Royal heritage of loss: The Hague's 'Williams Park Court' in a European context

Authors

  • Rob van der Laarse University of Amsterdam, Humanities

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.5.75

Abstract

In contrast to other European countries 19 th century-court architecture in the Netherlands has not left a strong imprint on public memory. Just as most historical cities, most palaces in the Netherlands were restored in 17 th century Dutch Classicist Style, suggesting that after the Golden Age nothing happened. This article shows that such an impression is misleading. Focusing on the new monarchy of the Restoration era (1813-1848) it becomes clear that the first Orange kings William I and II started impressive building campaigns in both the Southern and Northern Netherlands, comparable to those of the 17 th century.

Prince Frederick Henry and the Anglo-Dutch King-Stadtholder William III. Remarkably, in the early 19 th century the most magnificent palaces in neoclassicist style - except for Soestdijk - were built by the prince royal in and around Brussels. Nevertheless, the Belgian revolution of 1830 ended the role of the Orange dynasty in Brussels, after which royal and princely palaces, summer houses, and art collections were appropriated by the new Belgian monarchy. Although most of them are still in use, their origin has been completely forgotten. Strangely, this also happened to King William II's new palaces of the 1830s and 1840s in Windsor Tudor Style. This so-called William II Gothic was very popular at the time, but from the 1870s no longer fashionable in Protestant court circles after having been appropriated by Roman-Catholic architects for church building. The King was influenced by the memory of his Oxford college days, as can still be seen in the Gothic Hall of his Kneuterdijk Palace in The Hague, designed by himself as a Painting Gallery modelled after the hall of Christ Church College.

A much larger project, however, the so-called Zorgvliet Palace at his huge private domain Williams Park between his The Hague palaces and the beach of Scheveningen, had a different origin. With the help of the English architect Ashton, the King made plans for a residential palace that would surpass his lost Brussels palaces and compete with the royal 'court scapes' of Versailles, Windsor and Potsdam. Connected by kinship and marriage to the Hohenzollern, William II shared the Prussian longing for castellated palaces as developed by Schinkel for his sisters, brothers and nephews in Germany. Nevertheless, palace building was stopped abruptly after the liberal revolution of 1848, when the Orange court lost its political power and almost went bankrupt because of overspending. After William II's death in 1849 the court had to sell its magnificent art collection, and William III - who disliked Roman Catholics and the Gothic Revival - sold most of his father's palaces. For almost three decades palaces in the Netherlands were only built by the king's relatives, such as his uncle Prince Frederick who owned the famous estate Muskau at the German-Polish Border as well as the Dutch estate The Horsten near The Hague. With the help of the Prussian architect Wentzel and the Muskauer landscape designer Petzold, Frederick introduced the Schinkel Style in the Netherlands.

Nevertheless, enriched by the inheritance of his brother Prince Henry grand duke of Luxembourg, William III started a last royal building campaign in the 1870s, supporting the Baroque Revival of his favourite Eberson. Just as in the case of his father, his new plan for a residential castle at Zorgvliet failed, however, and after the king's death in 1890 the royal domains in and around The Hague were sold to the city government and some private investors. Ironically, near Lord Portland's former summer house Zorgvliet or Catshuis (used today as the official residence of the Prime Minister), the Carnegy Foundation built the famous Peace Palace in French Neo-Renaissance Style in the early 20 th century, which could be seen as the final outcome of the royal dream of a Williams Park Court.

Author Biography

Rob van der Laarse, University of Amsterdam, Humanities

Prof. dr. Rob van der Laarse studeerde geschiedenis en antropologie aan de UvA, waar hij in 1989 cum laude promoveerde met het proefschrift Bevoogding en Bevinding, een historisch-antropologische studie naar de lokale constructie van verschillen in de lange 19de eeuw. Hij is als hoofddocent erfgoedstudies verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en sinds 2010 eveneens werkzaam als bijzonder hoogleraar Erfgoed van de Oorlog aan de Vrije Universiteit. Zijn expertise richt zich op cultureel erfgoed, in het bijzonder van landschappen monumenten, kastelen en buitenplaatsen vanaf 1500, de intellectuele wortels van de Holocaust en de herinnering van de Tweede Wereldoorlog.

