nieuwe huisen aen hett Belheems pleyn, ad 13gl ieder glas 37gl 4 st’ en later dat jaar: ‘Betaelt aen Hendrick Avercamp Belheens playn verteert 34gl 8st’. HCO Zwolle, SA 700-6132, Jaarrekening 1648, 71. In 1660 kregen twee huiseigenaren aan de Nieuwe Markt nog een glas: Berent Vrijlinck in zijn ‘nieu getimmerde huis naest Gerrijt van Cassels huis’ en Gerrijt van Cassel zelf. HCO Zwolle, SA 700-6144, Jaarrekening 1660, resp. 88 en 105.
Kolman 1993 (noot 28), 316-320. Het stadbestuur van Kampen had aan de hand van diverse modellen en adviezen een ontwerp laten maken door Dirck Jansz uit Edam, die als molenmaker ervaring had met houtconstructies en zorgde voor een solide opzet van het inwendige. We komen zijn naam tegen i.v.m. het leggen van het fundament in februari en maart 1649, Stadsarchief Kampen, inv.nr. 1981. Het (tweede deel) van het boek bevat rekeningen van betalingen van kosten die buiten het bestek vallen, waaronder het fundament door mr. Dirk Jan, natuursteenwerk door mr. Anthoni en ander, niet nader benoemd werk door Jan Boer en zijn twee knechten.
Anthoni werd echter niet ingeschreven als burger, zie Kolman 1993 (noot 28), n. 127. Kolman suggereert dat Gerritsz. het (klein) burgerrecht cadeau kreeg, hetgeen toen vaker gebeurde, omdat de functie van gildemeester niet zonder burgerschap vervuld kan worden. 15 september 1651 werd Anthoni, zoon van Anthoni Gerritsz van Kuijlenburgh en Annetje Theunis, te Kampen gedoopt (Stadsarchief Kampen, doopklapper nr. 31). In 1653 solliciteerde hij naar het ambt van stadssteenhouwer in Kampen en werd daar in het volgende jaar ook nog eens belast met het ambt van stadsmetselaar, omdat hij ‘mette truffel wel weet te leven’, Kolman 1993 (noot 28), 210-21. In 1655 leidde het dubbelambt echter tot een verzoek om ontslag.
‘Betaelt voor een vereert glas inde lant schryver mercks huis 17g 24st’. HCO Zwolle, 700-6138, Jaarrekening 1654, 100.
Zie verder D.J. de Vries, ‘De bouw- en bewoningsgeschiedenis van Melkmarkt 14’, in: De Vries en Kranenborg (noot 45), 230-243.
G. van Essen, Bouwheer en bouwmeester. Bouwkunst in Groningen, Stad en Lande (1594-1795), Assen 2010, 152-152. De leeuwenkoppen staan samen met een aantal mascarons op de sluitstenen van de galerij van de Corps de Garde in Groningen. Een plaquette op het gebouw meldt dat in 1633 met de bouw werd begonnen naar ontwerp van stadsbouwmeester Johan Isebrands, uitgevoerd door Berent Geerts voor 5780 florijnen.
Ottenheym, Rosenberg en Smit 2008 (noot 5), 27.
R. van den Berg, ‘Koestraat 8 en Atelier Van Culenborch’, De Groote Klok. Periodiek van De Groote Societeit opgericht 1802 (2016) 1, 19-21. De datering van de architectuur en decoraties is enigszins onzeker. De auteur haalt het werk van Gerrit Lambertsz en dat van Abraham de Cock door elkaar.
Verbeek 1955 (noot 43) en E.A. van Dijk, Schilders in Zwolle, Zwolle 1993, 6. Johannes werd in 1628 geboren. Uit de Generale Index Zwolle van het HCO Overijssel blijkt dat zoon Beerent op 25 april 1639 gedoopt is en dat hun zoon Joannes ‘wonende aan de Blymerckt’ op 13 oktober 1655 in ondertrouw ging met Trientien Michels.
HCO Zwolle, SA 700-6595, Maandrekening 1650, 2.
In 1653 blijkt dat Jan Mewis er een eigen knecht op na hield. Niet zeker is of het dezelfde persoon betreft, maar volgens de Generale Index Zwolle van het HCO Zwolle werd ene Jan Mewes op 15 januari 1684 onder het luiden van de kleine klok om halftwee begraven. Verbeek 1955 (noot 43), 78.
Generale Index Zwolle, HCO Zwolle. Van begravingen in de O.L.V. Kerk, die in de zeventiende eeuw de ‘Kruiskerk’ werd genoemd, is weinig bekend. In 1978 kwamen in het transept diverse gebroken grafzerken tevoorschijn, maar daar is de naam van Gerrit Lambertsen niet op aangetroffen, zie beeldbank RCE.
Verbeek 1955 (noot 43), 79.
Gegevens ontleend aan Generale Index Zwolle, in het HCO Overijssel.
D.J. de Vries, Bouwen in de late middeleeuwen. Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht, Utrecht 1994, 105. HCO Zwolle, Archief Zwolle RA001-532, 703-822.
Tot die invloedsfeer kan ook het pand Graafschap 28 gerekend worden, gedateerd 1663. Opmerkelijk is de overeenkomst met het tien jaar oudere pand Melkmarkt 14 in Zwolle m.b.t. de zeskante spijkerkoppen waaraan de guirlandes ‘opgehangen’ zijn.
HCO Zwolle, SA 700-6158, jaarrekening 1674, 113 en SA 700-6159, jaarrekening 1675, 88-89.
Ottenheym, Rosenberg en Smit 2008 (noot 5), 121-122.
G. Kieft, ‘De Medusa in de aegis van Hendrick de Keyser. Vorm en functie van een ornament op het grafmonument van Willem van Oranje (1614-1623)’, Bulletin KNOB 113 (2014) 3, 132-144.
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2016 Bulletin KNOB
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.