'An old, wonderful structure and fortress': Charles the Bold's Blauwe Toren in Gorinchem
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.116.2017.4.1894Downloads
Abstract
Despite its significance as the only Burgundian residence built ex novo in the Northern Netherlands, little is known about Charles the Bold’s castle in Gorinchem. The Blauwe Toren (Blue Tower) was constructed between 1462 and 1478 when Charles was still Count of Charolais, but the ill-fated castle was demolished at the end of the sixteenth century. Until now, there have been few sources of information on the tower, but an in-depth analysis of newly discovered archival material has revealed the names of the master builders and suppliers of building materials, as well as the dates of the chief building campaigns.
Charles invited the most prominent architects active in the Northern Netherlands, including Jacob van der Borch, master of works at Utrecht Cathedral, Master Claes of Saint John’s in ’s-Hertogenbosch, and Evert Spoorwater, master of works on various important churches in Brabant and Holland. The main designer of the castle, however, was Jean Marchant. His name has fallen in oblivion, but in his own time he was an important master builder; before arriving in Gorinchem, he had been master of works at Palais Rihour, Philip the Good’s residence in Lille.
Besides names and dates, archival sources have also allowed the exact reconstruction of the internal layout, thereby spectacularly altering the understanding of its design. Hitherto, the castle’s conspicuous round tower was believed to accord with the thirteenth-century tradition of large donjons. However, this research shows that the tower had an exceptionally large diameter of some 35 metres and a central courtyard around which the main formal rooms were organized on the bel étage. The residential quarters of Charles and his wife Isabella of Bourbon were smaller than the ducal apartments of the Coudenberg Palace and Palais Rihour, but included rooms that clearly reflect their high status. Particularly rare at that time, was the existence of a stove and a room to store spices. The tower’s dimensions, the open courtyard, and the fact that the formal rooms were all on the same level indicate that the building had little in common with the traditional keep typology, but instead resembled the exceptional design of circular castles like Castell de Bellver on Mallorca, and Queenborough Castle and the Windsor Castle keep in England.
References
http://nos.nl/artikel/2145019-resten-vanmiddeleeuwse- stadsmuur-en-toren-gevonden- in-gorinchem.html.
Op 21 juni 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met het instellen van een haalbaarheidsonderzoek naar het inpassen van de archeologische resten in het ontwerp voor het hotel, https://www. archeologiegorinchem.com/2017/07/04/ groen-licht-voor-haalbaarheidsonderzoek/.
M. Hurx, ‘De Blauwe Toren in Gorinchem. Een vorstelijk kasteel aan de Merwede’, in: T. Hermans e.a. (red.), ‘Zij waren van groote en zware steenen’. Recent onderzoek op het gebied van kastelen en buitenplaatsen in Nederland, verwacht 2017.
H. Janssen, A. Kylstra-Wielinga en B. Olde Meierink, 1000 jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht 1996, 106.
G. Labouchère, ‘Aanteekeningen over monumenten te Gorinchem, Schelluinen, Woudrichem, Loevestein en Zaltbommel’, Bulletin NOB, 3de serie, 11 (1931) 41-154. Labouchère besteedde voornamelijk aandacht aan de afbraak van het kasteel en de aanleg van de vestingwerken, die vrij goed gedocumenteerd zijn. Voor sloop zie ook: R. van der Lof, ‘De Blauwe Toren’ te Gorinchem, een bijdrage tot de kennis van een laat-Middeleeuws kasteel, Utrecht 1983 (ongepubliceerde scriptie), 45-49.
A. Kemp, Leven der Doorluchtige Heeren van Arkel, Ende Jaar-Beschrijving der Stad Gorinchem, Heerlijkheyd, ende lande van Arkel, onder desselfs Heeren, ook onder de Graven van Holland, tot den Jare 1500, Gorinchem 1656. Bij gebrek aan andere bronnen hebben alle latere auteurs zich op zijn beschrijving gebaseerd. Bijna letterlijk worden Kemps woorden herhaald door Cornelis van Zomeren in zijn Beschrijvinge der stadt Gorinchem en Lande van Arkel en door Van Goch in Van Arkel’s oude veste. C. van Zomeren, Beschryvinge der stad Gorinchem en landen van Arkel, Gorinchem 1755; H.A. van Goch, Van Arkel’s Oude Veste. Geschieden Oudheidkundige Aanteekeningen betreffende de Stad Gorinchem en hare voornaamste gebouwen en instellingen, Gorinchem 1898.