References

John Wanders, ‘De monarchie, maar alleen de buitenkant’, De Volkskrant, 24 april 2010, 4-5.

Willem Bergé, ‘Monumenten in België met betrekking tot Koning Willem I’, Jaarboek Monumentenzorg 1993, Zwolle 1994, 95.

Vgl. Rob van der Laarse, ‘De beleving van de buitenplaats. Smaak, toerisme en erfgoed’, Idem (ed.) Bezeten van vroeger. Erfgoed, musealisering en identiteit. Amsterdam 2005,74.

Ellinoor Bergvelt, Pantheon der Gouden Eeuw: van Nationale Konst-Gallerij tot Rijksmuseum van Schilderijen (1798-1896), Zwolle 1998, 93-4; E. van der Pool-Stofkoper, ‘Verwachting en werkelijkheid: parken en tuinen van het domein Welgelegen in de periode 1808-1932’, in: F.W.A. Beelaerts van Blokland (ed.), Paviljoen Welgelegen 1789-1989. Van buitenplaats van de bankier Hope tot zetel van de provincie Noord-Holland, Haarlem 1989, 125, 135nt.17.

F.W. van Gulick, Nederlandse kasstelen en landhuizen, Den Haag 1960, 401-2.

Bergé 1994, 101-108, 112-117.

Zie S.W. Jackman (ed.), De Romanov relaties; de privécorrespondentie van de tsaren Alexander I en Nicolaas I en de grootvorsten Constantijn en Michael met hun zuster koningin Anna Paulowna, 1817-1855, Baarn 1987, 21; Femy Horst, ‘Willem II: zijn kunstgalerij van moderne schilderijen- en Jacquand’, in L.J. van der Klooster e.a. (red.), Oranje-Nassaumuseum. Jaarboek 1990, Zutphen 1990, 70, en Bergvelt 1998, 141-143.

Omdat zij in de paleizen woonden werden de bezittingen van de koninklijke familie na 1830 beschouwd als staatseigendom – een fait accompli dat door Willem I pas in 1839 met tegenzin is geaccepteerd, terwijl de Belgische staat het in 1815 als persoonlijk eigendom aan de kroonprins geschonken Tervuren (met een belangrijk deel van de inrichting) in 1842 als Belgisch nationaal eigendom verklaarde – het werd overigens in 1879 door brand verwoest; Bergé 1994, 108, 114, 117.

A.I.J.M. Schellart, Huizen van Oranje, Huizen van Oranje : verblijven van de Oranjes en de Nassaus in Nederland, Rijswijk 1980, 79-80, 179-189; H.W.M. van der Wijck, De Nederlandse buitenplaats : aspecten van ontwikkeling, bescherming en herstel, Alphen aan de Rijn 1982, 382-3, 388, 575, 582; Hans Fölting, Buitenplaatsen in en om Den Haag, Zwolle 1992, 78-79.

Ontwerp bij den Heere van Zuylichem aangaande eenen Steenwegh op Schevening’, in Huygens De Zee-straet van ’s-Gravenhage op Schevening, repr. G. de Gretser, Beschrijvinge van ’s-Gravenhage, Amsterdam: Jan ten Hoorn, 1711, 45-6; Vanessa Bezemer Sellers, Courtly gardens in Holland, 1600-1650 : the House of Orange and the Hortus Batavus, Amsterdam 2001, 192

Willemspark (600 ha. waarvan Zorgvliet 187 ha.) laat zich vergelijken met Schönbrunn (400 ha. waarvan 168 ha park), en Sanssouci (280 ha) binnen een complex van zes Potsdamse parken tezamen (Sanssouci, Neue Garten, Sacrow, Pauweneiland, Glienicke en Babelsberg) met een omvang van 737 ha. Versailles park, met 100 ha. opgenomen binnen een buffer van 9500 ha. en Windsor Great Park mat 2000 ha. laten zich daarentegen vergelijken met kroondomein Het Loo (3650 ha. binnen een houtvesterij van 6700 ha., met slechts 6 ha. paleistuin); Zie ook M. Seiler, ‘Het Potsdamse parklandschap’, in Gert Streidt en Peter Feierabend (Hrsg.), Pruisen. Kunst en Architectuur, Keulen 2000, 347.

