Kasteelruïnes en reconstructies. Een analyse van de herbouw van Nederhemert

Auteurs

  • Charlotte van Emstede TU Delft, Architecture

DOI:

https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.2-3.138

##submission.downloads##

Samenvatting

This article deals with the reconstruction of Nederhemert castle, placing it within the wider context of the history, theory and practice of the Netherlands Cultural Heritage Agency. Nederhemert dates back to the fourteenth century and was extended in fourteen building phases to form the castle as it was until the fatal fire in 1945. From that time onwards the burnt-out building was falling into ever further decay. In 2001, prior to the start of the reconstruction, not much more was left of it than a ruin of dilapidated, but from a building-historical point of view very valuable cellars and remnants of walls with medieval brickwork.

Two facts were important for the decision to reconstruct this castle and for the way in which this could be done. The building-historical research carried out by J. Kamphuis in 1985 had provided much insight into the building- historical ‘source value’ of the castle. The consultations with experts in the field of castles, building history and preservation of monuments and historic buildings initiated in 1991 by the owner Stichting Vrienden der Geldersche Kastelen was decisive for taking the situation of around 1781 as the starting point for the reconstruction.

From 1994-2001 architect W. Kramer was in charge of drawing up the restoration plan. An analysis of the reconstruction plan and the planning and evaluation process made it clear that the dividing line between ‘scientifically sound’ reconstruction and architectonic interpretation is difficult to define both for the owner/commissioner and the official, evaluating Monuments and Historic Buildings Departments. Moreover, a principal discussion on the why and wherefore of reconstruction was avoided.

The fact that for this reason the reconstruction of Nederhemert is neither one thing nor the other will be particularly clear when reading the review included in this article of the history, theory and practice of the Netherlands Cultural Heritage Agency in the field of ruins (of castles) and decayed castles. Nederhemert castle resulted in a combination of partial reconstruction and new construction, which was legitimized with arguments given by experts.

Biografie auteur

Charlotte van Emstede, TU Delft, Architecture

Ir. Charlotte I.C. van Emstede, MSc, BA studeerde Bouwkunde aan de TU Delft en Wijsbegeerte aan de Universiteit Utrecht. Na haar studie werkte zij van 2002-2005 bij het project Actualisering Monumenten Register van de RDMZ en van 2005-2006 bij Adviesbureau Groen, gespecialiseerd in restauratie en onderhoud van molens. Vanaf september 2006 is zij als promovenda verbonden aan de leerstoel Restauratie van de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft, waar zij een proefschrift voorbereidt over de rol van cultuurhistorische waarden en waardestelling in de Nederlandse interventiepraktijk. Daarnaast is zij secretaris van Stichting Docomomo Nederland.

Referenties

Dank gaat uit naar prof.dr.ir. Paul Meurs en prof.dr. Dirk Jan de Vries voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel, en naar Jan Kamphuis, Walter Kramer en mevrouw C.M.A. Sanders, ambtenaar monumentenzorg bij de gemeente Zaltbommel, voor hun informatie over de restauratie van kasteel Nederhemert. Tijdens het schrijven van dit artikel is Walter Kramer op 27 maart 2010 overleden.

‘Uitleg over eerherstel Kasteel Schaesberg’, in: Dagblad De Limburger, 26 januari 2010; Werkgroep voorverkenning project “Eerherstel Landgoed Kasteel Schaesberg”, Voorverkenning eerherstel Landgoed Kasteel Schaesberg, Landgraaf 2009.

F.A.J. Vermeulen, De Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst in de provincie Gelderland: onderdeel van het eerste stuk: de monumenten in de Bommeler- en de Tielerwaard. 1e Afl. De Bommelerwaard, ’s-Gravenhage 1932; J. Kamphuis, Kasteel Nederhemert: Een oriëntatie op de bouwgeschiedenis, Delft 1985 (Monografieën van de Werkgroep Restauratie ; dl. 1); J.C. Bierens de Haan en W. Kramer, Kasteel Nederhemert: een eeuwenlang bestaan, Zwolle 2005.

Voor een compleet overzicht van de bouwgeschiedenis zie: Kamphuis 1985.

Archief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Nederhemert.

RCE, Nederhemert.

Geldersche Kasteelen, Een restauratiefilosofie voor kasteel Nederhemert : kernvragen ten behoeve van het beraad met deskundigen, te houden op 28 februari 1991 op Kasteel Zypendaal te Arnhem, Arnhem 1991.

