Het straatje van Vermeer: een plaatsbepaling

Auteurs

  • Frans Grijzenhout Prof.dr.

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.117.2018.1.2014

Samenvatting

In the autumn of 2015, Frans Grijzenhout published his sensational findings regarding the likely location of Johannes Vermeer’s ‘little street’ (The Little Street). After consulting a variety of sources, including the ‘The Ledger of Dredging of the Canals in the Town of Delft’ from 1666–1667, he had reached the conclusion that the famous painting by Vermeer must have been based on the houses and two intervening passageways that in Vermeer’s day stood on Vlamingstraat, an unassuming canal in the eastern part of Delft, where numbers 40 and 42 stand today. He had also ascertained that one of Vermeer’s aunts, Ariaentgen Claes van der Minne, was the occupant of 42 Vlamingstraat at that time.

Several authors have since produced material indicating that Vermeer painted the right-hand house in Little Street ‘from life’: the house was, it now appears, observed and reproduced in meticulous detail. The same can now be confirmed for other aspects, such as the colour used for the painted shutters and the recesses for wind hooks in the sill of the window of the righthand house.

Philip Steadman has rightly pointed to an apparent discrepancy of four feet (c. 1.25 m.) between the details in the aforementioned ‘Ledger of the Dredging of the Canals in the Town of Delft’ and the actual spatial situation at 40 Vlamingstraat. This difference can be traced back to the fact that the gateway provided access to both front and back houses. Accordingly, the owners of both front and back houses would have been taxed on the width (four feet) of the passageway. Given what we know about the meticulous precision with which the Ledger was compiled in the case of 42 Vlamingstraat, it is inconceivable that the authors of the register for number 40 should have made a mistake.

A spatial rendering based on an earlier perspective study of The Little Street, corresponds surprisingly well, and in some respects in detail, with the cadastral and other information we have about the complex on Vlamingstraat. Steadman’s contention that the back house must have been some twenty metres tall, is not borne out by this reconstruction: the gutter height of this house is between 7.4 and 8 metres.
There are no valid reasons for assuming that Vermeer based The Little Street on the Oudemanhuis on Voldersgracht or on the house he and his family occupied on Oude Langendijk, as claimed respectively by Steadman and Benjamin Binstock. Nor is there any reason to suppose that the division of the plane and arrangement of space, and the architectural elements in The Little Street were based purely on an underlying grid of lines with no basis in historical reality, as suggested by Heidi de Mare. Obviously, Vermeer may well, as in the View of Delft, have resorted to artistic licence with elements or relative proportions in The Little Street, but there is more than enough justification for assuming that in making this painting he did indeed draw inspiration from the actual houses and passageways on Vlamingstraat.

Referenties

F. Grijzenhout, Het Straatje van Vermeer. Gezicht op de Penspoort in Delft, Amsterdam 2015; deze publicatie is ook in het Engels verschenen: Vermeer’s Little Street. View on the Penspoort in Delft. In het volgende verwijs ik doorgaans kortheidshalve naar deze volledig geannoteerde publicatie, ook voor de daar door mij geciteerde primaire bronnen en secundaire literatuur, behalve in het geval van nieuwe gegevens.

De meest uitvoerige perspresentatie is te vinden in: S. Smallenburg, ‘Eindelijk gevonden: de precieze locatie van Vermeer’s “straatje”’, NRC Handelsblad, 19 november 2015, www.nrc.nl/nieuws/2015/11/19/eindelijk-gevondende-precieze-locatie-van-vermeers-straatje-a1405595.

Zo bijvoorbeeld Quentin Buvelot in The Burlington Magazine 158 (februari 2016), 136.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 33-36.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 30.

Bas Dudok van Heel en Gerrit Vermeer, in diverse mondelinge conversaties.

K. Kaldenbach, ‘Het Straatje van Johannes Vermeer: Nieuwe Langendijk 22-26? Een kunsthistorische visie op een archeologisch en bouwhistorisch onderzoek’, Bulletin KNOB 99 (2000) 6, 239-249.

W. Weve, ‘Het Straatje van Vermeer: een hypothese uit 1982 herzien’, Jaarboek Delfia Batavorum 26 (2016), 89-105. Gabri van Tussenbroek, bouwhistoricus bij de gemeente Amsterdam, is dezelfde mening toegedaan blijkens een e-mail aan mij d.d. 29 februari 2016; Wim van der Boor, bouwhistoricus en voormalig secretaris van de KNOB, bevestigde de vroege datering van het rechterhuis tijdens een lezing die ik hield in Museum Prinsenhof Delft op 31 mei 2016.