Van der Wijck 1982, 373-9; Heimerick Tromp, ‘Zorgvliet of het Catshuis te Den Haag’, in Jos Stöver (ed.) Kastelen en buitenplaatsen in Zuid-Holland, Zutphen 2000, 237. De vroegste bron was de zoon van Zorgvliets laatste particuliere eigenaar, die ze vond in het familiearchief: A. Goekoop, ‘Het Catshuis ‘Sorghvliet’ 300 jaar (1652-1952)’, Jaarboekje Die Haghe 1953, 1-36, ald. 13. Ellinkhuizens brief aan de Commissie tot vereffening der nalatenschap van Z.M. Koning Willem II, 21 juni 1850, geciteerd bij Van der Wijck 1982, 386.

Hans Vlaardingerbroek en Leo Wevers (red.), Bouwhistorische opname en waardestelling Paleis Kneuterdijk. Rijksgebouwendienst

Bureau Rijksbouwmeester, Den Haag 2000, 18.

Vlaardingerbroek en Wevers 2000, 19.

Vgl. David Watkin & Philip Hewat-Jaboor (ed.), Thomas Hope, Regency Designer, New Haven-London 2008, en Jacqueline Heijenbrok en Guido Steenmeijer, ‘Meer dan Welgelegen. Abraham van der Hart en de familie Hope’, in Bulletin KNOB 107(2008) 6/7, 194-211.

S. Sawyer, ‘Sir John Soane’s symbolic Westminster. The Apotheosis of George IV’, Architectural History, 39(1996), 54-76.

Kenneth Clarke, The Gothic Revival. An Essay in the History of Taste, Harmondsworth 1962, 99-102. De contrastering van Gothic en Greek Revival gaat terug op A.W.N. Pugin’s Contrasts (1836); Frank Salmon, ‘The Impact of the Archaeology of Rome on British Architects and their Work, c. 1750-1840’, in C. Hornsby (ed.), The Impact of Italy: The Grand Tour and Beyond, The British School at Rome, London 2000, 232-3.

Klaus Jan Philipp, ‘Duitse architectuur ten tijde van het Classicisme en de Romantiek’, in Rolf Toman (Hrsg.), Classicisme en Romantiek. Architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, tekenkunst 1750- 1848, Keulen 2000, 166-9, en Peter Plassmeyer, ‘Oostenrijkse en Hongaarse architectuur ten tijde van het Classicisme en Romantiek’, in Toman 2000, 213.

Van der Wijck 1982, 375-6; Tomasz Torbus, ‘Das Schloss von Kamenz in Schlesien (Kamieniec Zabkowicki) - ein vergessenes Spätwerk Karl Friedrich Schinkels’, in Burgenrenaissance im Historismus, Eisenach-Nürnberg 2007, 81-98.

Bezemer Sellers 2001, 233, 319nt. 76-78. Het Gotische Huis in park Wörlitz is in 1785-6 ontworpen door F.W. von Erdmannsdorf (1736- 1800) en combineerde in zijn façades een kopie van de Venetiaanse S. Maria dell Oro kerk en de Noord-Duitse baksteengotiek; Philipp 2000, 160-1. De Oranjecollectie bevindt zich thans in de Anhaltischen Gemäldegalerie in Dessau; Wolfgang Savelsberg, ‘Die oranisch-nassausischen Bilderschatz in Dessau-Wörlitz’, in Horst Lademacher (Hrsg.), Onder den Oranje boo : Textband : Dynastie in der Republik : das Haus Oranien-Nassau als Vermittler niederländischer Kultur in deutschen Territorien im 17. und 18. Jahrhundert, München 1999, 352-3.