M. Veen, ‘De Blauwe Toren’, Oud-Gorcum 15 (1998), 280-284. Veen schreef zijn artikel naar aanleiding van de plannen van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden om de waterkering van Gorinchem te verstevigen. Omdat er graafwerkzaamheden bij te pas zouden komen, wilde de auteur de aandacht vestigen op de archeologische resten van de Blauwe Toren die men in het gebied aan zou kunnen treffen.
Van der Lof 1983 (noot 5).
Rijksmuseum Amsterdam, nr. RP-T-1897-A-3486.
Rijksmuseum Amsterdam, nr. RP-P-OB-66.669.
Nationaal Archief, Den Haag (NA), Kaarten Hingman, 4.VT H 2453.
NA, Kaarten Hingman, 4.VT H 3278.
Op de netkaart van Van Deventer die wordt bewaard in Madrid is wel de opstand van de Blauwe Toren te zien, zij het zeer schematisch.
Regionaal Archief Gorinchem, THA, PK 24.
Van der Lof 1983 (noot 5), 19.
Kemp 1656 (noot 6), 310.
Ook in het bestek voor het timmerwerk werd bepaald dat de bovenbouw verdeeld werd in vier huysen van 34 bij 22 voet (waarschijnlijk de Antwerpse voet = 28,68 cm), die samen de armen van een Grieks kruis vormden met als centrum een binnenplaats. In de oksels van de vier armen waren er vier volumes, ‘stagyen’ genoemd, met een driehoekige plattegrond (‘driecante oft leepe’). NA, GRK, 5008, los stuk. Voor de campagne van Rombout Keldermans zie: T. Hermans en E. Orsel, ‘De verbouwing van de Blauwe Toren te Gorinchem in 1524-1525’, in: T. Hermans e.a. (red.), ‘ Zij waren van groote en zware steenen’. Recent onderzoek op het gebied van kastelen en buitenplaatsen in Nederland, verwacht 2017; Hurx verwacht 2017 (noot 3).
NA, Kaarten Hingman, 4.VT H 885A en 885B.
Archeologisch onderzoek zou mogelijk meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de betrouwbaarheid van de afbeeldingen, maar er zijn nog geen systematische opgravingen verricht naar het kasteel. De rapporten van de incidentele opgravingen van de voorburcht laten zien dat de bodem weliswaar flink is verstoord, maar dat er nog aanzienlijke resten onder de grond aanwezig zijn. Van de grote ronde toren is helaas nog geen spoor teruggevonden. S. Dautzenberg, Archeologisch prospectieonderzoek aan bastion V te Gorinchem (Hollandia reeks 11), Zaandijk 1999 (ongepubliceerd rapport); A. Mientjes, Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven en archeologische begeleiding ‘plangebied Buiten de Waterpoort 4-6’, Gorinchem. Tussenrapportage (SO B Research Project nr. 2453-1610), Heinenoord 2016 (ongepubliceerd rapport); R. van Wilgen, Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven en archeologische begeleiding ‘Plangebied Buiten de Waterpoort 2−6’, Gorinchem, Gemeente Gorinchem. Evaluatierapport (SO B Research: projectnr. 2453-1610), Heinenoord 2017.
Kemp 1656 (noot 6), 310.
Alleen het eerste deel dat loopt tot 1417 wordt bewaard in de Koninklijk Bibliotheek. KB 78 C 32. Zie ook: H. Bruch, Dirck Franckensz. Pauw (Theodericus Pauli). Kronijcke des lants van Arckel ende stede van Gorcum, s.l. 1931, IV, XVI en XX.
Bruch 1931 (noot 21).
Kemp 1656 (noot 6), 310.
Archives départementales du Nord in Lille (ADN), B 17692. In 1468 werd hij ook aangesteld als controleur op de uitgaven voor de voorbereidingen van het huwelijksfeest van Karel de Stoute en Margaretha van York. De Laborde 1849-1852, deel 2.
‘…l’amaire des comptes des ouvrages faiz a Lille, Bruges, Gorinchem et bourg d’Anvers’. ADN, B 149, f. 12v.-13r.