RCE, Nederhemert. Voor de bekostiging van een restauratie was het voordelig dat Nederhemert overging in handen van SVGK, omdat een stichting van het rijk een subsidie voor maar liefst 90% van de kosten kon krijgen.

RCE, Nederhemert.

RCE, Nederhemert. Baron van Wassenaer meldt in een brief aan de RDMZ d.d. 20 november 1950 al dat Renaud, abusievelijk gespeld als ‘Renault’, Nederhemert meerdere malen heeft bezocht en daarbij de intentie heeft uitgesproken om onderzoek te doen naar de “geschiedkundige bouwwaarde van de fundamenten”. Zie ook Kamphuis (1985): het eerste bouwhistorische onderzoek werd overigens in 1908 uitgevoerd door W. Annema.

RCE, Nederhemert, Vergaderverslag van College van Advies Inzake door Oorlogsgeweld Beschadigde Monumenten d.d. 21 april 1960.

Bierens de Haan 2005.

M. Kuipers-Verbuijs e.a., Ruïnes in Nederland, Zwolle 1997.

Kamphuis 2005, VII.

Idem, VII en 3.

De gemeenteraad van Kerkwijk heeft zich dan al bereid verklaard om het opstellen van een restauratieplan op basis van de studie van Kamphuis te bekostigen. Zie ook: Geldersche Kasteelen 1991.

Archief Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen (SVGK), Verslag van het beraad met deskundigen op 28 februari 1991 op kasteel Zypendaal over “een restauratiefilosofie voor kasteel Nederhemert”, Arnhem, augustus 1991, 2. In het verslag wordt gerefereerd aan de plannen om de ruïne als cultuurhistorische toeristenpleister te laten functioneren. Aan bezoekers zou de ruïne dan wel op een goede, begrijpelijke en desnoods gedramatiseerde wijze moeten worden gepresenteerd.

Idem, 1-2. Dit punt wordt tot twee keer toe na voren gebracht in de eerste gespreksronde, door oud-directeur SVGK en door de bouwkundig medewerker.

Idem, 3. Bouwkundig medewerker Kelderman zou dit punt later in de landelijke pers nog eens herhalen. Zie ook: Algemeen Dagblad, 30-12-1993.

Het is goed om zich bij de conclusie van het deskundigenberaad te realiseren dat de ruïne inmiddels meer ander oorspronkelijk materiaal had verloren dat in de periode ca. 1781 nog wel aanwezig was. De 16de-eeuwse binnenplaatsgevel was al in 1966 ingestort, daarbij een deel van de traptoren en de ronde toren meenemend. Ook de in 1781 aangebrachte kap op de keukentoren was al in 1916 vervangen door een nieuw schilddak dat door de voortdurende weersinvloeden en instabiele constructie inmiddels zwaar te lijden had en deels was ingezakt. In de kelder was nog uit 1766 en 1781 stammend muurwerk aanwezig. De kelder zou binnen de restauratie echter een op zichzelf staand vraagstuk gaan vormen, omdat sinds 1959 vleermuizen in de kelders van de ruïne huizen en Nederhemert sindsdien een onderkomen biedt aan een relatief grote hoeveelheid en verscheidenheid van deze beestjes. Zie ook: Kamphuis 1985; archief SVGK, in bijzonder de correspondentie tussen SVGK en Staatsbosbeheer betreffende de vleermuizenpopulatie op Nederhemert.

SVGK, brief d.d. 1 november 1993 van SVGK aan architect W. Kramer.

SVGK, brief d.d. 20-01-1992 van Kramer aan SVGK.

SVGK, correspondentie d.d. 12-08-1993, 27-10-1993 en 1-11-1993 tussen Kramer en SVGK.

RCE, Nederhemert.

RCE, Nederhemert. Inventarisatie ruine type A, januari 1992.

Bierens de Haan 2005, 57.

RCE, Nederhemert. Adviesaanvraag van gemeente Kerkwijk aan de RDMZ d.d. 3 maart 1995.

RCE, Nederhemert. Advies van de RDMZ betreffende vergunningverlening d.d. 9 mei 1995.

RCE, Nederhemert. Op 3 maart 1995 geeft de rijksdienst haar advies, waarop op 21 november 1995 particulier bouwhistoricus Taco Hermans met Walter Kramer over diens plan spreekt. De gemeente verstrekt op 30 januari 1996 de monumentenvergunning.