Kees Kaldenbach in een e-mail aan mij d.d. 5 mei 2016, onder verwijzing naar H. Bonke, Amsterdamse pakhuizen 16e-20ste eeuw, Zutphen 2011, 23.

Lezing Wim Weve, Museum Prinsehof Delft, 10 juli 2016; zie ook Weve 2016 (noot 8), 103-104. Overigens merkte Herman Janse al in 1971 op dat geopende luiken doorgaans haaks op de gevel werden vastgezet met een windhaak: H. Janse, Vensters, Nijmegen 1971, 52.

G. Eijkelboom en G. Vermeer, ‘Het Straatje van Vermeer. Bedenkingen bij de vermeende postcode’, Tijdschrift voor Historische Geografie 2 (2017) 2, 66-80, hier 77-79.

Eijkelboom en Vermeer 2017 (noot 11), 69.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 19 en 26.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 33-36. Nadien heb ik nog één locatie gevonden met twee naast elkaar gelegen poorten, samen 10½ voet (3,30 m) breed, namelijk aan de noordzijde van de Burgwal, huidige huisnummers 24-28. Het huis aan de westzijde van de twee poorten was 1 roe en 4½ voet (5,20 m) breed, dat aan de oostkant slechts 11 voet (3,45 m). De gevels van de huizen stonden ten opzichte van elkaar in een flauwe, maar duidelijk waarneembare hoek, die de bocht van de Burgwal ter plekke volgt. De westelijke poort was al in 1659 gedeeltelijk overbouwd, later zijn beide poorten volledig in de bebouwing opgenomen. Beide huizen kenden geen losse achterhuizen. Op basis van al deze gegevens lijkt het me uitgesloten dat we hier te maken hebben met een alternatief voor Vlamingstraat 40-42. Zie: Stadsarchief Delft, Oud-archief Delft, inv.nr. 594, Legger van ’t diepen der wateren binnen de stad Delft, 1667, fol. 107v; Oud-rechterlijk archief Delft, inv.nrs. 281-283, Huizenprotocol 1648-1812, fol. 316r2-3; Oud-notarieel archief Delft, inv.nrs. 1881, fol. 8-8v, 15 januari 1659 en 2414, fol. 165-165v, 19 maart 1720.

Ph. Steadman, ‘Vermeer’s The Little Street. A more credible detective story’, Essential Vermeer 2.0, http://www.essentialvermeer.com/delft/little-street-steadman/little-street-steadman.html, gepubliceerd 13 december 2015.

G. Vermeer, ‘Rekbare feiten. Zo past “het Straatje” in Jordaan’, ingezonden brief aan Het Parool, 21 maart 2016.

Eijkelboom en Vermeer 2017 (noot 11).

Benjamin Franklin aan Jean-Baptiste le Roy, 13 november 1789, in: A.H. Smith (red.), The Writings of Benjamin Franklin, vol. 10: 1789-1790, Londen 1907, 69; met dank aan Martin van Neck.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 28 en noot 58.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 35 en noot 73.

Over de osendrop: R. Meischke, De gotische bouwtraditie. Studies over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Nederlanden, Amersfoort 1988, 211-213; R. Meischke, ‘Houtskelethuizen met stenen wanden’, Jaarboek Monumentenzorg 1993, Zeist 1993, 36-49, hier 42; H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad, Amsterdam 2007, 21.

W. Weve, Huizen in Delft in de 16de en 17de eeuw, Zwolle 2013, 49.

Weve 2016 (noot 8), 104-105.

Eijkelboom en Vermeer 2017 (noot 11), 72.

Steadman 2015 (noot 15).

Vermeer 2016 (noot 16).

Grijzenhout 2015 (noot 1), 35-36; de zogenaamde ‘vrije’ poort was vermoedelijk onbelast en om die reden niet opgenomen in het Register op het kadegeld.

Stadsarchief Delft, Oud-archief Delft, inv.nr. 1761, Kohier der verpondingen, 1632-1656, fol. 156v-157.