Mirjam Hoijtink, ‘Omwille van ‘de algemeene beschaving der natie’. Caspar Reuvens en het onderwijs in de archeologie’, in E.H.P. Cordfunke, M. Eickhoff e.a. (eds), Loffelijke verdiensten van de archeologie. C.J.C. Reuvens als grondlegger van de moderne archeologie, Hilversum 2007, 79, en vergelijk voor Humboldts invloed op Schinkels opvatting van het schone, Barry Bergdoll, Karl Friedrich Schinkel. An Architect for Prussia, New York 1994, en voorts Elsa A.H. van Wezel, Over het concept van kunst- en cultuur- geschiedenis in het Alte en Neue Museum te Berlijn, 2 dln., proefschrift UvA 1999.

Heinz Schönemann, ‘Architectuur en stedenbouw’, in Streidt en Feiterabend 1999, 305.

Johannes Beca’s Chronicon Episcorum Ultrajectensium et Comitum Hollandiae van 1349 spreekt over de stichting van een ‘coninclyc Palleys’ in ’s Hage door ‘Coninc Williaem’ in 1248, ‘dat noch hudendaechs die Oude Sael hiet’; Van Gulick 1960, 339-41; R.J. van Pelt, M.E. Tiethoff-Spliethoff, Het Binnenhof. Van grafelijke residentie tot regeringscentrum, Dieren 1984, 21. De dynastieke identificatie met de graaf-koning leefde ook later nog bij het KOG, zoals blijkt uit een oproep aan Willem III in 1861 tot behoud van Willem II’s Grote Zaal; Wim Denslagen, Omstreden herstel. Kritiek op het restaureren van monumenten. Een thema uit de architectuurgeschiedenis van Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland (1779-1953), s’-Gravenhage 1987, 163-4.

Vergelijk voor deze ‘retoriek van ontwaking’, Susan A. Crane, Collecting & Historical Consciousness in Early Nineteenth-Century Germany, Ithaca-London 2000, 1-18.

Geciteerd bij Mieke van der Wal, ‘Krijgsman of staatsman? De oprichtingsgeschiedenis van de twee standbeelden voor Willem de Zwijger in Den Haag’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 34(1983), 54-5. Zie ook het concurrerend burgerinitiatief uit 1848 belicht van Louis Royers vrijheidslievende ‘staatsman’ Willem van Oranje op het Plein; Jan Bank, Het roemrijk vaderland: cultureel nationalisme in Nederland in de negentiende eeuw, ’s-Gravenhage 1990, 15, 17.

Michiel Wagenaar, Stedebouw en burgerlijke vrijheid. De contrasterende carrières van zes Europese hoofdsteden, Bussum 1998, 190. 28

Hans Bornewasser, ‘Koning Willem II’, in C.A. Tamse (ed.), Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis, Alphen aan de Rijn 1979, 278-283; de auteur spreekt van ‘s kroonprins ‘hoogverraderlijke plan’.

Tekenend is ook de tot de Gotische Zaal beperkte aandacht voor de neogotiek in de Nederlandse interieurgeschiedenis bij Willem van der Pluym, Vijf eeuwen binnenhuis en meubels in Nederland, Amsterdam 1954, 220-1, en Titus M. Eliëns, ‘1800-1850’, in C. Willemijn Fock (ed.), Het Nederlandse interieur in beeld 1600- 1900, Zwolle 2001, 354-5.

Den Haag kocht het Willemspark uit koninklijk bezit voor slechts 45.000 gulden; Chris Schram, Den Haag: het mooie centrum (Willemspark), http://historie.residentie.net/wilpark.htm

A.G.A. ridder van Rappard, brief d.d. 17 juli 1851 aan Prof. C.J. van Assen, geciteerd bij Van der Wijck 1982, 581nt.30.

Willem II’s persoonlijke schuld moet wel in proporties worden gezien: deze betrof circa drie jaarinkomens, wat in geen verhouding

stond tot de staatsschuld van fl. 1,3 miljard waarmee Willem I in 1840 het land had opgezadeld, en ter leniging waarvan de afgetreden vorst zelf voor fl. 10 miljoen had deelgenomen aan Van Halls conversielening; Bornewasser, ‘Koning Willem I’, in Tamse 1979, 270, en Bornewasser 1979, 292.

