Searching for a suitable building. A reconstruction of the blending in of the Amsterdam town hall with the urban fabric on the basis of the resolutions of the town council, 1639-1648
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.108.2009.2.155Downloads
Abstract
The question whether urban-planning considerations played a part in the planning process around the Amsterdam town hall in the seventeenth century has not been answered satisfactorily so far. In 1919 A. Boeken made a reconstruction of the resolutions of the Amsterdam town council, also in an attempt to explain the blending in of the building with its context. This reconstruction is still the convention, but it contains a number of incongruities, notably the somewhat oblique position of the building in relation to Dam square, so that an orthogonal plot was not possible. This is peculiar because all the well-known designs for the town hall are rectangular.
Boeken also founded his reconstruction on the basis of documents that are not mentioned in the resolutions. However, an accurate reading of the – frequently cryptic – resolutions offers sufficient clues for a new reconstruction that answers many of the current questions. Evidently it is likely that the Amsterdam town council already intended to erect a rectangular, classicist building in a monumental position on Dam square from the very start of the design process in 1639, but at any rate from 1642 onwards.
This new reconstruction also sheds new light on a drawing from 1643, including a worked-out design for a town hall, signed by the town land surveyor Cornelis Danckerts de Rij. So far, it was hard to find a connection between this drawing and the resolutions, but in spite of the fact that the measurements of the building are different from those mentioned in the texts, the information from this drawing undoubtedly fits in with the ambitions of the town council concerning the character and position of its new town hall.
The reconstruction paves the way for a reassessment of the Amsterdam town council as a commissioner with an eye for the spatial qualities of the town centre and how these could be improved through its actions.
References
Zie hiervoor R. Rutte: ‘Groei en krimp in de Hollandse stad. Stadsuitbreidingen, stedenbouw en ontstedelijking in Holland van de veertiende tot de negentiende eeuw’, OverHolland 3(2006), 28-55. Het gaat hier om de steden Amsterdam, Groningen, Haarlem, Leiden, Rotterdam, Vlissingen, Zwolle en Weesp.
Dit artikel is geschreven als onderdeel van een promotieonderzoek aan de faculteit Bouwkunde van de TU-Delft naar stedenbouwkundige aspecten van binnenstedelijke transformaties in Hollandse binnensteden van de zestiende t/m de achttiende eeuw.
Bij binnenstedelijke ruimtelijke transformaties kan men denken aan veranderingen in de typologie van gebouwen en openbare ruimtes, functionele, esthetische en technische veranderingen. In dit artikel ligt de nadruk op de relatie tussen gebouw en openbare ruimte.
De belangrijkste literatuur over de aanloop tot de bouw van het stadhuis is (in chronologische volgorde): A. Boeken: ‘Over de voorgeschiedenis van den bouw van het voormalige Amsterdamsche Stadhuis’, Jaarboek Amstelodamum 17(1919), 1-30; A. Boeken, ‘Een stadhuisontwerp van 1643’ Jaarboek Amstelodamum 42(1948), 47-49; K. Fremantle, The Baroque Town Hall of Amsterdam, Utrecht 1959; J. J. Terwen, ‘De herkomst van de Amsterdamse stadhuisplattegronden’, Miscellanea I. Q. van Regteren Altena, Amsterdam 1969, 123-125, 321-322; W. Kuyper, ‘Vingboons’ Capitool’, Spiegel Historiael XI (1976), 614-622; W. Kuyper, ‘Wat een mooi Stadhuis’, Jaarboek Amstelodamum 69(1977), 73-88; J.J. Terwen, ‘Het Amsterdams Stadhuisplan van 1643: Analyse van een teruggevonden tekening’, Bulletin KNOB 78(1979), 109-122; K. Ottenheym, Philips Vingboons, (1607-1678) Architect, Zutphen 1989, 110-127; T. T. von der Dunk, ‘De Amsterdamse Stadhuisplannen uit de jaren voor 1648: Het probleem van de chronologie, een analyse van de analyse’, Bulletin KNOB 92(1993), 165-180; P. Vlaardingerbroek, Het Stadhuis van Amsterdam: de verbouwing tot Koninklijk Paleis en de restauratie, onuitgegeven promotieonderzoek, Universiteit Utrecht 2004.
Deze resoluties zijn als bijlage opgenomen in: Boeken 1919, 27-30.
Voor een klein biografisch overzicht van Danckerts, zie: Terwen 1979, 120.
