Nederlandse architectuurhistorici en het buitenland tot ongeveer 1960
DOI:
https://doi.org/10.7480/knob.114.2015.1.999##submission.downloads##
Samenvatting
The foreign relations of the historiography of architecture in both the Netherlands and other countries make up an interesting field of gradually changing contacts. During the nineteenth century, the scientific discipline of art history, which included the history of architecture, emerged in Germany. And although serious interest in ‘antiquities’ and architectural monuments emerged in the Netherlands as well in that same period, it wasn’t until 1907 that the academic study programme Art History was launched. It included the history of architecture. Historiography by and for architects will be left aside here. During both the nineteenth century and a large part of the twentieth century, those interested in the history of architecture focused primarily on Dutch architecture. They concerned themselves with issues related to efforts to preserve the historical heritage – which meant paying attention to legal aspects – but this also meant that research was required in order to determine which buildings were worthy of preservation. Contacts with other countries, especially Germany, primarily revolved around these issues and quite often foreign examples were followed.
Gradually, during the first half of the twentieth century, a number of architectural historians who worked for the Dutch Architectural Monument Service (‘Monumentenzorg’) started attending international conventions abroad. In the Netherlands, the first international convention of art historians was held in 1925 in Breda; besides many Dutch professionals, it attracted experts from Belgium and Germany. A second convention, however, wouldn’t take place until 1939, on the occasion of the foundation of the Dutch Association of Art Historians. In the Netherlands, the knowledge of international scientific views and perspectives was dispersed mainly through the Bulletin van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond [Bulletin o f the Dutch Archaeological Society], predominantly in the form of reviews of the international literature.
Thus, quite slowly and gradually, this international perspective also began to characterize the historiography of architecture in the Netherlands.
Referenties
M. Halbertsma, ‘De geschiedenis van de kunstgeschiedenis in de Duitssprekende landen en Nederland van 1764 tot 1933’, in: M. Halbertsma en K. Zijlmans, Gezichtspunten. Een inleiding tot de methoden van de kunstgeschiedenis, Nijmegen 1993, 45-102, spec. 64; M. van Mechelen en K. Zijlmans, ‘Art History in the Netherlands. The Past and Present of the Discipline’, in: M. Rampley e.a. (red.), Art History and Visual Studies in Europe. Transnational Discourses and National Frameworks, Leiden/Boston 2012, 407-408, 410-411. Zie ook: H. Dilly, Kunstgeschichte als Institution. Studien zur Geschichte einer Disziplin, Frankfurt am Main 1979.
Vgl. ook Van Mechelen en Zijlmans 2012 (noot 1), 409-410.
Vgl. L. Bosman, ‘De geschiedenis van de Nederlandse architectuurgeschiedenis: middeleeuwse bouwkunst’, in: P. Hecht, C. Stolwijk en A. Hoogenboom (red.), Kunstgeschiedenis in Nederland, Amsterdam 1998, 67-71; Halbertsma (noot 1), 45-102.
Vgl. D. van Laanen, ‘Van de ambtenaren van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Een bedrijfskroniek van de eerste dertig jaar’, in: In dienst van het Erfgoed. Rijksdienst voor de Monumentenzorg 1947-1997 (Jaarboek Monumentenzorg; 1997), Zeist/Zwolle 1997, 22, 24; C.L. van Groningen, ‘Opsporen, in beeld brengen en beschrijven. De wetenschappelijke publicaties van de RDMZ’, in: idem, 268.
S.J. Fockema Andreae en E.H. ter Kuile, Duizend jaar bouwen in Nederland, dl.1, Amsterdam 1948, 372. Vgl. A. van der Woud, De Bataafse hut. Verschuivingen in het beeld van de geschiedenis (1750-1850), Amsterdam 1990, 150-152.
Bosman 1998 (noot 3), 69; A. Hartmann-Virnich, Was ist Romanik? Geschichte, Formen und Technik des romanischen Kirchenbaus, Darmstadt 2004, 28-30.
A. van Deijk, ‘Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem. Architectuurhistoricus van het eerste uur’, Bulletin KNOB 112 (2013) 1, 26.
Van Deijk (noot 7), 21-33, spec. 30; Bosman 1998 (noot 3), 68-71; J. Kalf, ‘Eene geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst’, De Gids 78 (1914), 321.
Bulletin NOB 1 (1900), 181.