RCE, Nederhemert. Reactie Taco Hermans op restauratieplan kasteel Nederhemert d.d. 21 november 1995.

Gemeentearchief Zaltbommel, Kasteellaan 1 te Nederhemert, Financiële stukken / subsidie 1999-2002; monumentenvergunning d.d. 30 januari 1996.

De hier bedoelde betekenis van vanitas moet niet worden begrepen in de letterlijke vertaling van het Latijnse woord als ijdelheid of vruchteloosheid, maar is vergelijkbaar met de manier waarop het begrip in de schilderskunst wordt gebruikt, waarbij het verwijst naar waarneembare sporen van tijdelijkheid en fysieke vergankelijkheid.

Hoewel ook ruïnegelijkende follies bijvoorbeeld vanwege hun beeldbepalende en architectuurhistorische waarde als monument worden beschermd, beperkt dit artikel zich tot ‘echte’ ruïnes die de restanten van een vervallen bouwwerk zijn.

P. Niekerk, ‘Kastelen en ruïnes opnieuw bekeken’, in: Bouw 19 (1970), 836-837; A. de Vries, ‘Ruïnes: restauratie en antirestauratie’, in: Jan De Maeyer e.a. (red.), Negentiende-eeuwse restauratiepraktijk en actuele monumentenzorg: Handelingen van het Nederlands- Vlaams symposium, Leuven 13-14 september 1996, Leuven 1999, 176-187; Chr. de Maegd, ‘Rond ruïnes: Omgaan met ruïnes getoetst aan de Tiense Begijnhofkerk’, in: Monumenten en Landschappen 3 (1999), 2-63; M. van der Hoorn, ‘De vitaliteit van hedendaagse ruïnes’, in: Archis 3 (2004), 17-24; W. Denslagen e.a. (red.), De tand des tijds, Zeist / ’s-Gravenhage 1988 (RV Bijdrage / Rijksdienst voor de Monumentenzorg ; 07)

Kuipers-Verbuijs 1997, 14. In tegenstelling tot de bouwkunst was eerder in de Hollandse schilderkunst, tijdens de barok, de vanitas wèl een populair thema.

Voor opvattingen over en voorbeelden van reconstructie van ruïnes in het buitenland zie ook: A. de Vries, ‘Romantici en Rationalisten in het buitenland’, in: Kuipers-Verbuijs 1997, 23-30; A. de Vries 1999.

Hoewel er geen aparte beschermingsvorm voor ruïnes is, kan het in de redengevende omschrijving benoemen en waarderen van een object als ‘ruïne’ wel gevolgen hebben voor het al dan niet beschikbaar komen van een rijkssubsidie voor reconstructie.

De Maegd 1999.

Kuipers-Verbuijs 1997, 14.

Idem.

De Maegd 1999; Van der Hoorn 2004. In haar artikel over ‘hedendaagse ruïnes’ stelt Van der Hoorn dat ruïnes “elementen [zijn] uit onze gebouwde omgeving die zich steeds meer aan het sociale leven lijken te onttrekken” maar dat in tegenstelling tot ‘hedendaagse ruïnes’ voor ‘historische ruïnes’ geldt dat zij als cultureel erfgoed worden beschouwd waarbij “het labiele evenwicht tussen vergankelijkheid en duurzaamheid” afwezig is omdat het verval “door officiële instanties tot stilstand gebracht” wordt, zodat er sprake is van een “voorbije toestand van verwaarlozing”.

Kuipers-Verbuijs 1997. Hierin wordt gesteld dat een ruïne een “ruimtelijk, open bouwlichaam” is dat geen “volwaardige dakconstructie” heeft en meer omvat “dan alleen door opmetseling in het zicht gebrachte fundamenten. Er moet authentiek opgaand muurwerk boven het maaiveld uitsteken.”

De Maegd 1999; Denslagen 1988.

E. Ford, ‘The Theory and Practice of Impermanence: The Illusion of Durability’, in: Harvard Design Magazine 3 (1997), 1-7. (Geraadpleegd op 6 april 2009 via http://www.gsd.harvard.edu/ research/publications/hdm/back/3ford.pdf) Ford stelt dat het idee dat een belangrijk gebouw duurzaam en permanent moet zijn zo integraal is verweven met het Westerse idee van architectuur en dat deze notie voor ons zo vanzelfsprekend is dat hij gemakkelijk aan onze aandacht ontsnapt.