In 1849 werd hierop een ‘Commissie tot Vereffening der nalatenschap van wijlen Z.M. Koning Willem II’ werd ingesteld met een oproep aan alle schuldeisers om zich te melden; F. Horsch, ‘Willem II: zijn kunstgalerij van moderne schilderijen- en Jacquand’, in Oranje Nassau Museum Jrb. 1990, Zutphen 1990, 75-7.

Ellinoor Bergvelt, ‘Nationale onverschilligheid? Schilderkunst als erfgoed in Nederland en Engeland in de negentiende eeuw’, in Van der Laarse 2005, 102-23.

Geciteerd uit de in het Frans geschreven briefwisseling tussen Nicolaas I en Anna Paulowna, bij S.W. Jackman, De Romanov Relaties. De privé-correspondentie van de tsaren Alexander I, Nicolaas I en de grootvorsten Constantijn en Michael met hun zuster koningin Anna Paulowna, 1817-1855, Baarn 1987; oorspr. London 1969, 14, 30, 204-5, 210-12.

Paul Huys Janssen en Peter C. Stuton, The Hoogsteder Exhibition of Dutch Landscapes, Den Haag-Zwolle 1991, 24-26.

Bram de Klerck, ‘Herontdekt zeegezicht uit collectie koning Willem II’, NRC-Handelsblad, 24-5-2005.

R.E. van Ditzhuyzen, ‘Van Brienen van de Groote Lindt’, in A. Postma e.a. (red.), Aan deze zijde van het Binnenhof. Gedenkboek ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal, ’s-Gravenhage 1990, 151.

Mieke van Baarsel, ‘Dordwijk te Dordrecht’, in Stöver 2000, 428.

Wouter Slob en Ans Herenius, Paarden van Oranje-Nassau, Baarn 1993, 107, 163-71; Schellart 1980, 117-8.

Prins Frederik liet zich terugbetalen met de opbrengst van de Haagse schilderijenveilingen van 1850-1851, die met fl. 800.000 en tsaar Nicolaas’ aankopen voldoende was om die schuld van fl. 1.070.000 te voldoen; Horst 1990, 77.

Marianne kocht Villa Carlotta (Tremozza) na haar dochters huwelijk met Georg II van Saksen-Meiningen in 1843; Villa Carlotta: Lago di Como, Ossocucio, z.j., en Rusthof te Voorburg in 1848 voor fl. 80.000,- waarnaast ze voor haar zoon prins Albert de nog bestaande chalet Klein Rusthof liet bouwen, en Reinhartshausen voor bastaardzoon bij haar minnaar en adjudant Van Rossum; Schellart 1980, 198-9; Stöver 2000, 459-60. Het groothertogdom Luxemburg was bij het Wener Congres van 1815 aan de Oranjes toegekend als compensatie voor het verlies van hun Duitse stamgoederen.

Zie voor Pücklers levenswerk op Muskau, Hermann Graf von Arnim, Ein Fürst unter den Gärtnern. Pückler als Landschaftskünstler und der Muskauer Park, Frankfurt 1981; Ehrenfried Kluckert, ‘De landschapstuin’, in Toman 2000, 243-5, en Dominic Lieven, The aristocracy of Europe, 1815-1914, New York 1994, 129. Voor zijn werk in Potsdam, zie Seiler 2000, 342. Prins Frederik brak overigens met de mijntraditie ten faveure van de bosbouw, maar de industriële exploitatie werd hervat nadat Muskau in 1881 door zijn erven aan graaf Traugott Hermann von Arnim was verkocht.

Hermann Fürst von Pückler-Muskau, Andeutungen über Landschaftsgärtnerei verbunden mit der Beschreibung ihrer praktischen Anwendung in Muskau (1834), repr. Stuttgart 1977, plaat XV.