Zie de uitvoerige verslagen in bijv. Algemeen Handelsblad van 19, 21 en 22 oktober 1912. Vgl. G. Schmidt, ‘Die internationalen Kongresse für Kunstgeschichte’, in: Wiener Jahrbuch für Kunstgeschichte XXXVI (1983), 7-116, spec. 29-31; W.S. Hekscher, ‘Die Genesis der Ikonologie’, in: E. Kaemmerling (red.), Ikonographie und Ikonologie. Theorien, Entwicklung, Probleme, Keulen 1979, 113-115 (artikel oorspr. gepubliceerd 1964).
Schmidt 1983 (noot 10), 37-45.
Vgl. bijv. J.C. Overvoorde, ‘Bescherming van Monumenten’, Bulletin NOB 2 (1900), 60-68.
R. Koshar, Germany’s Transient Pasts. Preservation and National Memory in the Twentieth Century, Chapel Hill 1998, 40, 43; vgl. onder meer J.C. Overvoorde, ‘Dritter Tag für Denkmalpflege, Düsseldorf 25 en 26 September 1902’, Bulletin NOB 4 (1902), 12-15; J.C. Overvoorde, ‘Achtste “Tag für Denkmalpflege” te Mannheim’, Bulletin NOB 8 (1907), 210-212.
J. Kalf, ‘De negende “Denkmalpflegetag” te Lübeck’, Bulletin NOB 2de serie jrg. 1(1908), 207-212; J. Kalf, ‘De “Denkmalpflegetag” te Trier’, Bulletin NOB 2de serie jrg. 2 (1909), 159-170.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4 oktober 1921; vgl. Het Vaderland 2 oktober 1921, Algemeen Handelsblad 4 januari 1921.
Vgl. de verslagen hierover door Frans Vermeulen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 8 augustus 1924 en 12 augustus 1924.
Vgl. G.W.C. van Wezel, Het paleis van Hendrik III graaf van Nassau te Breda, Zeist/Zwolle 1999, 118, 121, 127, 165-166.
Over Van der Mueren vgl. M. Boereboom en A. Vander Linden, ‘In Memoriam Floris van der Mueren’, Revue Belge de Musicologie/Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap 21 (1967), 4-7.
Algemeen Handelsblad 3 september 1925. Het slot van deze bespreking verraadt de hoge ambitie en het tamelijk zweverige niveau van de spreker: ‘Op die wijze zal de kunstgeschiedenis, en in haar “iedere kunst”, niet blijven bij eenzijdig wetenschappelijke doeleinden buiten alle levensverband, doch ‘t leven in de tijden leeren begrijpen en waarderen om zelf te leren leeven en onze eigen tijd beter te leeren begrijpen.’
G. Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie, Amsterdam 1996 (2de dr.), 598.
Algemeen Handelsblad 5 september 1925.
Het Vaderland 4 september 1925.
Vgl. A. Hoogenboom, ‘Tussen wetenschap en belangenbehartiging. De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici 1939-2014’, in: R. Cohen Tervaert, J. Niessen en A. de Vries (red.), Onder kunsthistorici. De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici 1939-2014, Zwolle 2014, 18-25.
W. Vogelsang, ‘Het tijdschrift uitge-geven door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 1899-1934’, Bulletin NOB 4de serie jrg. 3 (1934), 74.
P. Clemen, ‘Denkmalpflege und Kunstverwaltung im neuen Deutschland in ihren Beziehungen zum Ausland’, Bulletin NOB 3de serie jrg. 1 (1921), 15-22; W. von Bode, ‘Die Sorge für die deutschen Fürstenschlösser und ihre Kunstschätze während und nach der Revolution 1918’, Bulletin NOB 3de serie jrg. 1 (1921), 220-223. Van geheel andere orde is een later artikel in het Duits: C. Pfitzner, ‘Eine Kunstreise an den Niederrhein’, Bulletin NOB 4de serie jrg. 1 (1932), 41-62.
Bijv. E. Haslinghuis, ‘Nieuwe monumentenwetten in Engeland en Frankrijk. II. Frankrijk’, Bulletin NOB 2de serie jrg. 8 (1915), 51-58.
J.C. Overvoorde (J.C.O), boekbespreking A.E. Brinckmann, Baukunst des 17. u. 18. Jahrhunderts in den Abendländern; A.E. Brinckmann, Barockskulptur, Bulletin NOB 3de serie jrg. 3 (1923), 89-92.
J. Six, boekbespreking Handbuch der Kunstgeschichte von Anton Springer Bd. III, Bd. IV, Bulletin NOB 3de serie jrg. 4 (1924), 282-284; J. Six, boekbespreking Handbuch der Kunstgeschichte von Anton Springer Bd. II, Bd. V, Bulletin NOB, 3de serie jrg. 5 (1925), 225-227.