A. Riegl, Entwurf einer gesetzlichen Organisation der Denkmalpflege in Österreich. Oorspr. uitgave 1903, herdruk in: E. Bacher (Hg.), Kunstwerk oder Denkmal? : Alois Riegls Schriften zur Denkmalpflege. Wien 1995. (Studien zu Denkmalschutz und Denkmalpflege ; Bd. 15)

Denslagen 1988. Denslagen omschrijft slechts twee uitersten van ruïnezorg, te weten optimale materiële conservering, in dit artikel aangeduid met handhaven, en het laten voortbestaan van verwering en begroeiing, in dit artikel benoemd als het ongemoeid laten van een ruïne.

Voor enkele voorbeelden van restauraties van ruïnes van stadspoorten en kapellen, zie ook: De Vries 1999; Kuipers-Verbuijs 1997.

Kuipers-Verbuijs 1997, 22.

J.G.N. Renaud, T.J. Hoekstra en W.C. Mank, Een leven vol kastelen : Vrijmoedige vragen aan castelloloog Renaud, Doorn 1991.

J. Michels, ‘De ruïne in de negentiende en twintigste eeuw’, in: Kuipers-Verbuijs 1997, 31-43.

Volgens artikel 15 van The Venice Charter (1964) moest reconstructie van ruïnes, met uitzondering van anastylosis, nog worden voorkomen. In latere charters, zoals dat van The Declaration of Dresden (1982), Charter for the Conservation of Places of Cultural Heritage Value (1992) en Burra Charter (1999), wordt reconstructie als een bijzondere vorm van monumentenzorg beschouwd die alleen aanvaardbaar is wanneer op basis van onderzoek bewijs kan worden geleverd voor de juistheid van een voormalige toestand, de reconstructie bijdraagt aan het behouden of vergroten van de culturele betekenis van de plek en wordt uitgevoerd in herkenbaar, nieuw materiaal.

Voor voorbeelden hiervan zie onder andere Denslagen (1988), 49-55.

Niekerk 1970. Hierin vertelt Ton Koot, historicus en adviseur van het directoraat-generaal voor culturele zaken, dat hij in opdracht van het ministerie van CRM de mogelijke bestemmingen van kastelen en –ruïnes in bezit van het rijk onderzocht. Het idee was dat gebouwen die een recreatieve bestemming krijgen, ook in aanmerking konden komen voor subsidie voor restauratie. Volgens Koot was het idee om kastelen en ruïnes meer ‘culturele dienstbaarheid’ te geven geboren in het ministerie zelf, en wel op beleidsafdeling oudheidkunde & natuurmonumenten van het departement. De plannen van herbestemming van de kastelen en ruïnes had volgens Koot drie hoofdpunten, te weten het vergroten van de toeristisch-recreatieve gebruiksmogelijkheid, hetgeen in een aantal gevallen restauratie en aanpassing zou inhouden, centraal beheer van de kastelen en ruïnes en het uitvoeren van nader onderzoek naar de culturele mogelijkheden van de gebouwen door een meer historische benadering van het object en vroegere bewoners.

Zie ook: de lezing door E.O.M. van Nispen tot Sevenaer uitgesproken op 7 februari 1946 ter gelegenheid van de overhandiging van het Voorloopig overzicht van de oorlogsschade toegebracht aan de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De tekst van de lezing is opgenomen als ‘Monumentenzorg en oorlogsschade’, in: A.G. Schulte, Monumenten en oorlogstijd, Zwolle 1995 (Jaarboek Monumentenzorg; 1995), 32-49. Van Nispen behandelt in zijn lezing de restauratieproblematiek van het herstel van kasteel van Geysteren. Vooral de vraag of en hoe de kerk en de voor Nederland unieke, maar geheel verwoeste zuilengalerij moeten worden herbouwd, zijn voor Van Nispen “ … vraagstukken die ernstig overwogen dienen te worden eer een beslissing genomen wordt – een beslissing die immers verantwoord moet zijn tegenover tijdgenoot en nageslacht.”

J. Kalf, Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken : opgesteld door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond met inleiding van dr. J. Kalf, [S.l.]: 1940 (herdruk, oorspr. uitg.: 1917). In het bijzonder artikelen VIII, XI t/m XVII spreken zich weliswaar in beginsel uit tegen herbouw en vernieuwing, maar het is wel toegestaan als daardoor het voortbestaan van het gebouw is verzekerd.