Bergé 1994, 109.

Frederik kocht De Paauw uit het bezit der Twents in 1838, dat werd samengevoegd met Backershagen (1846) en Groot Hazenbroek (1854), met als overplaats het uitgestrekte landgoed De Horsten (450 ha.), ontstaan uit een samenvoeging van Ter Horst (1838), Raaphorst (1838) waarvan het slot in 1840 werd gesloopt, en Eikenhorst (1839), terwijl het aangrenzende Beukenhorst sinds 1845 in bezit was van zijn Duitse adjudant en kamerheer Jhr. G.A.C.H. von Goedecke. In 1881 vererfden de Horsten (ca. 450 ha.) op Frederiks dochter prinses Marie von Wied, en in 1903 door koningin Wilhelmina aangekocht en sindsdien eigendom van de koninklijke familie. In 1910 werd De Paauw in kavels verkocht en het paleis in 1925 tot gemeentehuis van Wassenaar ingericht; Fölting 1992, 8, 11, 52, 71, 132; Schellart 1980, 197; S.J. Fockema Andreae, J.G.N.Renaud, E. Pellinck, Kastelen, ridderhofsteden en buitenplaatsen in Rijnland, Arnhem 1974, 85; Robert van Lit, Kastelen en buitenplaatsen in Rijnland, Zutphen 1984, 71.

Petzold zou tot Frederiks overlijden in 1881 aan zijn Wassenaarse creatie blijven werken; Van der Wijck 1982, 317, 319, 575.

.Rond 1800 was al door Twent een nieuw huis op De Paauw gebouwd in neoklassieke symmetrische stijl met vier kamers op de beletage, elk voorzien van twee vensters; Van Lit 1984, 69.

Schönemann 1999, 300; Philipp 2000, 164; Ehrenfried Kluckert, Europese tuinkunst. Van de Oudheid tot heden, samengesteld door R. Toman, Keulen 2000, 421-6; Coert Peter Krabbe, Ambacht, kunst, wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland 1775-1880, Zwolle-Zeist 1998, 200-1.

Schellart 1980, 196-7; Wies van Leeuwen, ‘Herleving van het verleden. De negentiende en twintigste eeuw’, H.L. Jansen, J.M.M. Kylstra-Wielinga, B. Olde Meierink (eds.), 1000 jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht 1996, 210; R. van Lit, ‘De Horsten te Wassenaar en Voorschoten’, in Stöver 2000, 164-7. Wentzel bouwde ook het landhuis de Beukenhorst (1845) voor Von Goedecke, waarvan door Petzold in 1861 het parkbos werd aangelegd; Van Lit 1984, 13.

R. van Lit, ‘De Paauw te Wassenaar’, in Stöver 2000, 180.

Vgl. Michael Rohde, Eduard Petzold. Weg und Werk eines deutschen Gartenkünstlers im 19. Jahrhundert, Hannover 1998, en Eduard Petzold, Fürst Hermann von Pückler-Muskau in seinem Wirken in Muskau und Branitz, sowie in seiner Bedeutung für die bildende Gartenkunst Deutschlands. Eine aus persönlichem und brieflichem Verkehr mit dem Fürsten hervorgegangene biographische Skizze, Leipzig 1874.

J.P. Lenné in 1825, geciteerd bij Seiler 2000, 346.

Vgl. Schönemann, ‘Architectuur en stedenbouw’, 302-4; Philipp 2000, 157-158.

Het lijkt geen toeval dat dit eerste moderne architectuurtijdschrift in Nederland opende met een vertaald artikel van de Weense hofarchitect K. Etzel, getiteld ‘Over de inrigting en het karakter van landhuizen’, in Bouwkundige Bijdragen, 1(1843), 1-20.

Zie voor het Nederlandse debat, Auke van der Woud, Waarheid en karakter: het debat over de bouwkunst, 1840-1900, Rotterdam 1997, en Krabbe 1998, 99-101, 190-200. Interessant genoeg is dit stijldebat tegenwoordig verlegd naar de restauratieproblematiek: J. Haspel, ‘Im welchen Style sollen wir konservieren?, in Denkmalpflege nach dem Mauerfall. Eine Zwisschenbilanz, Berlin 1997, 82-8.