Eerder opgemerkt door Van der Lof. Zie: Van der Lof 1983 (noot 5), 16 noot 7.
NA, GRK, 2182, f. 33v.
Van der Lof 1983 (noot 5), 20-25 .
H. Hundertmark, Vestingwerk of kasteel? Aanvullend bouwhistorisch onderzoek archeologische opgraving Buiten de Waterpoort 2-6 te Gorinchem, Oss 2017 (ongepubliceerd rapport).
ADN, B 2050, nr. 63766.
Dirck Pauw schreef in zijn kroniek uit omstreeks 1483 al over de ‘den grooten blauwe toorn’. Ook in de Informacie van 1514 komt de naam ‘Blauwen Toorn’ voor. Van der Lof 1983 (noot 5), 60.
Kemp 1656 (noot 6), 309.
Hermans, Orsel verwacht 2017 (noot 17).
Van der Lof 1983 (noot 5), 45.
Ook de ontwerptekening uit omstreeks 1506 van de nooit uitgevoerde Kronenburgertoren in Antwerpen had muren van twaalf voet (de Antwerpse voet is 28,68 cm, de muren waren ca. 3,4 meter dik) en dat terwijl het bolwerk een aanzienlijke diameter had van 80 Antwerpse voeten (bijna 23 meter). B. Roosens, ‘Four early sixteenth-century plans for the fortifications of Antwerp’, Architectura 37 (2007), 145-168. Het kasteel van Limburg (België) benaderde met zijn forse muren nog het meest de veronderstelde dikte van de Blauwe Toren. Notities op de tekening gemaakt door de lokale bouwmeester Peter Bandon in 1519 vermelden dat de muren van de muurtorens 24 voet dik moesten zijn. Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en plattegronden in handschrift, 1641. M. Hurx, Architecture as profession. The origins of architectural practice in the Low Countries in the fifteenth century (Architectura Moderna; 13), Turnhout verwacht 2017.
NA, GRK/Registers, 659A/c. Ook werd in 1512 een glazenier betaald voor een reparatie aan het raam in de binnenplaats bij de keuken, die zich op de begane grond bevond vlak bij de entree tot het kasteel: ‘noch een raempt byde plaets byde cueken’. NA, GRK, 2247, f. 62v.
NA, GRK, 5008, los stuk. De voetmaat wordt niet vermeld in de rekeningen, maar geregeld werd de Antwerpse voet als een soort standaardmaat gebruikt. Bijvoorbeeld in 1526 werd het natuursteenwerk van de Blauwe Toren opgemeten in de ‘Antwerpse mate’. NA, GRK, 5008, f. 61v. Ook in Schoonhoven werd in 1526 het werk aan de eerste toren het kasteel opgemeten in de ‘Antwerpsscher mate’ door de meester metselaar Hubrecht Frederikzn uit Bergen op Zoom en zijn neef Cornelis Frederikzn van der Goude, die later de werkmeester werd aan de Sint-Jan in Gouda. NA, GRK, 5008, f. 156v.
NA, GRK, 2246, f. 57v.
ADN, B 2053, nr. 63947.
Kemp 1656 (noot 6), 317.
NA, GRK, 4998a, f. 4r-v.; 59v. Ook de bronnen over de aanleg van de nieuwe vestingwerken vermelden een artillerieplatform: ‘…ende ’t Rondeel benoorden den zelven Toorn [=Blauwe Toren]…’ Labouchère 1931, 50. Een kaart in het Nationaal Archief in Den Haag gemaakt omstreeks 1600 laat zien dat dit rondeel oorspronkelijk opgenomen werd in de stadsversterkingen. NA, Kaarten Hingman, 4.VT H 3279.
‘…addita turri munitissima quam caeruleam vocant, ampliavit, decreveratque duas addere alias triangulari spatio inter se distantes…’ Van der Lof 1983 (noot 5), 22. Een mooi voorbeeld van een kasteel met een regelmatige driehoek is dat van Poitiers. Dit kasteel dat al in de zestiende eeuw werd afgebroken, werd gebouwd door de hertog van Berry. Het werd afgebeeld op de achtergrond van de maand juli in Les très riches heures du Duc de Berry.