Het bijstellen van de Grondbeginselen begon al in 1940 tijdens een bijeenkomst van de Bond Nederlandse Architecten, waarbij ook bestuursleden van de NOB en vereniging Hendrick de Keyser aanwezig waren. Sommige aanwezigen vonden dat de beginselen te veel ruimte boden voor verschillende interpretaties, terwijl anderen van mening waren dat de architect nog steeds de kunstenaar-bouwmeester was die mocht reconstrueren, mits zorgvuldiger dan dat voorganger Cuypers het had gedaan.

R. Meischke, ‘Het stille einde van een bruisende restauratieperiode’, in: Schulte 1995, 79-95.

H.L. Janssen, J.M.M. Kylstra-Wielinga en B. Olde Meierink. 1000 jaar kastelen in Nederland : functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht 1996.

Zie ook: Renaud 1991. Renaud kreeg kort na zijn aantreden versterking van veldtechnicus G. Plug en tekenaar J. Ypey.

Idem. Renaud ging in 1950 in dienst van de ROB, waarmee ook het bouwhistorisch onderzoek uit de RDMZ verdween. Deze lacune zou pas in 1959 met de komst van H. Janse weer worden opgevuld.

D. van Laanen, ‘Aangehouden zorg: Rijksdiensten voor de monumenten 1939-1947’, in: Schulte 1995, 8-32; in het bijzonder p. 27 en noot 87 van dat hoofdstuk. Van Laanen beschrijft hierin dat het College van advies inzake door oorlogsgeweld beschadigde monumenten moest beoordelen welke gebouwen in aanmerking kwamen voor herstel en welke daarbij voorrang zouden moeten krijgen. Daarbij werd uitgegaan van de maatschappelijke functie van een gebouw, waardoor herstel van kerkgebouwen, woonhuizen, raadhuizen en molens als urgenter werd beschouwd dan dat van bijvoorbeeld kastelen. De urgente categorie vormde de zogenaamde lijst A.

Van Nijenbeek resteert thans alleen nog de toren. In 2006 is de Werkgroep Nijenbeek opgericht die zich ten doel heeft gesteld om de ruïne van Nijenbeek te consolideren en uiteindelijk het kasteel deels te reconstrueren. Zie www.nijenbeek.nl, geraadpleegd op 10 december 2009.

J. Renaud, ‘De belangstelling voor het middeleeuwse kasteel’ en W. van Leeuwen, ‘Herleving van het verleden. De negentiende en twintigste eeuw’, beide in: Janssen 1996, 199-240, 241-250.

Voor een indruk van de plannen voor kasteel Deurne zie de website van Quist Wintermans Architecten BV, www.qwa.nl, geraadpleegd op 11 december 2009; betreffende de discussie omtrent herbouw van de Valhof zie bijvoorbeeld A. Riehl, Het Valkhof en herbouw : Het verleden voorbij?, Delft 1997.

Zie ook: de website van de restauratiearchitect van Dealenbroeck, www.michielenderman.nl, geraadpleegd op 12 maart 2010); ‘CPB stuurt aan op onderzoek herbouw kasteel Toutenburg’ en ‘College doet plan herbouw Toutenburg niet af als luchtkasteel’, in: Steenwijker Courant, 9 en 11 maart 2009; brochure Herbouw kasteel de Keverberg, Kessel, uitgegeven door Stichting Keverberg, de Bouwloge en gemeente Kessel, juli 2009.

SVGK, brief van SVGK aan de heer L.J. Smals d.d. 24-07-2003.

En gedurende de uitvoering had het in 2003-2004 aanvullende bouwhistorisch onderzoek tot doel om onverwachte vondsten in het perspectief van Kamphuis’ eerdere bevindingen te plaatsen en aanwijzingen te geven voor hoe de architect deze vondsten in het geldende restauratieplan kon inpassen. Zie bijvoorbeeld A. Viersen. Notitie vloer ronde toren, kasteel Nederhemert, 10-02-2004; als faxbericht aanwezig in het archief SVGK.

Gepubliceerd

2010-05-01

Citeerhulp

van Emstede, C. (2010). Kasteelruïnes en reconstructies. Een analyse van de herbouw van Nederhemert. Bulletin KNOB, 109(2-3), 86–106. https://doi.org/10.7480/knob.109.2010.2-3.138

Nummer

Sectie

Artikelen

##plugins.generic.plaudit.displayName##