Stadsarchief Delft, Oud-rechterlijk archief Delft, inv. 214, Blaffert van de waarbrieven, fol. 158v, d.d. 13 mei 1684.

Met dank aan Theo Peppelman, die mij hierop opmerkzaam maakte.

Met dank aan de heer André-Pierre Lamoth te Amsterdam, conversatie d.d. 18 januari 2016.

Ph. Steadman, Vermeer’s camera, Oxford 2001 en Steadman 2015 (noot 15).

Voor mijn samenvatting van de discussie: Grijzenhout 2015 (noot 1), 54, onder verwijzing naar de belangrijkste literatuur over dit onderwerp. Voor de meest recente bijdrage aan het debat over Vermeers veronderstelde gebruik van de camera obscura: J. Jelley, Traces of Vermeer, Oxford 2017.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 21. Eijkelboom en Vermeer 2017 (noot 11), 77 noemen Van Peers redenering ‘weinig overtuigend’, maar leveren daarvoor geen onderbouwing.

W. Weve, ‘Het Sint-Lucasgildehuis’, in: Delf 18 (zomer 2016) 2, 4-7.

D. van Bleyswijck, Beschryvinge der stadt Delft, Delft 1667, dl. 2, 526.

Eijkelboom en Vermeer 2017 (noot 11), 79. Het lijkt ook niet helemaal consistent dat deze auteurs eerst alles op alles zetten om mijn redenering te ontregelen dat de geschilderde locatie aan een gracht moet worden gezocht, maar hier dan zonder enige omhaal van woorden zelf weer wel voor zo’n ligging kiezen.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 19.

B. Binstock, Vermeer’s family secrets. Genius, discovery, and the unknown apprentice, New York 2009, 8-11; K. Keijer, ‘Amerikaan trekt locatie van Vermeers Straatje in twijfel’, Het Parool, 13 maart 2016.

J.M. Montias, Vermeer and his milieu. A web of social history, Princeton NJ 1989, 176.

Huizenprotocol 1648-1812 (noot 14), fol. 326v2.

P. Begheyn, ‘Johannes Vermeer en de katholieken te Delft’, Oud-Holland 121 (2008), 40-55, hier 41.

H.G. Slager, ‘Vermeer and his neighbours’, http://www.essentialvermeer.com/history/neighbours-slager.pdf, m.n. 14-16.

Nationaal Archief, Den Haag, archief Rekenkamer ter auditie, inv.nr. 15, fol. 30 resp. 18v. Zie ook K. van der Wiel,

‘Delft in de Gouden Eeuw. Welvaart en armoede ten tijde van Johannes Vermeer’, in: D. Haks en M.C. van der Sman (red.), De Hollandse samenleving in de tijd van Vermeer, Zwolle 1996, 52-67, hier 61.

Voor het volgende: H. de Mare, ‘Het beeld als bron. Een beschouwing naar aanleiding van recent onderzoek naar Het Straatje van Vermeer’, Tijdschrift voor Historische Geografie 2 (2018), 248-259.

Grijzenhout 2015 (noot 1), 56, onder verwijzing naar: A.K. Wheelock en C.J. Kaldenbach, ‘Vermeer’s view of Delft and his vision of reality’, Artibus et Historiae 6 (1982), 9-35; B. Broos, K. Wheelock e.a., Johannes Vermeer, Den Haag/Zwolle 1995, 123. Voor een intelligente bespreking van het hele scala aan mogelijkheden voor het geschilderde stadsgezicht in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw, van ‘conterfeytsel’ van een individueel huis via het capriccio met een combinatie van bestaande gebouwen tot een nieuw stadsgezicht tot en met het compleet nieuw geïnventeerde stadsbeeld, zie de essays van Boudewijn Bakker en Arthur Wheelock in: A. van Suchtelen en Arthur K. Wheelock jr (ed.), Hollandse stadsgezichten uit de Gouden Eeuw, Zwolle 2008 (cat. tent. Mauritshuis, Den Haag, en National Gallery, Washington).

Eijkelboom en Vermeer 2017 (noot 11), 79-80.

Gepubliceerd

2018-03-01

Citeerhulp

Grijzenhout, F. (2018). Het straatje van Vermeer: een plaatsbepaling. Bulletin KNOB, 117(1), 1–13. https://doi.org/10.7480/knob.117.2018.1.2014

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##