Riemer Knoop, Terug naar Soestdijk. Op zoek naar betekenissen van een leeg paleis, Intern rapport VROM-RGD ’s-Gravenhage, Amsterdam 2007, 21; René Cleverens, Paleis Lange Voorhout, Amsterdam 1994, 26. Zie ook Van der Peets bijdrage in dit themanummer.

Prins Hendriksoord is verbouwd door hofarchitect L.H. Eberson; Catharina L. van Groningen, De Utrechtse Heuvelrug. De Stichtse Lustwarande. Buitens in het groen, Zwolle-Zeist 1999, 138.

Geciteerd bij Vincent Collette, ‘Oud-Wassenaer te Wassenaar’, in Stöver 2000, 168. Zie ook C.P. Krabbe, ‘Kasteel ‘Oud Wassenaer’ en het ontstaan van de ‘Delftse renaissance’, De Sluitsteen. Bulletin van het Cuypers Genootschap 7 (1991) 2/3, 67-85.

Bergvelt 1998, 139; Hella S. Haasse en S.W. Jackman (bew.), Een vreemdelinge in Den Haag. Uit de brieven van Koningin Sophie der Nederlanden aan Lady Malt, Amsterdam 1984, 209-10. Anna Paulowna’s bezit – waaronder buitenlandse goederen die buiten de schuldenlast van 1849 waren gebleven - vererfde aan de Russische Romanovs en haar kinderen groothertogin Sophia en prins Hendrik. Na Hendriks kinderloos overlijden in 1879 haalde hij zich de woede van de Hohenzollern op de hals door zijn weigering diens echtgenote te laten delen in de aan hem toegevallen erfenis.

Zie Bergvelt 1998, 21, 139.

Schellart 1980, 183-9.

Landgoed Ewijckshoeve, http://www.ewijckshoeve.nl/

De meeste beelden zijn vervaardigd door de Belgische directeur van de Amsterdamse Academie Louis Royer (1793-1868), zoals De Ruyter (Vlissingen 1842), Willem van Oranje (Den Haag 1848), Rembrandt (Amsterdam 1852), Coster (Haarlem 1856), Naatje op de Dam (1856) en Vondel (Amsterdam 1867), en een serie voor de historische galerij van de Amsterdamse verzamelaar De Vos die in 1863 werd gelegateerd aan de Amsterdamse Maatschappij Arti et Amicitiae, onder beschermheerschap van Willem III; Bank 1990, 17; Roel Pots, Cultuur, koningen en democraten. Overheid en cultuur in Nederland, Nijmegen 2002, 116-120, en D. Carasso (red.), Helden van het Vaderland. Onze geschiedenis in 19de-eeuwse taferelen verbeeld. De historische galerij van Jacob de Vos Jacobszoon 1850-1863, 27, 167, 162.

Willem II kocht de voor een bedrag van fl. 150.000 verbouwde Haagse buitenplaats Boschlust voor zijn zoon Alexander (1818- 1848) die in 1884 vererfde op Anna Paulowna; Schellart 1980, 181. Zie ook Van der Peets bijdrage in dit themanummer. Anna Pauwlona zou de door Willem III gekochte buitenplaats Bronbeek aan de Velperweg te Arnhem als zomerverblijf hebben afgeslagen, waarna deze naar ontwerp in rondboogstijl van W.N. Rose (1863) werd bestemd tot Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen; Van der Wijck 1980, 581-2 nt.33.

Paul van’t Veer (bew.), Maar Majesteit! De geheime dagboeken van minister A.W.P. Weitzel, Amsterdam 19852 , 32-3.

J.M.W. van Voorst tot Voorst, ‘De Kunstzaal in Paleis Het Loo’, Antiek 15(1980) 9-29, 67-102, 189-213.