Uit 1639 stamt bovendien een opmeting van de plattegrond van het oude stadhuis die hier buiten beschouwing blijft. De opmeting van de omgeving van het stadhuis uit 1639 (Stadsarchief Amsterdam, Collectie Atlas Splitgerber, stadsgedeelten 636) wordt door Terwen overigens toegeschreven aan Hendrick Danckerts (Terwen 1979, 119). Uit 1643 komt een opmeting van de Dam en omgeving met daarin een ontwerp voor het stadhuis (Universiteitsbibliotheek Leiden, Collectie Bodel Nijenhuis, plaatsnummer IX-10-045). Uit 1648 komt een tekening van de Dam en omgeving met daarin een aanduiding van twee kavels t.b.v. het stadhuis (Stadsarchief Amsterdam, stadsgedeelten 635). Danckerts is waarschijnlijk verantwoordelijk voor (het origineel van) de opmeting uit 1648. De weergave van de omgeving van de Dam in deze tekening heeft grote overeenkomsten met die uit 1643. Dit is niet vanzelfsprekend. Tussen de opmetingen van Danckerts uit 1643 en 1639 zijn bijvoorbeeld grote verschillen te zien. Vermoedelijk is de hoofdopzet van de tekening van 1648 gekopieerd van die uit 1643 of zijn beide tekeningen gekopieerd van een gemeenschappelijk origineel.
Een uitzondering is wellicht de tekening uit 1648. In de resolutie van 8 april 1647 wordt gesproken van een verbreding van de Nieuwezijds Voorburgwal die in een tekening is vastgelegd met een zwarte streep. In de tekening uit 1648 is een dergelijke streep te zien. In deze tekening is duidelijk te lezen dat het om een kopie gaat. Wellicht stamt het origineel uit 1647.
Zie voor een overzicht: Ottenheym 1989, 114-127.
Hoewel het duidelijk is dat de vroegste tekeningen van het ontwerp van Van Campen uit 1648 stammen, blijft de vraag open wanneer met dit ontwerp werd begonnen. De vroedschap keurde de verbreding van de kavel goed op 18 juli 1848, maar met het heien werd al in januari begonnen, terwijl de uiteindelijke oriëntatie van het gebouw al in 1647 werd bepaald.
Zie hieronder bij “De interpretatie van Boeken verklaard”.
Boeken 1919 (zie noot 4)
Vier hiervan geven een interpretatie van de resoluties. De eerste en de laatste tonen de oorspronkelijke en de uiteindelijk gebouwde situatie. Een van de kaartjes toont een suggestie voor de inpassing van een ontwerp van Philips Vingboons.
De lange zijdes hebben verschillende maten en er worden geen maten van de achterzijde van de kavel gegeven.
Op 5 maart 1642 wordt besloten dat de voorzijde van de kavel zal lopen van de hoek van de Kalverstraat in de richting van het Ellendige Kerkhof. Op 8 april 1647 wordt besloten de voorgevel van het stadhuis te draaien in de richting van het zuidtransept van de Nieuwe Kerk.
De verwarring komt door zijn tekening met het ontwerp van Vingboons, die geen reconstructie is van een resolutie. Zie: Boeken 1919, 13-17.
Op een andere plaats in zijn tekst suggereert Boeken dat er een richtingenstrijd was in de vroedschap tussen leden die voor een groot, ambitieus project waren en leden die een bescheidener opzet wilden. Het ontwerp van Vingboons zou dan in opdracht van het eerste kamp gemaakt moeten zijn. Zie: Boeken 1919, 12.
De frontale positie aan de Dam moet immers worden opgegeven waardoor de relatie met de Waag en het Huis onder ‘t Zeil wordt verzwakt.
Boeken 1948 (zie noot 4)
In zijn artikel zegt hij dat deze tekening hem “indertijd zoveel vraagpunten zou hebben kunnen ophelderen”, maar Boeken verzuimt te vertellen welke dat zijn.
Met name in: Kuyper 1977, Terwen 1979, Vlaardingerbroek 2004.
Zie bijvoorbeeld: Stichting Koninklijk Paleis, Het achtste wereldwonder, de bouw van het stadhuis, Nu het paleis op de dam, Amsterdam 1982.
Boeken 1919, 5.
De afstand van Gasthuissteeg tot de erfscheiding in Danckerts’ tekening bedraagt 223 voet De kavelbreedte die wordt genoemd in de resolutie van 28 januari 1640 is inclusief straten minimaal 200 en maximaal 210 voet. In de marge van de tekening staat een optelling van kavelbreedtes tot het huis “Botervat”. De som hiervan bedraagt 189 voet.
Boeken 1919, 27.
“Doch, evenverre in ‘t ontwerpen der modellen bevonden zoude moogen worden daer toe meerder grondts, dan tot de voorschr. diepte ende breedte toe van noode te zijn, om de kaemers zael ende vertrekken niet te bekrompen te maeken, ende ‘t werk zijn volle beslagh te geven zullen ze ‘t zelve in den Raedt brengen om naerder daer op gedisponeert te worden”
Anoniem gevelontwerp voor het Amsterdamse stadhuis, Musée des Arts Décoratifs, Parijs. Zie voor een behandeling van deze tekening, Ottenheym 1989.