‘…het nyew bollewerck twelke begonst es te fonderen neffens den blauwen fondamenten daer de bleekerye plach te stane’. NA, GRK, 4998a, f. 59v.
Kemp 1656 (noot 6), 309.
‘Anno Domini millesimo IIIIc LXI. In profesto Sancti Lamberti martiris episcopi Leondiensis positus fuit primus lapis fundamentalis turris magna super Merwedam in castro de Gorinchem per discretum virum magistrum Johannem Merkant magistrum operis illius castri’. Dirck Pauw, Chronicon de episcopis Ultrajectinis, Universiteitsbibliotheek Utrecht Hs. 1650, 1207. Het manuscript betreft een achttiende-eeuwse kopie van Pauws werk. Dezelfde datum wordt genoemd in Pauws Kronijke des lants van Arckel. Zie Bruch 1931 (noot 21), 99.
Dat 1462 het beginjaar was voor de bouw wordt bevestigd door de rolrekeningen uit oktober en december 1464. Die vermelden namelijk dat 1464 het derde jaar was sinds het begin van de werken: 1462, 1463 en 1464. ADN, B 2053, nr. 63944 en ADN, B 2053, nr. 63945. Een andere reden om te twijfelen aan de datum van Kemp is dat de werkmeester Jean Marchant eind juli in 1461 nog werkzaam was in Lille. Indien hij enkele weken later in Gorinchem aanwezig zou zijn geweest, dan kan de steenlegging hoogstens een symbolisch ritueel geweest zijn dat slechts het voornemen om te gaan bouwen markeerde.
‘…pour eulx infformer a pluiseurs maistres charpentes et machons du pays sur le fait du pillotiz et fondement de ladicte thour’. ADN, B 2047, nr. 63.532.
‘…et y assembler les maistres charpentiers et machons dicelle ville pour avoir leur adviz dela maniere quilz ont de pilloter en pays pour fondemens de gros ouvraiges…’. ADN, B 2047, nr. 63531.
ADN, Cum. 16101, f. 5r., 10v. en 13v.
‘…et que iceulx ouvrages seront tous fais sur pillotiz en quoy ledit Evrart se cognoist assez’. ADN, B 17692.
‘…a fin que cesd ouvrages ne soient point totalement conduiz par gens deces marches icy sans en avoir aucuns de pardela pour veoir e ouyez l’entendement de chacune’. ADN, B 17692. De brief werd op 5 juli ontvangen in Lille en werd daarna getoond aan Jean Pinchon, de werkmeester van Palais Rihour en aan Michel de Changy, kamerheer van Filips de Goede bij wie de financiële verantwoordelijkheid lag voor de bouw van Palais Rihour.
‘…pour avoir leur conseil et adviz sur le fait dudit pillotiz et pour savoir parquelle maniere on le doit soyer et affermer et pour veoir se ce que autres charpentiers avoient la commence estoit souffissant’. ADN, B 2047, nr. 63531.
‘Durant le quel terme ilz estoient journelement ensemble avec maistre Evrart Sporwatre et avec ledit Jehan Marchant en disputant et en conseillant le bien diceulx fondemens en la presence du chastellain, de lescoutette et du lieutenant de drossat dudit Gorinchem dudit Fastret et dautres se cognoissans en ouvraiges’. ADN, B 2047, nr. 63531.
‘pour soy deviser et avoir conseil sus le fait de lassiete et des edifices de la thour quil fait faire oud. chasteau et pour conclure de quelle espoisse elle seroit’. ADN, B 2047, nr. 63531.
ADN, B 2047, nr. 63.532.
‘…a metter sur certain pillotiz au fondement de la grosse thour…’ ADN, B 2047, nr. 63534. Een dergelijke techniek is in de literatuur niet bekend.
Voor de terminologie zie: A. Salamagne, Construire au Moyen Âge. Les chantiers de fortification de Douai, Villeneuve d’Ascq 2001, 174.
ADN, B 2050, nr. 63765 en 63766. Deze stenen die vrijkwamen bij de winning van witte kalkzandsteen uit de omgeving van Brussel werden geregeld gebruikt voor de aanleg van dijken. Zie M. Hurx, Architect en aannemer. De opkomst van de bouwmarkt in de Nederlanden 1350-1530, Nijmegen 2012, 158, noot 15 en P. Geleyns, K. De Jonge, ‘New light on specialized XVIth century construction techniques in the Low Countries’, in: S. Huerta (red.), Proceedings of the First International Congress on Construction History (Madrid, 20th-24th January 2003), Madrid 2003, deel 2, 987-995, hier 988.