Zie hierover uitvoerig: P. Brouwer, De wetten van de bouwkunst. Nederlandse architectuurboeken in de negentiende eeuw, Rotterdam 2011, 205-223. Vgl. het artikel van Petra Brouwer elders in dit nummer.
J.J. Weve, ‘De Karolingische kapiteelen van het voormalig Karels-paleis te Nijmegen’, Bulletin NOB 2de serie jrg. 11 (1918), 70-76.
Enkele artikelen waarin ook buitenlandse literatuur worden vermeld: H.E. van Gelder, ‘Iets over Barthold van Bassen, ook als bouwmeester van het Koningshuis te Rhenen’, Bulletin NOB 2de serie jrg. 4 (1911), 234-240; F. Vermeulen, ‘Zes teekeningen van Pieter Saenredam’, Bulletin NOB 2de serie jrg. 13 (1920), 177-195; E. Neurdenburg, ‘De Noorderkerk te Amsterdam’, Bulletin NOB 3de serie jrg. 1 (1921), 204-220.
F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, dl. 1 ‘s-Gravenhage 1928, dl. 2 ‘s-Gravenhage 1931, dl. 3 ‘s-Gravenhage 1941. Vgl. Bosman 1998 (noot 3), 74-75.
Y.F. Marcus-de Groot, Kunsthistorische vrouwen van weleer. De eerste generatie in Nederland vóór 1921, Hilversum 2003, 406-408.
G.A.C. Blok, Pieter Post (1608-1669), der Baumeister der Prinzen von Oranien und des Fürsten Johann Moritz von Nassau-Siegen, Siegen 1937; M.D. Ozinga, boekbespreking G.A.C. Blok, Pieter Post (1608-1669), der Baumeister der Prinzen von Oranien und des Fürsten Johann Moritz von Nassau-Siegen, Bulletin NOB 4de serie jrg. 7 (1938), 31-32.
Dit is de gebruikelijke aanduiding van: U. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart, 37 dl., Leipzig 1907-1950; voortgezet door Hans Vollmer met 6 dl., Leipzig 1953-1962.
Vgl. bijv. G.C. Labouchère, ‘Der Anteil der Niederlande an der Entwicklung der nordischen Baukunst’, in: M. Freiherr du Prel (Hrsgb.), unter Mitwirkung von W. Janke. Die Niederlande im Umbruch der Zeiten. Alte und neue Beziehungen zum Reich. Im Auftrag des Reichskommissars für die besetzten niederländischen Gebiete Reichsminister Dr. Seyss-Inquart, Würzburg/Den Haag 1942, 139-160; F. Vermeulen, ‘Wechselwirkungen deutscher und niederländischer Kunst durch die Jahrhunderte’, Walter Söchting (Hrgb.), Das Niederlandbuch. Sammlung deutscher und niederländischer Arbeiten, Frankfurt am Main 1942, 229-240. De relaties tussen architectuurgeschiedenis in Nederland en nationaal-socialisme vormen een onderzoeksthema waarover ik later zal publiceren.
M.D. Ozinga, De monumenten van Curaçao in woord en beeld, ‘s-Gravenhage 1959. Vgl. C.L. Temminck Groll, The Dutch Overseas: Architectural Survey. Mutual Heritage of Four Centuries in Three Continents, Zwolle 2002.
Th.M. Brown, The Work of G. Rietveld, Architect, Utrecht 1958; Theodore M. Brown, recensie D. Ozinga, De monumenten van Curaçao in word en beeld, Journal of the Society of Architectural Historians 19 (1960), 178-179.
Schmidt 1983 (noot 10), 70, 76; M.D. Ozinga, ‘Les influences italiennes en Hollande avant l’époque palladienne (1500-1625) I’, ‘La naissance et l’epanouissement de l’architecture et de la decoration baroque-classiciste en Hollande de signature palladienne (1625-1675) II’, ‘Le Palladianisme d’empreinte hollandaise en Allemagne du Nord et surtout aux pays Scandinaves III’, ‘Les influences italiennes en Hollande pendant la domination des styles décoratifs francais IV’, Bollettino del centro internazionale di studi di architettura Andrea Palladio I (1959), 34-46.
Gepubliceerd
Citeerhulp
Nummer
Sectie
Artikelen
Licentie
Copyright (c) 2015 Lex Bosman
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.