Boeken 1919, 9-10.
Ibid., 11.
Ibid., 28.
Ibid.
Er wordt weliswaar gesproken over straten ter weerszijden van het gebouw, maar er wordt niet gezegd dat dit bestaande straten moeten zijn, laat staan de Gasthuissteeg.
Het verschil tussen de twee resoluties is de verkorting van de kavel op 10 december 1642. Hierdoor blijft er ruimte over aan de Nieuwezijds Voorburgwal of de Dam. Boeken ging er in zijn reconstructie van uit dat de extra ruimte aan Voorburgwal moest komen te liggen, waarschijnlijk om het verband met het Ellendige Kerkhof niet te verliezen. In mijn ogen is het kerkhof in de resolutie genoemd om een richting aan te duiden, niet om een fysiek verband met het kerkhof vast te leggen. Bij de vorm die volgt uit de resolutie uit december is het duidelijk dat de kavel in de richting van de Voorburgwal moest worden verschoven en dat de extra ruimte aan de Dam moest komen te liggen. De resoluties beschrijven in de eerste plaats een kavelvorm, geen gebouwomtrek. Wanneer de kavelmaten tot een onregelmatige vorm leiden is dat niet omdat een onregelmatig gebouw gewenst was, maar omdat de context niet regelmatig was. De schuine achterzijde van de kavel is dus bedoeld om aan te kunnen sluiten op de Voorburgwal. Blijkbaar moest de Dam worden vergroot. Deze gedachte wordt ondersteund door het voorplein in de tekening van Danckerts uit 1643 en de resolutie van 20 november 1645, waarin werd vastgelegd dat de kavel op 58 voet van de wal kwam. Ook dit betekende dat de voorkant van de kavel aan de Dam verder naar achter kwam te liggen.
Boeken 1919, 27.
Ibid., 29.
Ibid.
Ibid., 28.
Zie ook noot 31.
Boeken 1919, 30.
Tekening toe te schrijven aan Danckerts 1648, zie noot 6.
Boeken 1919, 19.
Terwen 1979, 112.
Kuyper 1977, 74.
Vlaardingerbroek 2004, 29. In hun vergelijking tussen de tekening van Danckerts en de uiteindelijke situatie maken Terwen, Kuyper en Vlaardingerbroek niet duidelijk of zij er van uitgaan dat het ontwerp uit 1643 model kan staan voor de wens van de vroedschap gedurende de hele periode van 1639 tot 1647.
In tegenstelling tot de draaiing uit 1647, leidt de verbreding van het gebouw in 1648 juist wel tot een fundamenteel andere ruimtelijke opzet van de Dam. De heldere inpassing van het gebouw is verdwenen. De Nieuwe Kerk kan voor het brede stadhuis niet dezelfde ruimtelijke inpassing bieden als de Waag voor het smalle. Het nieuwe gebouw vormt ook geen ensemble meer met de Waag en het Huis onder ‘t Zeil: het domineert deze. Ook de vorm van het plein is ambigu geworden: vooral aan de oost- en noordzijde is er nu geen duidelijke ruimtelijke begrenzing meer. Wanneer men de gebouwde situatie als weinig geslaagd beoordeelt, dan ligt de werkelijke aantasting van de ruimtelijke kwaliteit niet in de draaiing, maar in de verbreding van het gebouw.
Kuyper 1977, 74.
Van deze tekening bestaan kopieën in het Stadsarchief Amsterdam en in de collectie van de TU Delft die wordt bewaard in het NAi in Rotterdam. Het origineel bevindt zich in de collectie Bodel Nijenhuis in de bibliotheek van de Universiteit Leiden (zie noot 6).
Terwen 1979, 118.
Vlaardingerbroek 2004, 25.
Een opvallend detail is dat de gestippelde afbakening van het plangebied laat zien dat ook het kerkhof van de Nieuwe Kerk hier al deel van uitmaakte.
Terwen 1979, 112.
In de resoluties van 28 januari 1640, 5 maart 1642 en 10 december 1642 wordt gesproken over een kavel met begeleidende straten.
Terwen 1979, 121.
Boeken 1919, 28.
Hier stoten we op een van de ongerijmdheden van de resoluties. De straat moet 4 voet worden verbreed, maar de breedte van de kavel wordt 7 voet kleiner. Per saldo worden kavel plus straat dus 3 voet smaller. Waarom er desondanks meer huizen moeten worden onteigend is onduidelijk.
Published
How to Cite
Issue
Section
Articles
License
Copyright (c) 2009 Bulletin KNOB
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.