Hij leverde 69,25 last ‘schorren’. ADN, B 2053, nr. 63947.
‘pour convertir esdits en pillotements desdit ouvraiges’. ADN, B 2050, nr. 63767, 63768, 63769 en 63770.
ADN, B 2053, nr 63949.
Dergelijke ‘paalfunderingen op kleef’ kwamen onder andere aan het licht bij opgravingen aan de Oude Kerk in Amsterdam en de voormalige Onze-Lieve- Vrouwekerk in Leiden. J. Gawronski en J. Veerkamp, ‘Over staal, kleef en stuit. Funderingen in Amsterdam’, in: J. Gawronski, F. Schmidt en M.-T. van Thoor (red.), Amsterdam: Monumenten & Archeologie 2 (2003), 11-23. Voor de Oude Kerk werden palen gebruikt met een lengte van ca. 5,5 meter zie: H. Janse, De Oude Kerk te Amsterdam. Bouwgeschiedenis en restauratie, Zeist/Zwolle 2004, 25 en 38-39. Voor Leiden zie: D. de Boer en H.H. Vos, ‘Van Vrouwekapel tot Vrouwekerk’, in: D. de Boer, H. van Oerle en H. Suurmond-van Leeuwen (red.), Bodemonderzoek in Leiden, jaarverslag, Leiden 1980, 67-89.
ADN, B 2050, nr. 63766.
ADN, B 2053, nr. 63944.
Geen enkele inventaris uit de zestiende eeuw vermeldt een apart gebouw dat als hôtel gediend zou kunnen hebben.
ADN, B 2053, nr. 63944.
ADN, B 2053, nr. 63947.
ADN, B 2053, nr. 63945.
Verder werd er ook gewerkt aan het logis van meester Jehan le Gros, de audencier van Karel de Stoute.
ADN, B 2057, nr. 64293.
‘…et tout ce pour emploier a la cappe que on fait pour couvrir lesdits ouvraiges de la grosse thour commencee oud. chasteau…’. ADN, B 2057, nr. 64295.
Op 12 december kreeg Aert Ghysbrechtzn betaald voor kerksparren: ‘…pour emploier a faire la couverture d’une grosse thour’. ADN, B 2057, nr. 64294.
ADN, B 2057, nr. 64297.
‘…de gros karreaux de pierre des karrier de Namur tailliez au chyseau pour faire le dehors d’une grosse thour que icelui seigneur fait faire oud. chasteau…’. De kwitantie vermeldt ook netjes de afmetingen van de blokken, ze moesten tussen 1 en 1 ¼ voet hoog (‘hault’) zijn, 2 tot 3 voet lang (‘de front’) en 2 ½ voet diep (‘queue’ = gestaard): ca. 30 cm x 70 cm x 70 cm. ADN, B 2057, nr. 64292.
Aurelius 2011, f. 314r. Kemp schreef ook dat het kasteel onvoltooid bleef, maar doelde daarbij op de plannen voor de veronderstelde twee additionele torens van blauwe hardsteen. Kemp 1656 (noot 6), 310.
Van der Lof 1983 (noot 5), 41.
ADN, B 149, f. 13r.
A. Greve en É. Lebailly, Comptes de l’Argentier de Charles le Téméraire, duc de Bourgogne. Vol. 1 – Année 1468. Le registre B 2068 des Archives départementales du Nord (Recueils des historiens de la France. Documents financiers et administratifs, 10), Parijs 2001, 290-291; A. Greve en É. Lebailly, Comptes de l’Argentier de Charles le Téméraire, duc de Bourgogne. Vol. 2 – Année 1469. Le registre CC 1924 des Archives générales du Royaume, Bruxelles (Recueils des historiens de la France. Documents financiers et administratifs, 10), Parijs 2002, 139.
Greve en Lebailly 2001 (noot 78), 34; Greve en Lebailly 2002 (noot 78), 16-17; ADN, B 2071, nr. 65285. V. Bessey, V. Flammang en É. Lebailly, Comptes de l’Argentier de Charles le Téméraire, duc de Bourgogne. Vol. 3/1 – Année 1470. Le registre CC 1925 des Archives générales du royaume, Bruxelles (Recueils des historiens de la France. Documents financiers et administratifs, 10), Parijs 2008, 29. ADN, B 2093, nr. 66973.
