Nederlandse vakantiehuizen in het interbellum (1919-1939). Architectuur geeft vorm aan het buitenleven

Auteurs

  • Erik Lips

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.113.2014.1.655

##submission.downloads##

Samenvatting

This article discusses the architecture of Dutch holiday homes built between 1918 and 1940. It analyses how these houses relate to their natural surroundings and to idealized conceptions of holiday life. The study is based on contemporary literature on the design of holiday homes and on a close reading of several architectural examples.

In the Netherlands the economic growth of the 1920s, the introduction of summer holidays and the increasing popularity of spending leisure time outdoors contributed to the growing demand for holiday retreats in the woods or moorlands, near the sea, rivers or lakes. Many architects responded to this phenomenon. They designed holiday houses and published books or attractive portfolios on the subject. Local authorities also addressed the new development by establishing regulations for the construction of holiday houses in delicate, natural surroundings. In a densely populated country such as the Netherlands, building in a natural environment often led to a conflict of interests. Stimulating the population to seek outdoor leisure tended to spoil the natural surroundings. By granting temporary building permissions, authorities hoped to keep things under control and be able to reverse unwelcome developments in the future.

Several well-known senior publicists on the subject of holiday homes, such as Van der Kloot Meijburg, Leliman and Sluyterman, inspired Dutch architects to design holiday houses that responded to their natural surroundings. Especially Van der Kloot Meijburg had a considerable impact on younger generations of architects, as well as on contemporary construction firms. His urge was to build in a contemporary but rurally inspired idiom, in which ‘honesty’ and ‘modesty’ were considered important values. Van der Kloot Meijburg’s ideas seem to have inspired numerous examples of holiday homes of the period. These houses often resembled small farms, stables or cottages. They were made of wood and had a thatched roof and sparse, small windows.

These small houses merged nicely with the natural surroundings, but at the same time they had an introvert character. Experiencing the outside environment from within was often difficult. Some modernist architects criticized this kind of holiday houses. They noted that, instead of adopting rural architectural types for a new type of building, a different architectural language needed to be developed, in particular for clients with an intellectual or artistic, urban background. This belief inspired some of the most famous Dutch holiday homes, such as the summerhouse in Schoorl by B. Merkelbach and Ch. Karsten. This house inverted the traditional concept of the holiday home. The white, cubic volume is a firm statement. It does not seem as if the architects were looking for a refined integration in the natural environment. On the contrary: from the interior, nature can be experienced to the full. Enormous sliding glass walls open to all sides and enable air and light to flow in. Here, experiencing nature is interpreted as a sportive, hygienic activity, as opposed to the romantic interpretation that inspired many dwellings of a more traditional design.

Concerning the furnishings of the holiday home, architects – traditionalists as well as modernists – promoted an uncluttered, practical interior with daybeds, movable furniture and combined living-dining-cooking spaces where the inhabitants would be able to free themselves from the distressing, restricted, conventional life in the city.

Biografie auteur

Erik Lips

Drs. E.J.G. Lips studeerde geschiedenis aan de Vrije Universiteit en kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doceerde aan de Opleiding voor Restauratoren van het toenmalige Instituut Collectie Nederland. Naast een baan in het voortgezet onderwijs doet hij onderzoek naar Nederlandse architectuur in de twintigste eeuw, momenteel vooral naar de architectuur van het Nederlandse vakantiehuis in de twintigste en vroege eenentwintigste eeuw.

Referenties

Nederlandse en buitenlandse publicaties over vakantiewoningen zijn schaars. De meeste recente literatuur betreft glossy platenboeken over hetzij verbouwde landhuizen of boerderijen, hetzij de overbekende vakantiehuizen van wereldberoemde architecten. Dit artikel concentreert zich uitsluitend op vakantiehuizen die voor dat doel, vakantie, nieuw werden gebouwd. Verbouwingen van boerderijen tot recreatiewoningen blijven buiten beschouwing.

Is het onderscheid tussen weekendhuis, zomerhuis en vakantiehuis nog enigermate invoelbaar, lastiger wordt het in het geval van het begrip ‘landhuisje’, dat door diverse auteurs zowel voor een zomerhuis als voor een permanent verblijf wordt gebruikt. Een enkele keer wordt ook de term ‘sporthuisje’ gebruikt. In dit artikel volgt de auteur de terminologie van de geraadpleegde contemporaine literatuur.

F. Hausbrand, Kleine landhuizen in Holland, Amsterdam 1938. Dit boek bespreekt een aantal vakantiehuizen. De architect is tevens ontwerper van de eerste caravan van Nederlandse makelij (Hauscar) en auteur van De kampeerwagensport, Amsterdam 1937.

M. van Ool, Het verlangen naar buiten. De Nederlandse geschiedenis van het buitenleven, Amsterdam 2008, 113.

P. Bromberg, De kleine practische woning. Bouw en inrichting van weekend- en zomerhuisjes, Amsterdam z.j. (ca. 1936), 7. ‘Weekenden’ wordt door Bromberg ook geschreven als ‘week-enden’.

J.H.W. Leliman en K. Sluyterman, Het Moderne Landhuis in Nederland, ‘s-Gravenhage 1916, VI.

In deze zin lijkt de wooncultuur van het vakantiehuis mede richting te hebben gegeven aan veranderingen in het wonen in de primaire woning, direct na de Tweede Wereldoorlog. De auteur bereidt een artikel voor waarin de schakelrol van Paul Bromberg en de Stichting Goed Wonen in dit proces wordt geïllustreerd.