Zie Willem III’s aan Eberson verleende Nederlandse, Duitse en Luxemburgse paleisbouwplannen, Van der Wijck 1982, 388. Zie ook C.A. Tamse, ‘Koning Willem III’, in Tamse 1979, 345; Bram Kempers, ‘Vermogend en toch matig. Vijf eeuwen kunst van Oranje’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift (1989) 2, 87.

Van der Wijck 1982, 390-1.

Vlaardingerbroek en Wevers 2000, 20.

Mevr. Van B., geb. T., Achter de schermen! Onthullingen uit onze ‘deftige’ kringen, Amsterdam: J.A. Fortuijn, 1891, 27. W.F. baron Tindal, de schoonvader van de auteur Jkvr. Willy van Barnekow-Tindal, was in 1865 oneervol ontslagen als kamerheer vanwege een affaire met koningin Sophie.

Cleverens 1994, 33.

‘Zorgvliet’, Het Nieuws van den dag, 14-6-1901; Historische Kranten, kranten.kb.nl.

Victor de Stuers in Het Vaderland, 25 febr. 1908, en voorts over de aankoop door zijn vader Goekoop 1953.

Tonko Grever en Inger Groeneveld, Hartenlust. Met Van Loon naar buiten, Cataloguskrant Museum Van Loon, Amsterdam 2005.

Terwijl Eberson in 1864 en 1875 tekende aan een Nationaal Museum leverden Gosschalk (1837-1907) en De Roemer in 1863 scherpe kritiek op Cuypers ontwerpen voor het Rijksmuseum en het Haagse Monument 1813, en trok Vosmaer Alberdingk Thijms nationale loyaliteit in twijfel na diens kritiek op het neoclassicistisch monument Graaf Adolf van Nassau ter herdenking van de slag bij Heiligerlee in 1868; Krabbe 1998, 237-9, 224; Pots 2002, 119-20; J.F. Heijbroek e.a., De verzameling van mr. Carel Vosmaer (1826-1888), Amsterdam 1989, 4-10.

Jochen Becker, ‘Ons Rijksmuseum wordt een tempel’. Opmerkingen bij het decoratieve programma van het Rijksmuseum’, De Negentiende Eeuw, 4 (1980), 231, nt.21. Naar Thorbeckes beginsel van 1862 adviseerde De Stuers overigens Cuypers om zich niets van de koninklijke bezwaren aan te trekken tegen zijn neogotische afwijkingen van het Hollands-renaissancistische prijsvraagontwerp, terwijl ook de kosten bijna driemaal hoger uitvielen dan de oorspronkelijk begrote 1 miljoen gulden: K.M. Veenland-Heineman en A.A.E. Vels Heijn, Het nieuwe Rijks Museum. Ontwerpen en bouwen, 1863-1885, Amsterdam 1985, 24-25.

Vgl. J.J. Huizinga, J. Heemskerk Azn. (1818-1897). Conservatief zonder partij, Harlingen 1973 (eigen beheer), 154; Pots 2002, 85-95, 121-6, en Rob van der Laarse, ‘De Deugd en het kwaad. Liberalisme, conservatisme en de erfenis van de Verlichting’, in J.C.H. Blom en J. Talsma (red.), De verzuiling voorbij. Godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw, Amsterdam 2000, 24-9.

Horsch 1990, 74. Zie voorts Bergvelt 1998, 139, 144; Pots 2002, 106-7, 475nt.123.

Van der Wijck 1982, 383, 386-8, 581; Schellart 1980, 177-180. Het orgel bevindt zich tegenwoordig wel aan de andere zijde van de Gotische zaal.

In 1881 was het nog een verdieping verhoogd, die in 1907 verdween toen het pand aan de tuinzijde werd verdiept; Schellart 1980, 78-80, 177-9; Tromp 2000, 237.

Vlaardingerbroek en Wevers 2000, 2.

Published

2010-10-01

How to Cite

van der Laarse, R. (2010). Royal heritage of loss: The Hague’s ’Williams Park Court’ in a European context. Bulletin KNOB, 109(5), 172–189. https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.5.75

Issue

Section

Articles

Plaudit