‘Noch uutgeven byden voirs. heer Jacop gedaen om die voye beneden aen die eerste staedze vande blauwen torn te doen leggen vand blauwen groiten steenen omtren den zelven torn te voeren liggende om daervut defense te moegen doen tot bewaernisse vande vorn. slote’. NA, GRK, 2214, f. 45r.
‘Ander costen gedaen om tmaken van een nyen voye oft borstweeringe int oeverste vande blauwen torn van eenen steen dicke ende aldaer gemaect een waechuys ende om tnyen werck ende den vloer vand selven torn te overleggene mit bacsteene op dattet werck niet verderven noch … en soude’. NA, GRK, 2214, f. 45r. Dat men oorspronkelijk van plan was de toren te voorzien van een lage weermuur of ‘fausse-braie’ aan de basis en een borstwering met mezekouwen boven op de toren kan ook worden afgeleid uit de beschrijving Olivier de la Marche van de maquette van de Blauwe Toren uit 1468 die volgens hem ‘bachicolemens’ en ‘faucles braies’ had. O. de la Marche, Mémoires d’Olivier de La Marche. Maître d’hotel et capitaine des gardes de Charles le Téméraire (geredigeerd door H. Beaune, J. D’Arbaumont), Parijs 1883-1885, deel 4, 124.
Het aandeel van de Bossche meester Claes lijkt minder groot geweest te zijn, hij was weliswaar drie dagen lang op de bouwplaats aanwezig om de plannen te bespreken, maar werd niet in Den Haag uitgenodigd.
R. Meischke, ‘Het steenhouwersvak, de mensen achter de gotiek’, in: R. Meischke, De gotische bouwtraditie. Studies over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Nederlanden, Amersfoort 1988, 46-113, hier 86-88; R. de Kam, F. Kipp en D. Claessen, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, Utrecht 2014, 75.
Hurx 2012 (noot 58), 220-223.
‘…estoient demourees de reste des premiers ouvraiges fais oud. chasteau par maistre Evrart Sporwatre vers [?] lan LXJ’. ADN, B 2053, nr. 63947. De Bosschere werkte vaker samen met Spoorwater, zie: R. Meischke, ‘De “Meesters van het Steenwerck” en de Sint-Laurenskerk te Rotterdam’, Bulletin KNOB 101 (2002), 201-213, hier 204-205; M. Hurx, ‘Middeleeuwse “prefab” in de Nederlanden? De Hollandse kerken van de Antwerpse loodsmeester Evert Spoorwater’, Bulletin KNOB 106 (2007), 112-134, hier 126-127.
ADN, B 2047, nr. 63531.
ADN, B 2047, nr. 63.532.
ADN, B 2047, nr. 63531; B 2053, nr. 63948; B 2057 64292.
Hij werd daar in de bronnen opzichter van de werken genoemd: ‘commis a conduire les ouvrages de notredit seignieur en ceste ville au lieu de Rihoult’. ADN, B 5610, nr. 148308.
ADN, B 17686.
ADN, B 17686.
ADN, B 17692.
Algemeen Rijksarchief Brussel, Algemene Rekenkamer, 632, f. 104r-v.
‘Meester Jan Marchant meester van myns genedig heeren nyen wercken tot Gorinchem, tot Huesschden…’ NA, GRK, 2204, zonder folionummers. Voor Loevestein: NA, GRK, 2211, f. 61r.
NA, GRK, 2214, f.44v.
‘…et droit devant icelle [de tafel van Karel en Margaretha] estoit une grande, puissante et haulte tour representant celle de Gorchem à façon de pierre bleue, bachicolemens, faucles braies et tout…’ Olivier de la Marche 1883-1885, deel 4, 124 (noot 81).
L. de Laborde, Les ducs de Bourgogne. Études sur les lettres, les arts et l’industrie pendant le XVe siècle et plus particulièrement dans les Pays-Bas et le Duché de Bourgogne, Parijs 1849-1852, deel 2, 326.