Bromberg z.j. (noot 5), 7.

Bromberg z.j. (noot 5), 7. Een overkoe­pelende organisatie kwam er in Nederland niet. Een vroeg voorbeeld van een kolonie vinden we in Norg. In 1923 werd een gebied in de Oosterduinen en Langeloërduinen bestemd voor de bouw van een groot aantal vakantiehuizen. Er staan nog enkele exemplaren uit het interbellum.

Artikel 6.3 van de Bouwvoorschriften van de gemeente ‘s-Gravezande, opge­nomen in Bromberg z.j. (noot 5), 121.

Bromberg z.j. (noot 5), 120-124, bouwvoorschriften van diverse gemeenten.

Bromberg z.j. (noot 5), 120, 122, bouwvoorschriften ‘s-Gravezande en Noordwijk.

Bromberg z.j. (noot 5), 36, bespreekt een ‘zeer geslaagde’ proef van een geheel uit Eterniet opgetrokken vakantiewoning.

www.persbureauameland.nl, 06-11-2009, categorie Alles en Algemeen, ansichtkaart 30, ‘Duinoord 5’. Deze link werkt niet/is niet duidelijk!

H.van der Kloot Meijburg, Bouwkunst in de stad en op het land, Rotterdam 1917, passim.

B.W.A. Goddijn, Ontwerpen voor kleinere land- en zomerhuisjes, Amsterdam z.j. (1934), inleiding.

Goddijn z.j. (noot 16), inleiding.

Hieronder het rijksmonument ‘De Horst’, van de Friese architect Tjeerd Venstra uit 1937. nl.wikipedia.org/De_Horst_(Schiermonnikoog)

Hausbrand 1938 (noot 3), inleiding.

N.L. Prak, Het Nederlandse woonhuis van 1800 tot 1940, Delft 1991, 5.

Een mooi voorbeeld van beeldvorming over de natuur vinden we in: Jhr. J. Feith e.a., Zwerftochten door ons land. Gelderland (en andere delen per provincie). Plaatjesalbum bij Hille’s beschuitfabriek, Zaandam ca. 1930.

Bouwkundig Weekblad Architectura 57 (1936) 51, 521-526. Duintjer ontwierp al eerder enkele vakantiewoningen, op­getrokken uit hout, maar verder in een geheel modern, zakelijk idioom. M. van Bijleveld, T. Claassen en C. Curré, M.F. Duintjer (1908-1983), Rotterdam 2007, 55-57.

Bouwkundig Weekblad Architectura 1936 (noot 22), 524-526.

Bouwkundig Weekblad Architectura 1936 (noot 22), 522 en 526.

Bouwkundig Weekblad Architectura 1936 (noot 22), 522.

C. Wilk (red.), Modernism. Designing a new World 1914-1939, Londen 2008 (2006), 249-297.

Zo verschenen foto’s van o.a. Eva Besnyö in o.a. De 8 en Opbouw (1935); in: W. Retera Wzn., Het moderne interieur, Amsterdam z.j. (ca. 1936), 70-71; Hausbrand 1938 (noot 3), 34-37. Het huis bleef tot 2012 in het bezit van de familie en overleefde vrijwel ongeschonden. Het is nu bezit van de Vereniging Hendrik de Keyser en als vakantiehuis te huur.

www.archined.nl/nieuws/2012/juli­augustus/zomerhuis-groet/

Denk aan het vakantiehuis in Petten voor de familie Brandt Corstius door G.Th. Rietveld (1939) en het zomerhuis in Noordwijk aan Zee, dat L.C. van der Vlugt voor zichzelf bouwde (1936). Deze huizen figureren vanaf hun verschijnen tot heden in alle binnen- en buitenlandse overzichten van de moderne Nederlandse architectuur.

Kenmerkend voor deze fusie van de twee opvattingen is het gebruik van een rieten kap op een traditioneel landelijk vakantiehuis in combinatie met bijvoorbeeld het gebruik van ranke staalprofielen in kloeke vensterpartijen, om de lichttoetreding te vergroten en het uitzicht minder te belemmeren. Ook de diverse inzendingen voor de door Architectura et Amicitia uitgeschreven ontwerpwedstrijd voor een vakantie- en weekendhuis aan de Vecht vertonen dergelijke ‘overgangsontwerpen’. Zie ook noot 12.

Bouwkundig Weekblad Architectura 1936 (noot 22), 51, 522.

Goddijn z.j. (noot 16), 3; E.J.G. Lips, Tussen de schuifdeuren. Opkomst, bloei en ondergang van de kamer en suite in de Nederlandse woningbouw, ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 2003.

Retera z.j. (noot 27), 17-18.

Zo verwijt de Delftse hoogleraar H.T. Zwiers zijn modernistische confrère Van den Broek dat hij de inwoners in het plan ‘Blijdorp’ in Rotterdam dwingt te kamperen in plaats van te wonen, waarbij hij doelt op het dagelijks wegklappen van bedden en omzetten van meubelen in een kleine woning. H.T. Zwiers, ‘Wonen of kamperen’, Bouwkundig Weekblad (1936) 20, 225-232.

Bromberg z.j. (noot 5), 8.

Gepubliceerd

2014-03-01

Citeerhulp

Lips, E. (2014). Nederlandse vakantiehuizen in het interbellum (1919-1939). Architectuur geeft vorm aan het buitenleven. Bulletin KNOB, 113(1), 18–31. https://doi.org/10.7480/knob.113.2014.1.655

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##