‘Hi hadde oec beghinnen te maken een alten wonderlijcken structure ende fortresse an tcasteel van Gorichom; ten worde niet volbrocht’. Cornelius Aurelius, Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant, met die cronike der biscoppen van Uutrecht (Divisiekroniek) (red. Aarnoud de Hamer), s.l., 2011, f. 314r., http://resources.huygens. knaw.nl/retroboeken/divisiekroniek/.
R. Vaughan, Philip the Good. The apogee of Burgundy, Woodbridge 2002 (eerste druk 1970), 340.
M. Damen, De staat van dienst. De gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de Bourgondische periode (1425- 1482), Hilversum 2000, 311.
Van der Lof 1983 (noot 5), 36.
Van der Lof 1983 (noot 5), 37-38.
Een belangrijke uitzondering is de grootste donjon ooit gebouwd, die van het kasteel van Coucy die een diameter had van 31 meter.
K. De Jonge, ‘Het Paleis op de Coudenberg te Brussel in de vijftiende eeuw. De verdwenen hertogelijke residenties in de Zuidelijke Nederlanden in een nieuw licht geplaatst’, Revue belge d’archéologie et d’histoire de l’art 60 (1991), 5-38; K. De Jonge, ‘Bourgondische residenties in het graafschap Vlaanderen. Rijsel, Brugge en Gent ten tijde van Filips de Goede’, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 54 (2000), 93-134; K. De Jonge, ‘Adellijke residenties in en buiten de stad’, in: K. De Jonge, P. Geleyns en M. Hörsch (red.), Gotiek in het hertogdom Brabant, Leuven 2009, 63-99.
Voor een meer gedetailleerde reconstructie van de plattegrond aan de hand van archiefbronnen zie: Hurx verwacht 2017 (noot 3).
De Jonge 1991 (noot 104); De Jonge 2000 (noot 104); S. Périneau, Le palais Rihour à Lille (1453-1664). Mémoire de Maîtrise d’histoire de l’art moderne, Villeneuve d’Ascq 2001 (ongepubliceerde scriptie); De Jonge 2009 (noot 104).
Dergelijke kabinetten konden ook van een bestaande slaapkamer worden afgescheiden door middel van een simpele houten scheiding. Bijvoorbeeld, in 1512 werd een timmerman betaald voor het maken van een nieuw kabinet in de ‘jonkherenkamer’: ‘een vertreck in myns joncheeren camer ondervangen ende inde selve camer gemaict een nyeu vertreckcamerken ofte contoerken ende dan van binnen beschoten met wagenschot’. NA, GRK, 2247, f. 60v. Het is niet duidelijk waar deze kamer zich bevond.
Het Coudenbergpaleis had zelfs twee kamers met een tegelkachel, een grote en een kleine ‘pale’. De Jonge 2009 (noot 104), 76.
Janssen, Kylstra-Wielinga en Olde Meierink 1996 (noot 4), 106. In Zuid- Frankrijk zijn er enkele voorbeelden van ronde kastelen, zoals dat van Polminhac bij Cahors, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat deze bekend waren in de Lage Landen in de vijftiende eeuw. J. Mesqui, Châteaux et enceintes de la France médiévale. De la défense à la résidence, Parijs 1991, deel 1, 54-55.
J. Munby, ‘Reconstructing the Round Table. Windsor and beyond’, in: J. Munby, R. Barber en R. Brown (red.), Edward III’s Round Table at Windsor. The house of the Round Table and the Windsor festival of 1344, Woodbridge 2007, 119-134, hier 132-133; Wessex Archaeology, Queenborough Castle, Isle of Sheppey, Kent. Archaeological evaluation and assessment of results (unpublished report no. 59470.01), Salisbury 2006.
T. Tatton-Brown, ‘Windsor Castle before 1344. The early topographical development of Windsor’, in: J. Munby, R. Barber en R. Brown (red.), Edward III’s Round Table at Windsor. The house of the Round Table and the Windsor festival of 1344, Woodbridge 2007, 13-28, hier 13; J. Munby, ‘Carpentry works for Edward III at Windsor Castle’, in: N. Saul (red.), St George’s Chapel. Windsor in the fourteenth century, Woodbridge 2005, 225-237, hier 233-234.
Zie ook Hurx verwacht 2017 (noot 3).
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2017 Bulletin KNOB
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.